33. De volkstelling

Die hoogmoedige gedachte werd onder de toelating van de Heere ingegeven door de satan, de vorst der duisternis. Daarom lezen we in 1 Kronieken 21:1: Toen stond de satan op tegen Israël, en hij porde David aan dat hij Israël telde. Niet alleen David, maar het hele volk van Israël was van de goede weg afgeweken en daarom was Gods toorn ontstoken tegen vorst en volk. Er staat in 2 Samuël 24:1: En de toorn des HEEREN voer voort te ontsteken tegen Israël en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: Ga, tel Israël en Juda.

We lezen niet waarom de toorn des HEEREN tegen Israël ontstoken was. Er wordt wel aangenomen dat een reden ervan was dat een gedeelte van het volk destijds Absalom en Seba was nagevolgd en hun wettige koning David had verlaten. Maar van David staat duidelijk beschreven dat Gods misnoegen het gevolg was van zijn pure hoogmoed. Zelfs een man als Joab, zijn krijgsoverste, merkte dat op en sprak: Waarom heeft mijn heer de koning lust tot deze zaak? (vers 3). Ondanks zijn afraden om het volk te tellen, zette David zijn zin door en moest Joab het bevel van de koning noodgedwongen uitvoeren.

Met het tellen waren negen maanden en twintig dagen gemoeid. Uiteindelijk keerde de bevelhebber weer naar Jeruzalem terug en gaf aan David het aantal mensen door die het zwaard uittrokken (vers 5) en dus ingeval van een oorlog opgeroepen konden worden (1 Kron. 21:5). Alleen in Levi en Benjamin werd de telling niet uitgevoerd, omdat het woord van de koning Joab een gruwel was (vers 6).

Nauwelijks was de telling achter de rug of David zag het goddeloze en hoogmoedige ervan in. We lezen in 2 Sam. 24:10: En Davids hart sloeg hem, nadat hij het volk geteld had. Met diep berouw beleed hij zijn bedreven kwaad en sprak tot de Heere: Ik heb zeer gezondigd in hetgeen ik gedaan heb; maar nu, o HEERE, neem toch de misdaad Uws knechts weg, want ik heb zeer zottelijk gedaan.

De volgende morgen werd door de Heere de profeet Gad naar David gestuurd en hij stelde de koning in naam van de Heere drie straffen voor zijn bedreven zonde voor. De profeet sprak: ‘Alzo zegt de HEERE: Drie dingen draag Ik u voor: Zal een honger van zeven jaren in uw land komen? Of wilt u drie maanden vluchten voor uw vijanden of dat er drie dagen pestilentie in uw land zij? Wat voor antwoord moet ik de Heere geven?’

Toen antwoordde David: ‘Ik heb het heel bang, maar laat mij in de hand van de Heere vallen en niet in handen van mensen.’ Daarmee koos hij voor drie dagen pestilentie en meteen werd de straf uitgevoerd. In korte tijd werden er zeventigduizend mannen door een verderfengel geveld en werd het leger van David danig ingekort. Toen de engel in mensengedaante de stad Jeruzalem naderde, zag de koning dat en bad hij tot de Heere: ‘Heere, het is alles om mijn zonde van de volkstelling gekomen, maar wat hebben deze inwoners gedaan? Heere, straf mij, maar spaar toch deze mensen!’

Door genade mocht hij alleen de schuldige voor de Heere worden, hoewel de straf ook over het volk om hun afwijken van de Heere was gekomen en Zijn toorn tegen Israël eveneens was ontstoken (zie 2 Sam. 24:1).

Tijdens zijn gebed stond de verderfengel bij de dorsvloer van Arauna, een bekeerde Jebusiet. Koning David wilde daarom de dorstvloer van hem kopen om er een altaar voor de Heere te bouwen en verzoening af te smeken opdat deze plaag opgehouden worde van over het volk (vers 21). Arauna wilde alles aan de koning schenken, maar dat wilde David beslist niet en antwoordde: Neen, maar ik zal het zekerlijk van u kopen, want ik zal de HEERE mijn God niet opofferen brandoffers om niet (vers 24).

Nadat David alles gekocht had, bouwde hij op de dorstvloer een altaar en offerde brandoffers en dankoffers die heenwezen naar het lijden en sterven van de Heere Jezus. Het gevolg daarvan was dat ter wille van het enige zoenoffer van de Messias aan de pestilentieplaag een einde kwam. Vandaar dat we lezen, evenals toen Sauls zeven nakomelingen waren opgehangen op verzoek van de Gibeonieten: Alzo werd de HEERE den lande verbeden, en deze plaag van over Israël opgehouden ( 2 Sam. 21:14 en 2 Sam. 24:25). Op de plaats van Arauna’s dorstvloer werd later de tempel van Salomo gebouwd.

Gij, met hen begaan,

Hebt hun wens voldaan;

HEER’, Die naar Uw woord

Hun gebed verhoort,

Gij, Gij waart hun lot,

Hun vergevend God;

Schoon z’ ook om hun zonden

Straffen ondervonden (Ps. 99:7).

(34. Volgende keer D.V. Davids laatste tijd - slot)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen