�Geluk"
m,
aar het komt goed. Precies op tijd } de jonge Costing een tikje met pamer — en het drukke geroezep verstomt. Dat gaat best. En hij Jniet zijn vandaag herhaalde malen pedragen openingswoorden op — Il hij spreekt heel gemakkelijk over 'wat het oude bestuur in de afgen jaren in het belang van de markt pe veehandel en de leden persoonl'V^eft,gedaan, het gaat zo vlot als I die jongen nooit anders gedaan. •Vergeet niets, hij betrekt aUen en ^ m wat hij zegt. Ja, en dan draagt |e leiding van de feestelijke bijeen- Bt over aan de ex-voorzitter, oml^we de leiding toekomt. En dan • "Ij een beetje onder het geweldig applaus op zijn keurig gekozen woorden.
— Zie zo, zegt hij, ik ben klaar! Mijn zwager nog niet..
Hij zegt het zo, dat iedereen wel moet lachen — lachen om Bernardus Uitwellingerga, die o zo witjes rond de neus betrekt.
Dan brengen kellners hoge gasten binnen: eerst het college van B. en W., besturen van bevriende organisaties — dan komt de Commissaris der Koningin met enkele mensen — en dan gaat de deur nog eens open en daar verschijnt niemand minder dan de Minister van Landbouw. Hij is alleen — maar hij is er. En daar wordt voor geapplaudiseerd. Het bestuur krijgt veel handen te drukken en iedereen glimlacht of lacht alleraangenaamst. Een twintigtal kellners haast zich glazen wijn rond te dienen. De ere-voorzitter weet ook hoe het hoort, hij heft staande zijn glas op en stelt een dronk in op Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin. Na deze dronk wordt staande het Volkslied gezongen! Het gaat gesmeerd, het gaat prachtig.
Alleen Trix zit wat in de war over wat zij op die blaadjes papier heeft geschreven. Zij heeft wel zo veel verstand, dat het een heel aardig opstelletje geworden is — maar hier voor zo'n grote vergadering met zoveel kopstukken — O, Bernardus, ik heb met je te doen. Zo heeft ze te doen met haar arme man, dat ze met open ogen bidt.. En daar klopt de hamer al. — Het woord is nu aan onze feest
— Het woord is nu aan onze feestredenaar, Bernardus Uitwellingerga.
Zie, dat is taal. Daar zit wat in. In elk geval wel zoveel, dat Bernardus op het podium klimt, de geschreven blaadjes van Trix in de bevende vingers. Hij ziet geen mensen meer. Hij ziet alleen die karaf met water. En er is nog wat geroezemoes en gelach in de zaal. Bernardus drinkt water, één glas — twee glazen — drie glazen — de karaf is leeg. En het gekke is, ondanks al zijn beven en zenuwen, moet hij nog lachen ook.
— Hij is leeg
Dat zijn z'n eerste woorden. En hij laat het de mensen zien. Die lachen vanzelf. En Bernardus roept aan Truus. — Truus, zorg jij voor een beetje
— Truus, zorg jij voor een beetje drinken?
En helemaal achter uit de zaal roept Costing Senior:
— Welke Truus bedoel je, want ik heb er nu twee.
Kijk, dét is nu feest houden. Je hebt altijd plezier om dingen van geen betekenis. Maar het is goed. En werkelijk, Bernardus vertrouwt zich iets beter. Hij friemelt nog met die blaadjes om — de voorzitter hamert stilte en de Minister staakt zijn gesprek met de Commissaris. Plotseling een schrik bij Bernardus.
Plotseling een schrik bij Bernardus. Hij ontdekt bij 't bladeren dat zijn vrouw geen volgnummers op de papiertjes geschreven heeft. Hij kijkt nog eens goed, leest onderaan, bovenaan, hij ziet geen letters meer. Hij kan het begin niet eens vinden. En het is stil, het is doodstil — hij moet beginnen. Hij kijkt over de mensen heen en kan door het beven van zijn handen al die papiertjes niet in de binnenzak van zijn jas kwijt worden. Hij duwt en duwt.. en het bestuur ziet hij niet meer, geen Minister, geen Commissaris, maar daar achter bij Costing Senior in de buurt ontdekt hij de Rus — de Rus, die heel kalm 'n beetje op z'n arm geleund aan de tafel een sigaret te roken ligt. Ligt, ja want hij hangt helemaal achterover — een man, die op een verstadig woord van zijn baas wacht.
En werkelijk, Bernardus begint te spreken. Krampachtig houdt hij de lezenaar vast en zijn ogen houden de Rus vast. Die Rus heeft hem gevraagd om een beetje buiten de markt om te handelen — om een beetje veel te verdienen — om clandestien te gaan doen, omdat de hele wereld van hoog tot laag er toch aan mee doet. Dat heeft de Rus hem voorgesteld. Maar hij heeft geantwoord, dat het mooie van de handel af zou zijn als het alleen om geld verdienen ging. En later zijn die lui van de Coöperatie bij hem geweest — en ook die mensen van de export — en een boer om een dure fokstier te kopen — en dat alles begint in hem op te borrelen. Handel is heel wat anders. De veehandel, de echte, is geen geldverdienen, is geen fokstudie, is geen export, is geen coöperatie, de veehandel is.. hij tracht het te grijpen. Hij vecht daar op dat podium voor zichzelf uit en geeft er woorden aan, wat de veehandel eigenlijk is. Zeker, hij hakkelt, hij stottert soms.. hij spreekt soms als in de lucht, maar het wordt hem klaar, zijn gedachten beginnen gestalte te krijgen en de woorden krijgen betekenis. Het is geen rhetoriek, het is geen van buiten geleerd lesje, — het is worstelen, grijpen, zweten, het is als de handel zelf: een zwaar stuk werk. En die veehandelaars daar voor hem,
En die veehandelaars daar voor hem, zij zien hun leven, hun vechten, heel hun pogen en worstelen als verfilmd in de woorden en de manier waarop die Bernardus spreekt. Hun gezichten staan strak, groeven in die gezichten verdiepen zich. Maar trots alles — ons sjouwen bij hitte en koude — langs verharde wegen, maar meer door modderige paden met wagensporen, soms diep als je knieën reiken, bij voorjaar als de kieviten duikelen en de leeuweriken vroeg zingen — maar ook als de Oostenwind je de adem afsnijdt en je voeten geen weg meer weten te vinden door hoogopgejaagde sneeuw.
Zó zien ze zich worstelen en ze genieten onder de woorden van Bernardus.
Neen, hoe hard het leven van ten veehandelaar ook is — er gaat niets boven die handel. Wij willen niet naar een zaak terug, begeren geen rustige boerderij — het avontuur, dat willen we. Vaak kopen we te duur tegen beter weten in, als we zin in een beest hebben. Dan willen we zo'n dier door onze handen laten gaan, omdat we er nu eenmaal van houden. En we zijn zo ongehoord slecht, dat we een arbeider minder voor zijn lammeren bieden dan een rijke boer voor dezelfde kwaliteit, maar later duwen we 'm onze winst in de hand. Zo zijn wij, slecht en goed, altijd op avontuur belust en soms zakelijk. Bijna vreemden in ons eigen huis, zijn we — en de grote veemarkt en al de marktcafé's er naast, zijn ons thuis. Rijk worden we nooit — arm, als we 'n beetje oppassen, ook niet! We beconcurreren elkaar tot op het uiterste — en we helpen elkaar als iemand van buiten één van ons aanvalt. Wij hebben geen voorschriften nodig, geen reglementen, geen papieren, geen bepalingen, wij vloeken tegen alle belemmering van onze vrijheid — en toch vechten we mee om het onze Regering gemakkelijk te maken.
En zo gaat die Bernardus maar door, hij verheerlijkt de veehandel, het spuit er uit — 't is of hij nooit meer ophouden zal — hij spreekt al langer dan een half uur. En nu begint hij over de markt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1958
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's