Jozua, de knecht des Heeren
26. Jozua’s laatste woorden (slot)
De Israëlieten woonden alweer zo’n 25 jaar in het land Kanaän toen Jozua een belangrijke vergadering belegde in Silo, de plaats waar de tabernakel stond. Hij was 110 jaar geworden en voelde dat zijn einde naderde. Daarom wilde hij zijn volk nogmaals oproepen om de Heere te vrezen. Hij riep de oversten van de stammen, families en andere belangrijke personen van het volk samen en tijdens de vergadering herinnerde hij hen aan Gods grote daden. Gijlieden hebt gezien alles wat de HEERE uw God gedaan heeft aan al deze volken voor uw aangezicht; want de HEERE uw God Zelf is het Die voor u gestreden heeft (Jozua 23:3). Nadrukkelijk waarschuwde hij het volk om niet de afgoden van de heidense volkeren aan te hangen en ook niet vriendschappelijk met hen om te gaan, want dat zou ongetwijfeld tot de ondergang van Israël leiden.
Kort hierna werd er nog een grotere vergadering belegd in Sichem. Het was de laatste vergadering van Jozua en tijdens die vergadering stelden zij zich voor het aangezicht Gods, lezen we in Jozua 24:1. Dat kan betekenen dat zij door gebed het aangezicht van de Heere zochten, maar het kan ook zijn dat de tabernakel voor die gelegenheid even uit Silo werd gehaald en naar Sichem werd gebracht.
Sichem was een oude plaats van historische betekenis. Hier was de Heere Abraham verschenen en had hij de Heere een altaar gebouwd. Hoe sprak deze plaats van Gods verbondstrouw! Daarom werd deze plaats gekozen om voor de vierde maal het verbond tussen de Heere en Zijn volk Israël te vernieuwen.
Jozua noemde de vier grote genadebewijzen van de Heere op. De Heere had Abram geroepen uit Ur en hem en zijn nakomelingen het land Kanaän beloofd (1). Daarna had Hij Zijn volk door Mozes en Aäron uit Egypte geleid (2). Door de woestijn leidde de Heere Zijn volk tot de grenzen van het beloofde land (3). Ten slotte had Hij hen de overwinning op de Kanaänieten gegeven, zodat ze nu naar hun stammen in het beloofde land mochten wonen (4). Hierna vermaande Jozua het volk: En nu, vreest den HEERE en dient Hem in oprechtheid en in waarheid; en doet weg de goden die uw vaders gediend hebben (…) en dient den HEERE (Joz. 24:14). Verder sprak hij: ‘Maar indien u Hem niet wilt dienen, aangaande mij en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen‘ (vers 15).
Toen het volk zijn woorden had aangehoord, antwoordde het: Wij zullen ook (net als u) de HEERE dienen, want Hij is onze God (vers 18). Hierop antwoordde Jozua: ‘U zegt dat wel, maar u zult de Heere niet kunnen dienen, want Hij is een heilig God.’ Het antwoord van Jozua wees op twee zaken, namelijk op de uitwendige heiliging én op de inwendige heiliging. Wat de uitwendige heiliging betrof: om de Heere te dienen moesten alle afgoden uit het midden van de Israëlieten verdwijnen. Helaas waren er nog altijd mensen die in het verborgen de afgoden dienden. Zulke mensen ‘hinkten op twee gedachten’, zoals dat later in de tijd van Elía eveneens het geval was, toen ze de Heere én de afgod Baäl wilden dienden (1 Kon. 18:21).
Daarom sprak Jozua: ‘U kunt de Heere niet dienen zolang sommigen onder u nog stiekem de afgoden aanhangen (zie kanttek. 20). De Heere wil alléén gediend worden!’ Maar zeker wat de inwendige heiliging betrof, kon het volk nooit zonder hartvernieuwende genade de Heere recht dienen. Daarom sprak Jozua dat ze van nature nooit in waarheid de Heere zouden kunnen vrezen zonder het ware geloof te bezitten. Opnieuw antwoordde het volk: Wij zullen den HEERE onzen God dienen, en wij zullen Zijn stem gehoorzamen (vers 24). Deze ‘woorden van het verbond’ werden in het wetboek van de Heere geschreven en terzijde van de ark gelegd om als getuige tegen Israël te zijn bij schending van het verbond. Tevens werd ook als getuige een grote steen opgericht, de zogenaamde pilaar-eik ‘bij de hoge eik van Sichem’ (Richt. 9:7). Deze steen zou de stille getuige zijn van wat tussen de Heere en Zijn volk was voorgevallen. Als het volk de Heere zou verlaten, zou deze steen tegen hen getuigen.
Na deze vierde verbondsvernieuwing zond Jozua het volk naar huis en kort hierna stierf hij in de leeftijd van 110 jaar. Hij werd begraven in zijn erfdeel te Timnath-Serah. Ook deze godvrezende man mocht nog spreken nadat hij gestorven was, want we lezen in Jozua 24:31: Israël nu diende den HEERE al de dagen van Jozua, en al de dagen van de oudsten die lang na Jozua leefden en die al het werk des HEEREN wisten, hetwelk Hij aan Israël gedaan had.
In Richteren 2:10 lezen we: Zo stond er (na de dood van Jozua en de oudsten die lang na Jozua leefden) een ander geslacht na hen op, dat den HEERE niet kende noch ook het werk dat Hij aan Israël gedaan had. Naar aanleiding van die woorden is wel opgemerkt dat als onze kinderen niet meer het ware volk van God kennen en zij geen levende getuigen meer zien van ‘de grote werken Gods’ die in hun leven zo overduidelijk plaatsvonden (de zogenaamde identificatie-figuren), het dan geen wonder zal zijn als er een geslacht opkomt dat niets meer afweet van al het werk des HEEREN, hetwelk Hij aan (het geestelijke) Israël gedaan had.
Maar ’s HEEREN gunst zal, over die Hem vrezen,
In eeuwigheid altoos dezelfde wezen;
Zijn trouw rust zelfs op ’t late nageslacht,
Dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden,
Noch van Zijn wet afkerig d’ oren wenden,
Maar die, naar eis van Gods verbond, betracht. (Ps. 103:9)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's