Samenspraak over de brief van Paulus aan de Romeinen (58a)
Gelijk ook David den mens zalig spreekt welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken, Zeggende: Zalig zijn zij welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn; Zalig is de man welken de Heere de zonde niet toerekent. Romeinen 4: 6-8
HOPENDE: Wat de apostel in dit hoofdstuk van Abraham zegt, bevestigt hij met wat door David gezegd is in de 32 ste Psalm. Abraham is niet om zijn werken gerechtvaardigd. De mens wordt ook niet om zijn werken gerechtvaardigd. Aan ’s mensen zijde is er niets dan schuld. Maar God wil hem dan ook als een schuldige rechtvaardigen. Dat toont de apostel aan met wat David zegt in de 32 ste Psalm. In die Psalm wordt gesproken over overtredingen, ongerechtigheden en zonden. Maar er wordt ook gesproken over een toerekenen van de rechtvaardigheid.
Het is te begrijpen dat met die gerechtigheid de gerechtigheid des Middelaars bedoeld wordt. Die gerechtigheid des Middelaars wordt de mens toegerekend zonder de werken. De gerechtigheid van Christus mengt zich niet met onze gerechtigheden. Geen besnijdenis en geen schaduwachtige plechtigheden vulden de gerechtigheid van Christus aan. Al de ceremoniële plechtig heden van het Oude Verbond wezen schaduwachtig naar de gerechtigheid die Christus zou aanbrengen.
Maar toch zocht de vrome Jood het meer in die schaduwachtige verrichtingen op zichzelf dan op hetgeen er door werd voorgesteld. Zeer nauwgezet moest hij die schaduwachtige verrichtingen volbrengen, want daar zocht hij zijn zaligheid in. En zeker, die schaduwachtige verrichtingen moesten zeer nauwgezet betracht worden, maar dan ook omdat Christus Zijn werk zo volmaakt en zonder gebrek zou verrichten. De ware gelovige Israëliet mocht daarop zien en nam daarom ook nauwgezet zijn plichten waar, maar dan niet om daarmee zelf wat te verdienen, maar omdat de zaligheid zo volkomen zou verdiend worden.
UITZIENDE: Och vriend, dat geeft ook weer heel wat te overdenken. Het is niet eender hoe we onze godsdienstige verrichtingen waarnemen. We kunnen en mogen daar nooit nauwkeurig genoeg in zijn. Maar als we opgaan in wat we zelf daarin doen, dan heeft Christus’ borggerechtigheid voor ons geen waarde. De hogepriester moest een plaat op zijn hoed hebben waarin gegraveerd stond: DE HEILIGHEID DES HEEREN. En hij moest die hoed met die plaat op zijn voorhoofd dragen, omdat over de ongerechtigheid der heilige dingen verzoening moest worden gedaan.
Als een ambtsdrager in Gods huis zo zijn werk doet, dan zal hij er niet in op kunnen gaan dat hij zijn verrichtingen zo zorgvuldig waarneemt. Zijn ambtelijk werk wordt hem dan tot schuld en hij ziet dat daarover verzoening moet worden gedaan. Al is er geen schaduwdienst meer zoals onder Israël, maar geheel de dienst des Heeren is er toch nog toe ingesteld om de grote Hogepriester in Zijn werk te verhogen. En nu is de mens zo’n ellendig schepsel, dat hij altijd overal zelf maar tussen kruipt. Hij wil zelf de eer van zijn werk wegdragen.
HOPENDE: Och vriend, daar raakt ge nu juist weer een punt aan, dat me zeer veel te zeggen heeft. In de prediking kan Christus nooit recht genoeg verhoogd en verheerlijkt worden. En als we daar goed over nadenken, dan is die prediking toch altijd zozeer gebrekkig. Dan kunnen we daarin niet anders dan schuld maken. En toch zijn we zo hovaardig, dat we er zelf met de eer vandoor gaan, als we denken dat wij het er nogal aardig goed van afgebracht hebben.
Maar laten we nu maar verder proberen na te gaan, wat de apostel David laat zeggen in Psalm 32. Hij zegt dus dat God de rechtvaardigheid van Christus toerekent zonder de werken. Wij hebben aan die door Hem verworven gerechtigheid niets toegedaan, maar wij doen ook niets toe aan de toerekening van die gerechtigheid. God rekent die gerechtigheid ons toe zonder enig werk van onszelf. Het geloof is hierin ook geen verdienende, maar een ontvangende hand. Abrahams geloof werd hem wel gerekend tot rechtvaardigheid, maar dan was dat juist een geloof dat hem van alle eigen werk deed afzien. Zó wordt men door het geloof gerechtvaardigd.
Och, er kan geen gerechtigheid van het schepsel voor God in aanmerking komen. Er zijn aan ’s mensen zijde alleen maar ongerechtigheden. Dat heeft David doen zeggen: ‘Zalig zijn zij, welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn. Zalig is de man, welken de Heere de zonde niet toerekent’.
In de 32 ste Psalm wordt ook het woord overtreding gebruikt. Dat woord overtreding heeft ons ook heel wat te zeggen. Dat woord wijst ons op de snode afval van de levende God. De mens was gehoorzaamheid en onderdanigheid aan God verschuldigd. Maar de mens heeft zijn Schepper de gehoorzaamheid en onderdanigheid opgezegd. En nu spreekt de dichter van Psalm 32 over overtreding in het enkelvoud. Maar alle overtredingen die de mens begaat, zijn aan die overtreding verbonden. Ze komen ermee overeen. Elke zonde is een zelfde overtreding als die van Adams val. (wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's