De vrouw van Bertus Laanveld
32 „Als Sjouk tenminste beter is. Het wordt misschien wel erger." „Kom, kom, jongen. Zó mag je niet praten, dat weet je wel. Op God vertrouwen, ook in dit geval, zoals altijd. We zullen toch eens zien, wat Sjouk mankeert. Je zou zeggen: daar moet je toch achter kunnen komen?" „Het is haar zenuwgestel, anders niets. En als de dokter er geen raad mee weet, hoe zou u het dan kunnen? Zijn moeder geeft geen antwoord. Ze is al bhj, dat Sjouk komt, zodat zij en Jelle van nabij haar eens kunnen gadeslaan. Want die praat van Bertus, de laatste tijd, je kunt er geen wijs uit. Tot vanmiddag. Sjouk komt met de tram van half elf. „Ik zal zien of ik haar kan halen, maar het is een lastige tijd voor mij."
>,BIijf maar aan je werk. Ik ga wel naar de tram. Het is niet leuk voor haar, alleen naar hier te moeten ko
Lang vóór half elf drentelt moeder Laanveld heen en weer vóór het tramstation. Het is vinnig koud, kouder dan de laatste dagen. De winter wil maar niet vertrekken. En dat is toch zo nodig, want de brandstof is al lang op. Zij stookt alleen hout, dat in de omtrek gelukkig genoeg te vinden is. Dag op dag trekt Jelle er op uit, om hout te hakken. Anders zou Piet dat wel gedaan hebben — zij ziet de jongen soms in gedachten — maar kom, ze moet er niet aan denken en er niet te veel over praten, dat is voor Sjouk misschien ook niet goed.
Een schel gefluit: de tram draait de bocht om en staat stil. Even later komt Sjouk kwiek aan lopen, keurig gekleed. Zij is en blijft niet onknap. Moeder Laanveld kan niets ziekelijks aan haar vinden. Haar glimlach is als vroeger. En de begroeting is zeer hartelijk. „U kunt mij toch wel hebben?" vraagt Sjouk.
„Wel, natuurlijk, kind, dat wéét je toch? Je moet genoegen nemen met onze kleine behuizing, maar anders... „Bertus en ik hebben helemaal geen huis," zegt Sjouk.
„Ze zijn nu aan 't bouwen, dat weet je toch?" „Ja, ja, het is best. Het duurt nog wel even, maar dat is niet erg. Zolang blijf ik bij u, als het mag".
„Ons best, maar thuis dan?" „Och, thuis... Ik ga er wel eens heen zo nu en dan, maar ik voel mij er niet op mijn gemak, meent Sjouk. Het is koud niet? Wanneer zal de lente komen?"
„Die komt vast, zegt moeder Laanveld, „alleen wat later dan andere jaren. Laten we stevig doorstappen. Misschien is de kachel wel uitgegaan, maar hout hebben we nog wel." Ze hebben dan spoedig de kleine woning bereikt, waar tegen twaalf uur Jelle, die van de boerderij komt, verschijnt. Hij is ouder geworden, vindt Sjouk. Het verlies van Piet is hem zeker niet in de kleren gebleven. Maar hij heeft hetzelfde gezicht, dat blijmoedig de wereld inkijkt. Ook hij begroet Sjouk hartelijk. „Het is best, dat je gekomen bent,
„Het is best, dat je gekomen bent, voor Bertus ook. Dat heen en weer gereis naar Arnhem, dat valt ook niet mee. En voor ons is het leuk, nu Janna weg is.
Dat wist Sjouk nog niet. Moeder Laanveld heeft het haar verteld: Janna is in Wageningen, als dienstbode werkzaam. De bedoeling is duidelijk genoeg: de verdiensten van Piet worden gemist. Bertus betaalt wel iets, maar niet voldoende. Moeder wil niet meer van hem hebben. De jongen heeft het Immers ver van gemakkelijk.
Als Bertus tegen half één komt eten treft hij een opgewekte Sjouk aan, die aan tafel meer praat dan anders op een gehele dag. Hij vindt het een raadsel maar denkt er niet verder over na, aanvaardt het met blijdschap. Wat je hebt, dat heb je. De kans is heel groot, zo niet zeer waarschijnlijk, dat het van korte duur is. Natuurlijk verveelt Sjouk zich hier straks een gruwel, dat kan eenvoudig niet anders. Ze is toch duizendmaal beter in Arnhem? Maar ja, wat doe je er aan? Als die patiënten van die kuren hebben, moet je maar toegeven. Wie weet hoe gauw hij weer naar Arnhem kan gaan sjokken. „Ik kom morgen eens kijken, Bert," zegt Sjouk. „Schieten ze met de woning al op?" „Er komt schot in," antwoordt hij. „Maar op een paar maanden moet je nog wel rekenen." „Dat is niet erg. Dat telt elke dag af. Ik verlang weer naar een eigen huis en winkel."
Moeder Laanveld kijkt verbaasd op. Even later ziet zij kans alleen met Bertus te zijn, want Jelle heeft Sjouk meegetroond naar buiten. „Wat mankeert er nu aan Sjouk?" vraagt moeder. „Ik merk niets bijzonders aan haar."
„Op 't ogenblik zou ik zeggen van niets. In lange tijd heb ik haar zo niet meegemaakt. Maar dat verandert wel, wacht u maar."
„Het kan," zegt moeder peinzend. Zij neemt zich voor, Sjouk eens goed te observeren, zonder dat deze er iets van merkt. Dat is wel zulk een wonderlijk geval. Als je Bertus hoorde, was er met Sjouk niets aan te vangen en hier praat zij honderd uit, ook over het gebeurde. Piet is niet uit haar gedachten geweest, dat is ook heel vreemd. Jelle gaat weer naar de boerderij en Bertus zoekt zijn zaak op. Dus zijn de beide vrouwen alleen.
„Als je soms wilt agan rusten, ga je gang hoor, zegt moeder. Dat moet immers van de dokter?" „Meestal doe ik het, maar ik ben niet moe."
„'k Zou het toch doen, kind. Het is goed voor je."
„Meent u ook, dat ik ziek ben?" „Neen, je ziet er niet ziek uit. Ik geloof, om je de waarheid te zeggen, dat Bertus het erger gemaakt heeft, dan het is.
„O, hij bedoelt het natuurlijk wel goed. Vader en moeder ook. Maar ik ben niet ziek. Die dokter was niet nodig geweest. Hij weet er ook geen raad mee."
„Ga nu eerst eens rusten. Dan praten we later wel. Je hebt die rust toch nodig, geloof ik. En hier is toch niets te doen."
Sjouk gehoorzaamt gewillig en als moeder Laanveld een half uur later stil gaat kijken, vindt zij de jonge vrouw in diepe slaap.
„Dat zal haar goed doen," mompelt zij tevreden. Zij gelooft te weten, wat er aan schort. Jelle en zij hebben vermoedelijk gelijk. Vanmiddag, toen Jelle uit de bijbel las, had je moeten zien, hoe ingespannen Sjouk luisterde, terwijl Bertus, als steeds, er vrij onverschillig bij zat en allicht meer aan kaas en melk dacht dan aan de woorden uit Gods Woord. Maar Sjouk ze dronk de woorden in! De eerstvolgende dagen spreekt Sjouk
De eerstvolgende dagen spreekt Sjouk over niets dan alledaagse zaken. Zij gaat naar het dorp enkele kennissen bezoeken, bekijkt de vorderingen van de bouw van de woning, praat met Bertus in het noodpakhuis over de nering en komt dan weer opgewekt thuis. 's Vrijdagsmiddags verschijnt Bertus op een ongewone tijd. Hij heeft een telefoontje uit Utrecht: een spoedconferentie, die verband houdt met de distributie van kaas. Hij moet direct weg en vreest, niet terug te kunnen zijn die avond.
Jammer, vindt Sjouk, maar ze is hier in een veilig nest. Wanneer komt hij dan terug? Kan zij misschien op het dorp iets voor hem doen? Neen, de ene knecht is goed voor de zaak; die is op de hoogte. Hij zal niet terug zijn vóór morgenmiddag. Als zij morgenochtend eens poolshoogte gaat nemen, onder veel te zeggen? Dat zal in orde komen. Een uur later is Bertus verdwenen, op weg naar Utrecht. Wordt vervolgd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 19 maart 1974
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's