Vader Jakob
8. Jakobs worsteling bij Pniël
Laban met zijn mannen was naar huis vertrokken en Jakob zette de reis voort naar Kanaän, het land van zijn vaderen. Niet lang hierna liet de Heere hem zien hoe groot en machtig Hij was om hem te beschermen. Jakob zag zich op een keer omringd door een dubbel leger van engelen (Gen. 31:1). Dat alles tot bemoediging van hem die straks zijn broer Ezau zou moeten ontmoeten. Eén engel sloeg eens 185.000 Assyriërs dood en Jakob kreeg een dubbel leger van engelen te zien. De plaats waar dat gebeurde, noemde hij Mahanáïm.
Toen Jakob in de buurt van het gebied van Ezau kwam, stuurde hij boden vooruit om zijn komst te melden en zei: ’Vertel aan mijn heer Ezau dat ik met mijn familie en veestapel door zijn gebied hoop te trekken en vraag hem of hij mij dat welwillend zal toestaan’ (Gen. 32:5 met de kanttek.). Niet lang hierna kwamen de boden terug met de ontstellende mededeling: ’Ezau trekt u tegemoet met vierhonderd gewapende mannen!’ Toen wist Jakob zich geen raad meer en de moed zonk hem in de schoenen. Hij vreesde dat zijn broer op hem en de zijnen wraak zou nemen voor zijn bedrog van twintig jaar geleden. Uit voorzorg verdeelde Jakob alles wat van hem was in twee groepen. Zou Ezau de ene groep slaan, dan zou het andere deel mogelijk nog kunnen ontsnappen.
Het laat ons zien dat Jakob de toekomst heel donker inzag. Aan het verschijnen van de engelen in Mahanáïm had hij geen houvast meer en in zijn grote nood vluchtte hij in gebed tot de Heere. Hij riep uit: ’O Heere, God van mijn vader Abraham en Izak, zou U voor mij willen zorgen? U hebt gegeven dat ik slechts met een staf over de Jordaan ben gegaan en nu keer ik terug met vrouwen, kinderen en veel vee. Wat hebt U mij al die jaren gezegend en ik ben het, Heere, niet waard dat U me dat gedaan hebt. Ik heb verdiend dat U niet meer naar mij omziet. Maar Heere, ik pleit op Uw belofte en toezegging, want U hebt beloofd: Ik zal gewisselijk bij u weldoen, en Ik zal uw zaad stellen als het zand der zee, dat vanwege de menigte niet geteld kan worden (Gen. 32:12). O Heere, sta mij bij en red me uit de hand van Ezau, want ik vrees dat hij mij en mijn kinderen doden zal.’ Toen ging de zon onder en werd het nacht.
De volgende morgen riep Jakob enige knechten en stuurde hen in gedeel-ten met in totaal zo’n 600 dieren naar Ezau met de boodschap: Dit is een geschenk van uw knecht Jakob, gezonden tot mijn heer tot Ezau; en zie, hijzelf is ook achter ons (vers 18). Op die manier probeerde Jakob zich met zijn broer te verzoenen. Hierna liet hij zijn vrouwen, dienstmaagden en zijn elf kinderen over de Jabbok trekken, maar hijzelf bleef heel alleen in de nacht achter. Toen gebeurde er iets heel wonderlijks. Er staat in vers 24: Doch Jakob bleef alleen over; en een Man worstelde met hem, totdat de dageraad opging. Terwijl hij moederziel alleen aan de ene kant van de Jabbok in de nacht achterbleef, greep een Man hem aan. Die Man was de Heere Jezus, Die tijdelijk een lichaam had aangenomen. De Heere worstelde met hem! Het was een heel ongelijke strijd. De almachtige Heere streed met een zwak schepsel. Jakob had beleden dat hij niets was, maar nu liet de Heere het hem ook nog eens voelen. En hoe streed Jakob? We lezen in Hoséa 12: 4: Ja, hij (Jakob) gedroeg zich vorstelijk tegen de Engel (de Heere Jezus), en overmocht (overwon) Hem; hij weende en smeekte Hem. Jakob worstelde met de Heere tot het morgen werd en zijn worstelen was bidden, smeken en tranen schreien. Op die manier overwon hij de Heere.
Matthew Henry zegt zo mooi: ’Hier zien we een samengaan van de hoogste moed en de grootste tederheid; Jakob worstelt als een held en weent als een kind. Zie, de gebeden zijn de wapenen waarmee de heiligen (Gods kinderen) de roemrijkste overwinningen bevechten’ (aantekening bij Hoséa 12:4). In het eerst gaf Jakob zich niet gewonnen en scheen het of de Heere het niet van hem kon winnen. Maar toen verwondde de Heere zijn heup door een aanraking en ineens verloor Jakob al zijn kracht. Meteen was hij uitgevochten en kon hij nog maar één ding doen: met zwakke kracht klemde hij zich aan de Heere vast, Die tot hem sprak: ’Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan’. Maar Jakob smeekte: ’Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent’ (vers 26). Daarna vroeg de Heere: ’Hoe is uw naam? Hoe heet je?’ Vanzelfsprekend wist de Heere dat wel, maar hij vroeg dat omdat Hij Jakob nóg een naam erbij wilde geven. Toen antwoordde Jakob: ’Ik heet Jakob’. Daarop sprak de Heere: ’U zult niet alleen Jakob heten, maar voortaan ook Israël, want die naam betekent vorst Gods, want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht (overwonnen, vers 28).
Toen Jakob ook naar de Naam van de Heere vroeg, wilde Hij Zich niet nader bekend maken, hoewel Jakob heel goed wist dat hij met de Heere te maken had gehad. Zijn smeekgebed werd verhoord, want de worsteling eindigde met de mededeling: En Hij zegende hem aldaar (vers 29). Dat Jakob als een arme smekeling de overhand behaalde, hield de verzekering in dat hij van Ezau geen kwaad te duchten zou hebben (kanttek. 37).
Gij, HEER’, alleen, Gij zijt
Verwinnaar in de strijd,
En geeft Uw volk de zegen (Ps. 3:4).
(Volgende keer D.V. 9. De Heere zien en leven)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 2022
De Wachter Sions | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 2022
De Wachter Sions | 16 Pagina's