De heilige oorlog (126)
De ondergang nabij
Reus Diábolus is vastbesloten de stad Mensziel weer in handen te krijgen. Het is in zijn voordeel dat Prins Immanuël Zich vanwege het gedrag van de inwoners teruggetrokken heeft uit de stad. Maar de burgemeester en de heer Vastewil bemoedigen de stad met hoopgevende woorden. Ondertussen worden de volgelingen van Diábolus die in de stad wonen te vuur en te zwaard vervolgd.
Een hels wachtwoord
Diábolus besluit nogmaals de aanval op Mensziel te openen. ‘Want’, zo denkt hij, ‘ik heb de vijand al een keer verslagen, dat moet dan ook een tweede keer lukken’. Hij beveelt zijn mannen op een bepaald nachtelijk uur gereed te staan voor een nieuwe aanval. Zijn soldaten zullen zich vooral met alle macht richten op het openbreken van de Voelpoort. Het wachtwoord dat de reus geeft aan zijn officieren en soldaten is: Hels vuur. ‘En’, spreekt de reus, ‘iedereen die het lukt in de stad te komen mag niet vergeten dat wachtwoord zo luid mogelijk te roepen. Laat in de stad niets anders horen dan: Hels vuur! Hels vuur! Hels vuur!’ De tamboer moet onophoudelijk de trom slaan en de vaandeldragers moeten de kleurige vaandels laten wapperen. Van de soldaten wordt moed en heldhaftigheid verwacht.
De stad binnengedrongen
De nacht valt. Nadat enige tijd het leger van Diábolus gereed heeft gestaan, wordt plotseling de aanval op de Voelpoort geopend. Een tijdlang wordt hevig gevochten. Het lukt de reus de poort open te breken. Niets kan hem nog tegenhouden. Nu blijkt deze poort zo zwak te zijn dat die met het grootste gemak in handen te krijgen is. Na deze overwinning plaatst hij zijn kapiteins Marteling en Nooit-Rust in de voorhoede. Maar de kapiteins van de Prins komen erop af, zodat het meer moeite kost om de stad binnen te dringen dan ze verwacht hebben. De kapiteins van Immanuël doen werkelijk alles wat ze kunnen om weerstand te bieden. Maar drie van hun dapperste kapiteins raken gewond. Ze zijn daardoor niet in staat te doen wat ze zouden willen. De rest heeft de handen meer dan vol aan de Twijfelaars van Diábolus en hun aanvoerders. Ze worden overrompeld door het geweld en het lukt niet om de vijanden buiten de stad te houden. De soldaten van de Prins en hun kapiteins begeven zich naar het kasteel, het bolwerk midden in de stad. Natuurlijk hebben ze hun eigen veiligheid op het oog, maar ze denken ook aan de veiligheid van de stad. Het gaat hen er echter vooral om dat het kasteel, dat het teken is van het feit dat ze het koninklijk eigendom van Immanuël zijn, behouden blijft.
Doordat de kapiteins het kasteel in zijn gevlucht, kan de vijand zonder veel tegenstand de rest van de stad bezetten. Terwijl ze zich verspreiden tot in alle hoeken van de stad en door de straten marcheren, roepen ze op bevel van de tiran: ‘Hels vuur! Hels vuur! Hels vuur!’ Een tijdlang is in het hele Mensziel niet anders te horen dan het onheilspellend geroep van ‘Hels vuur!’, dat vergezeld gaat van het slaan van Diábolus’ trom. Zwarte wolken hangen boven Mensziel. De stad lijkt haar ondergang nabij te zijn.
Geworden tot een dorre wildernis
Diábolus laat zijn soldaten intrek nemen in de huizen van de stadbewoners. Het is niet voor te stellen hoeveel van die ellendige Twijfelaars in het huis van de hulppredikant Geweten zijn te vinden. Ze passen er bijna niet in. Datzelfde geldt voor de huizen van de burgemeester en van Vastewil. Ja, waar is een plek, een huis, een schuur of een varkensstal te vinden waar het niet vol is van dat gespuis? Ze verdrijven zelfs de inwoners uit hun huizen, liggen in hun bedden en zitten aan hun tafels.
Nu komt het arme Mensziel erachter wat de gevolgen van de zonde zijn en welk een vergif er zat in de woorden van Vleselijke-Gerustheid! Alles wat de vijand in handen heeft gekregen is tot een grote puinhoop geworden. Ja, ze hebben de stad op verschillende plaatsen in brand gestoken. Veel jonge kinderen hebben ze in stukken gesneden. Ongeboren kinderen worden in de moederschoot omgebracht. Het lijkt of dat hun dagelijks werk is. De ellendige Twijfelaars lijken geen geweten te hebben en er is geen ontferming en geen barmhartigheid van hen te verwachten. Veel van de jongere en oudere vrouwen in Mensziel worden onder dwang beestachtig misbruikt, zodat velen bewusteloos raken of miskramen krijgen. Anderen sterven, zodat de straten en buitenwijken vol lijken liggen.
Mensziel lijkt niet anders meer te zijn dan een drakenhol, een zinnebeeld van de hel en een plaats van totale duisternis. Mensziel is als een dorre wildernis met niets dan brandnetels, doornstruiken, distels en allerlei onkruid. Het is alsof stinkende wonden het gezicht van Mensziel bedekken.
Het verwoestende vuur uit de hel
Het beeld dat Bunyan schildert van een ziel die van de rechte weg is afgeweken is onthutsend, maar ook waarheidsgetrouw. Christus lijkt de ziel totaal in de steek te laten. De satan speelt in op het gevoel en trekt zijn verwoestende sporen. Hij laat als het ware het helse vuur in de ziel branden. Alle hoopgevende woorden en moedige daden ten spijt gaat het op een ondergang aan. Maar dit is juist de weg die de Heere gaat om op Zijn tijd (de beste tijd!) uitkomst te geven.
Hels vuur
Door hun afwijkingen maken Gods kinderen zich Gods toorn waardig. Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen dat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; Ik dan zal hen tot ijver verwekken door diegenen die geen volk zijn, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken. Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren en de gronden der bergen in vlam zetten (Deut. 32:21, 22). De duivel krijgt de gelegenheid om dat vuur als het ware te laten voelen in de ziel. De verschrikkingen stijgen ten top. Vreselijke diepten openen zich voor diegenen die van hun Zaligmaker zijn afgeweken. Het oordeel hangt als zwarte wolken boven de ziel. Gods tegenwoordigheid wordt niet gevoeld en kan dan ook niet vertroosten en versterken. Het door de satan gewerkte gevoel van helse pijnen verlamt de gevallen zondaar nog meer en zo weet de vorst van de duisternis verder door te dringen.
Koninklijk eigendom
Maar toch zal de satan de overwinning niet behalen, hoewel dat nog niet bezien kan worden. Al is Gods kind van de weg van zaligheid afgeweken, toch is hij het eigendom van Christus. Dat is ook de enige redding geweest voor Petrus die zijn Meester verloochend heeft, maar later tot troost mag schrijven: Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 2:9). Echter, al is God de Getrouwe, Hij laat toe dat de zielsvijanden hun hels gebrul kunnen laten horen en de donderstem van satan luid klinkt. Wat heeft het innemen van het vergif van vleselijke gerustheid toch ingrijpende gevolgen! … maar die zijn hart verhardt, zal in het kwaad vallen. De goddeloze heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer die ginds en weder loopt (Spr. 28:14b, 15).
Afschuwelijke toestand
In het Oude Testament staan verschillende voorbeelden van de afschuwelijke wijze waarop de heidenen omgingen met hun overwonnen vijanden. De profeet Elisa bijvoorbeeld voorspelde aan de Syrische koning Hazaël wat hij zou doen: … gij zult hun sterkten in het vuur zetten en hun jongemanschap met het zwaard doden en hun jonge kinderen verpletteren en hun zwangere vrouwen opensnijden (2 Kon. 8:12). Hetzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor wat Jeruzalem is overkomen toen de Romeinen onder leiding van keizer Titus zich beestachtig gedroegen. Het was ten hemel schreiend. En daarom sloeg de psalmdichter bij het overdenken van deze zaken het oog naar de hemel en klaagde: O God, heidenen zijn gekomen in Uw erfenis, zij hebben den tempel Uwer heiligheid verontreinigd, zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld. Zij hebben de dode lichamen Uwer knechten aan het gevogelte des hemels tot spijze gegeven, het vlees Uwer gunstgenoten aan het gedierte des lands. Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten, en er was niemand die hen begroef (Ps. 79:1-3).
Bunyan laat zien welke onbegrepen wegen de Heere gaat, opdat er een uitzien komt naar de ware Verlosser: Hij is met vuur verbrand, hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts. Uw hand zij over den Man Uwer rechterhand, over des mensen Zoon, Dien Gij U gesterkt hebt (Ps. 80:17).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's