Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak over de brief van Paulus (41b)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak over de brief van Paulus (41b)

4 minuten leestijd

Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben tevoren beschuldigd beide Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn. Romeinen 3:9

UITZIENDE: Het moet ons opvallen dat de apostel eerst van de Joden in de derde persoon gesproken heeft, maar nu spreekt hij ineens in de eerste persoon en sluit zichzelf dan ook in, als hij vraagt: ‘Wat dan? Zijn wij uitnemender?’

De Joden behoefden niet boos op hem te worden als hij alle roem op hun eigengerechtigheid hun ontnam, want hij stelde zich geheel aan hen gelijk. Zijn ongelovigheid had ook het geloof van God niet kunnen teniet doen. Daarin bleek dan toch ook nog, dat hij een beminde was om der vaderen wil. Hij was ook een vijand geweest aangaande het Evangelie.

Het wordt door velen met hun dweepziek gedoe aangaande de bekering van het Jodendom, met een beroep op Romeinen 11, als de Joden daar de beminden genoemd worden om der vaderen wil, over het hoofd gezien dat zij in diezelfde tekst vijanden genoemd worden aangaande het Evangelie.

De apostel had zich als een vijand van het zuivere Evangelie leren kennen. Daarom sluit hij zichzelf in, als hij de vraag stelt: Wat dan? Zijn wij uitnemender? En dan antwoordt hij daarop zo beslist: Ganselijk niet.

De Remonstrant heeft dit antwoord van de apostel een beetje anders vertaald. Zelfs Coccejus heeft ervan gemaakt: Niet ganselijk, in plaats van: Ganselijk niet. Maar de apostel wil de staat van de gevallen mens verklaren, waarin we allen aan elkaar gelijk zijn. En daarom zegt hij: Want wij hebben tevoren beschuldigd beide Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn.

HOPENDE: Dat ‘onder de zonde zijn’ heeft heel wat te zeggen. Onder de zonde te zijn, betekent hier niet anders dan onder de macht en de regering daarvan te staan. We zijn der zonde dienstbaar en liggen in een staat van onmacht onder de zonde.

Het is niet te zeggen welk een macht de zonde over de mens gekregen heeft. En de mens kromt gewillig de hals onder dit overheersende juk. Hij is een liefhebber van de zonde geworden. De consciëntie mag hem nog wel beschuldigen en ook over bepaalde zonden beschaamd doen zijn, maar men keert telkens weer terug tot het kwaad dat we toegevallen zijn. Men voedt zich wel met zwijnendraf en verteert zelfs zijn lichaam in het bedrijf der zonden. Men weet ook wel dat de straf niet uit kan blijven en dat de bezoldiging der zonde de dood is, maar men is nu eenmaal een slaaf van zijn boze zondige lusten.

UITZIENDE: Och vriend, ge begrijpt toch wel, dat als u daar zo over spreekt, er wel wat bij me naar boven komt. Men wil over de onmacht liever maar niet spreken, want het dood zijn door de misdaden en de zonden wordt toch zo miskend. Maar als ik terugdenk aan die weg der overtuiging waarin mij de zonden tot een zware last werden, en waarin de zonden inwendig levendig bij me werden, dan moet ik zo instemmen met wat u zoeven hebt gezegd. Des mensen onmacht is een schuldige onmacht, want hij is door zijn diepe val onbekwaam tot enig geestelijk goed geworden, maar die onmacht moet hij toch leren kennen, daar hij anders nooit recht hulpeloos wordt. Hij moet weten in welk een kuil van modderig slijk hij neergezonken is. Een kuil waaruit hij zichzelf niet verlossen kan. Men wil maar niet hulpeloos zijn, maar wat moet men dan met die Held doen, bij Wie er hulp voor een hulpeloze is besteld?

Dat is het nu juist, waar men met een oppervlakkig geredeneer over de verlossing door Christus niet aan wil, dat een mens in zo’n staat verkeert, waarin hij niets, maar dan ook totaal niets tot zijn verlossing en zijn zalig - heid kan doen. Men wil de mens wel verantwoordelijk stellen, maar op een verkeerde wijze. Men kent hem nog een vermogen toe om mee te helpen in de weg der bekering. We kunnen echter niet anders doen dan tegenwerken. We willen niet uit genade zalig worden. Maar daar zijn we nu toch juist zo blind voor. Maar de apostel heeft geen ander doel met geheel zijn schrijven in de Romeinenbrief, dan de vrije genade Gods te verhogen.

HOPENDE: Of men nu een Jood of een Griek is, men zal uit genade zalig moeten worden.

We hopen dat verder uit deze zendbrief te beluisteren.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Samenspraak over de brief van Paulus (41b)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's