Wie weet…
Biddag
Zo de Heere wil en wij leven wordt volgende week woensdag in de meeste gemeenten onder ons de jaarlijkse biddag voor gewas en arbeid gehouden. Wordt op dankdag teruggekeken naar het voorbije seizoen, op biddag wordt meestal vooruitgekeken. Wat zal het nieuwe seizoen ons brengen? Dan kan er gezegd worden: ‘Wie weet …’, of: ‘Misschien …’. Daaruit spreekt onze onwetendheid, maar ook onzekerheid met betrekking tot de komende tijd.
In de Bijbel lezen we meerdere keren de oproep om samen te komen en van de Heere af te smeken wat nodig is. Ik noem twee voorbeelden. Het eerste komt uit het Bijbelboek Joël. In hoofdstuk 2 wordt opgeroepen om de bazuin te blazen. Dat is het teken voor de gemeente om bijeen te komen tot een vastenen biddag. Waarom? De dag des HEEREN nadert. Daarmee wordt bedoeld dat de Heere komt om volk en land te straffen (vs. 2-10). Dan volgt de oproep tot bekering (vs. 12-13). En dan klinkt: Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot spijsoffer en drankoffer voor den HEERE uw God (vs. 14). Dit is de reden waarom een biddag (vs. 15: verbodsdag) moet worden gehouden. ‘Wie weet …’.
Het andere voorbeeld is te vinden bij Jona. Jona heeft de ondergang van Ninevé voorzegd. De Heere komt in die boeteprediking mee. Er volgt een biddag: En de lieden van Ninevé geloofden aan God; en zij riepen een vasten uit en bekleedden zich met zakken, van hun grootste af tot hun kleinste toe (Jona 3:5). Ook de koning trekt het boetekleed aan. Welk argument gebruikt de koning, na overleg met zijn ministers? Wie weet, God mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen (Jona 3:9). Ook hier klinkt het weer: ‘Wie weet …’.
Onzekerheid
Uit de uitroep ‘Wie weet …’ zou geconcludeerd kunnen worden dat het allemaal nog wat onzeker is. Joël en Jona zouden dan bedoelen: roep maar een biddag uit, verneder je, bekeer je, en dan zal de Heere misschien uitkomst geven. Onze jongeren kunnen erdoor in de war gebracht worden wanneer het hun gezegd wordt: Bid maar, smeek maar, roep maar, wie weet zal de Heere je dan horen en verhoren. Maar dan worden valse verwach- tingen gewekt. Ze worden aan het werk gezet en dan moet God de rest doen. Afwachten dus. Wie weet, misschien … Welk beeld krijgt de jeugd dan van God? Een God Die je laat worstelen aan Zijn troon, maar dan zonder uitleg de ene bidder wel verhoort en de andere niet? Wat een arme godsdienst! Bij God bestaat geen ‘Misschien …’. Bij God is zekerheid, vastigheid, onveranderlijkheid en onwankelbaarheid! Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons (2 Kor. 1:20). Maar er staat toch in de Bijbel dat God berouw kan hebben? 1 Hij kan dan dus toch veranderen van gedachten? En dus moeten wij Hem maar aanroepen, want: wie weet, heeft Hij berouw en bekeert Hij mij toch omdat ik zoveel bid, smeek en roep. Wie herkent niet deze worsteling?
Gods berouw
Hoe belangrijk is het de Bijbel goed te lezen, Schrift met Schrift te vergelijken en (niet te vergeten!) de kanttekeningen te lezen. Met de kanttekeningen is ons een ‘bril’ gegeven om Gods Woord te lezen en uit te leggen. Jazeker, het zijn mensen geweest die de kanttekeningen hebben geschreven, maar ze zijn daarbij verlicht door Gods Geest. Met deze kanttekeningen hebben de Statenvertalers keer op keer laten zien welke betekenissen in de teksten liggen, zich daarbij beroepend op de grondtalen. Ze kenden de Bijbel door en door en vergeleken Schrift met Schrift op een wijze die elke keer weer verwonderd doet staan. Zij schrijven bij het berouw en de smart van de Heere in Gen. 6:6 (kantt. 16 en 17) dat menselijkerwijs over God wordt geschreven. Hij verandert wel Zijn werk en doen, maar blijft in Zichzelf onveranderlijk. Er staat immers in Num. 23:19: God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken? Als wij berouw hebben, dan is dat omdat we gaan inzien dat we iets verkeerd gedaan hebben. Het is een menselijke eigenschap. Maar als er staat dat God berouw heeft, dan wordt daarmee aangegeven dat Hij de straf op de zonde matigt of afwendt als iemand oprecht berouw heeft. De zonde is een ontzaglijk kwaad. De zonde is reden dat Hij de mens moet straffen. Maar daar staat tegenover dat de Heere ook laat zien dat Hij in genade neerziet op hen die Zich voor Hem vernederen. Hij laat door het spreken over Zijn berouw zien dat het Hem zeer behaagt als iemand zich voor Hem verootmoedigt. Hij is dan als het ware verwonderd over Zijn eigen werk en wil daarmee Zijn schepsel ook tot verwondering brengen.
Geen misschien
Laten we de kanttekeningen ook raadplegen als het gaat over de woorden van Joël en Jona: ‘Wie weet …‘ Zij leggen het als volgt uit (Joël 2, kantt. 47): Joël trekt echt niet in twijfel of God oprechte, boetvaardige zondaren in genade wil ontvangen, de zonde wil vergeven en de zaligheid wil schenken. Dat stelt de Schrift overal buiten twijfel. Maar Joël gebruikt deze woorden om duidelijk te maken dat hij de hoop heeft en wenst dat zij zich mogen bekeren. Dan zal God alle beloofde straffen wegnemen, verzachten of matigen. De kanttekenaren komen steeds weer terecht bij Gods welbehagen, want daarnaar handelt God. Dat is tot Zijn eer en tot zaligheid van boetvaardige zondaars.
Niet om, maar op het gebed
Bid en u zal gegeven worden (Matth. 7:7). Het woordje ‘zal’ geeft zekerheid aan. Ook dát kan verkeerd uitgelegd worden, en dat gebeurt helaas ook vaak. Maar: wordt iets door de Heere gegeven ómdat ik bid, u bidt of jij bidt? Als dat zo was, dan zou de zekerheid in ons liggen. Nogmaals: wat arm! De aan zichzelf ontdekte bidder moet echter belijden: Want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen (Rom. 8:26). Laten we niet vergeten wat onmisbaar nodig is in het gebed: geloof! En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen (Matth. 21:22). Zo komen we terecht bij de Gever van het geloof en de zaligheid, en dus ook van het gebed: Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave (Éf. 2:8).
Verwachting is er voor het komende seizoen niet óm onze gebeden. Maar het gaat ook niet buiten het gebed om. En daarom: niet óm het gebed, maar óp het gebed.
Ook was Samuël,
Op Gods hoog bevel,
Biddend voor Zijn volk,
Als een hemeltolk;
Hij en and’ren meer
Riepen tot den HEER’,
Die met gunstig’ oren
Hun geroep wou horen.
(Ps. 99:5, ber.)
Noot
1. Bijv. Gen. 6:6, 1 Sam. 15:11. Zie ook Jona 3:9, genoemd in de vorige alinea.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's