Doop- en trouwboekjes uit Herkingen
Kerkelijke registers zijn boeiende lectuur
Jit het grijs verleden van de Ned. rv. gemeente in Herkingen worden in Rijksarchief te 's-Gravenhage enige kelijke registers bewaard. Men vindt o a de doop- en trouwboeken van de chting der gemeente af tot het jaar 1. De Ned. Herv. gemeente is nameniet tot openbaring gekomen na de "ormatietijd, zoals dit het geval is bij meeste dorpeni op Goeree en Overkkee, maar zij werd geïnstitueerd in 55 als een afscheiding van de gemeen- Dirksland en Melissant. (Melissant nog veel later zelfstandigheid ver- "gen, te weten in 1863).
et oudste trouwboek is natuurlijk gelegd kort na het ontstaan der geënte. Op de eerste bladzijde lezen in een merkwaardige spelling: Memorie der Getrouwde
die alhier binnen de kerek
van herckinge publijck bevestigt sijn
Nae dat op den eersten Mey des
jaars 1695 als eerste predikant van herckinge bevestigt was
van herckinge bevestigt was
Dominus Johannes Sterck soo sijn binnen herckinge ge
soo sijn binnen herckinge ge
trouwt dese navolgende personen.
En dan krijgen we meteen op 1 mei 695 Adrianus Viemiet, met attestatie verg^komen uit Oude Tonge en Pierina noey'uit Zevenbergen. Hun huwelijk is us bevestigd op dezelfde dag, dat ds. terck intrede deed.
Op 5 juni volgen Lambregt Jochemsen puydijk en Cornelia Abrams van den as, belden afkomstig van Sommelsi]k. Zijn deze twee paren van buiten erkingen hierheen gekomen, het derde ruidspaar, dat zijn huwelijk bevestigd et op 19 juni, blijkt ook in het dorp oonachtig te wezen; het betreft Otto leyndrik Rosendael, weduwnaar van mnetje Jans, en Maertje Rombouts.
Deze huwelijksbevestigingen hebben teeds plaats op zondag, gelijk ook later lOg lang het geval is. Het ging trourens heel simpel toe, zonder de staatie, welke tegenwoordig gebruikelijk is lij een dergelijke plechtigheid.
Groot in aantal zijn de huwelijksinegenjingen niet geweest. Ds. Sterck, die ot zijn dood in 1710 te Herkingen stond lad er twee tot vier per jaar.
De eerste doopsbediening te Herkin- :en geschiedde op 21 augustus 1695, dus 'ier maanden na de stichting der geneente. Ds. Sterck schrijft dan met ierlijke hand in het doopboek (hetzelf- • Ie register als het trouwboek, maar ; chterin begonnen): „Een soon gedoopt ifiens naem is ijzack." Merkwaardige pelling van de naam izak! De vader • ras Job Willemse van der Kers, de ^loeder Arentje Cornelisze Lodders. Als etuigen fungeerden Arij van den Bosch chout van Herkingen, „beneffens deselfs huijsvrouw Jannetje Willems Belemans." Hebben de schout en zijn echtenote voor deze gelegenheid speciaal Is getuigen willen optreden? De eerste oopsbediening was wel een historisch eit, maar het is de vraag of men toen rel zo op dergelijke dingen lette. Op 9 ebruari 1698 lieten Job en Arentje een eede kind dopen, Marijtje.
„Een soon. — een kind"
I In 1711 verandert he't handschrift in perkingens doopboek. Dan is ds. Ph. Gastus voorganger der gemeente geworden. Opmerkelijk is, dat hij niet meer spreekt van een zoon of een dochter, maar dat hij achter de namen zet ueen soon" of „een kind"; blijkbaar frond hij zoontjes geen kinderen! i Elke predikant heeft zijn eigenaardig
i Elke predikant heeft zijn eigenaardigiieden. Dit blijkt zelfs in de manier, waarop zij de kerkelijke registers bijhouden. Zeer nauwkeurig gaat bijvoorbeeld ds. J. Placius (1727—1739) te werk. Hij vermeldt als bijzonderheid op 7 mei 1734 bij de doop van Dingeman, zoon van Leendert Timmer en Cornelia van den Hoek: „N.B. door de vader selvs ten doop gepresenteert."
Eigenaardig genoeg bestond deze gewoonte vroeger niet. Als uitvloeisel van de roomse tijd liet men getuigen het kind ten doop houden. Ook al was de vader er persoonlijk bij, hij dacht er niet aan zijn kind zelf bij het doopvont te brengen. Alleen de getuigen (in de r,k. kerk thans nog peter en meter genoemd) droegen verantwoordelijkheid. Men ging er vanuit, dat de doopshandeling verricht moest worden; wie daarbij waren deed er niet zoveel toe.
Hoewel diverse synodes bepaalden, dat de vader het kind ten doop behoorde te houden om ook zelf op de vragen uit het formulier antwoord te kunnen geven, kwam hiervan maar weinig terecht. De moeder was er uiteraard nooit bij omdat de doop zoveel mogelijk bediend werd in de eerste godsdienstoefening na de geboorte van het kind. Leendert Timmer brak met deze ge
Leendert Timmer brak met deze gewoonte en hield zelf zijn kind ten doop. Op 24 april 1735 doopte ds. Placius een meisje, Geertruij, dochter van Pieter Hendrikse en Jannetje van Proyen. Hij schreef erbij: „Sonder getuygen, alsoo de Vader niemant bekomen konde." Wat de reden daarvan mag zijn weten we niet, maar toen Pieter Hendrikse op 19 oktober 1738 wéér een kind liet dopen, verscheen hij wederom zonder getuigen.
In 1736 doopt ds. Placius een kind van Willemtje A. Besman, dat ook Willemtje heet. Hij voegt er aan toe: „....onder openbare betuyginge van berouw met schaemte op haer wanbedrijf en ergernisse, belovende beterschap en wagthoudinge onder inwagtinge van Godts genade, sig meteen bindende om met haer kroost naerstig onder de genademiddelen te komen."
Hier ging het dus om een ongehuwde moeder, die kennelijk ook niet trouw was in haar kerkbezoek.
Vermaningen.
Tijdens de bediening van ds. Ulrich Teller (1742—1766) wordt er goed gelet op leer en leven van doopouders of getuigen. Menigmaal lezen we aantekeningen als „na ernstige vermaning gedoopt", of „de vader heeft belooft de belijdenisse te leeren", of „de moeder heeft het kint selfs gebeft, om dat haar man nog tegen syne beloften in de Roomsche Kerke blyft." Ook worden meermalen getuigen van het doopvont geweerd, omdat hun levenswandel geen vertrouwen geeft in door hen af te leggen beloften.
Aldus biedt het doopboek van Herkingen veel afwisseling. Want er is nog veel meer uit te halen. Zo komen wij de eerste bruidegom Adrianus Viemiet (zie boven) na vele jaren, op 2 augustus 1736, weer tegen als getuige bij de doop van zijn kleinzoon Ary, zoon van zijn dochter Jannetje. Het is dan 41 jaar geleden dat Viemiet trouwde.
Ook van droefheid gewaagt het doopboek. Tijdens de bediening van ds. F. Sieverts (1766—1785) wordt gedoopt — op 6 oktolDer 1776 — Johannes Henrieus Christofforus Sieverts, een zoontje van de predikant. Als getuige staat erbij de rector van de Latijnse school te Dordrecht J. H. C. Schönfeldt, naar wie het jonge kind stellig genoemd is. Maar op 24 maart 1784 wordt er wederom een Johannes Hendricus Christofforus gedoopt, waaruit blijkt dat de eerste jongen van die naam overleden moet zijn. Ds. J. A. Wiedeman, 1790—1795, schrijft achter de namen der dopelingen menigmaal het Latijnse woord „obiit", d.w.z. gestorven; de kindersterfte was toen groot.
Registers kunnen vervelende lectuur zijn. Maar kerkelijke registers zijn dat nooit. Want achter al de namen van gedoopte, getrouwde en overleden mensen rijzen gestalten op, die weliswaar niet scherp naar voren komen, maar van wie wij toch iets afweten.
H. de J.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 9 april 1957
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's