Nathana�l
I.
Vooraf lezen: Johannes 1 44—52
Enige tijd geleden kreeg ik van twee lezers van het Kerkblaadje en van mijn geschriften brieven, waarin zij mij om nadere uitleg vroegen van mijn visie op de geschiedenis. Nauw daarmee verband houdt uok een verschil in opvatting tussen de referent van hedenmorgen en mij betreffende de uitleg van Augustinus' De Stad God''- Kan men spreken van heilsgeschiedenis?
Daarmee is het thema aangeduid, waar ik deze middag met U over spreken wil: Christus en de geschiedenis. Eigenlijk heb ik daar op de voorjaarsconferentie van de Vrienden van Kohlbrugge vorig jaar ook al over gesproken naar aanleiding van: Het Duizendjarig Rijk en hoe daar in de 19e eeuw mee geworsteld is. Dat ook in onze tijd velen ermee bezig zijn, is mij gebleken uit de brieven die ik nadien ontving en waarvan er enkele zeer emotioneel geladen waren. Ditkeer wil ik dezelfde vraag echter anders benaderen: fundamenteler, schnftuurlijker, vanuit de oorsprong.
Daarom heb ik als uitgangspunt gekozen het hoofdstuk van de roeping van Nathanael uit het Evangelie van Johannes. In dat eerste hoofdstuk van het Johannes- Evangelie hebben wij immers voor ons Christus' eerste intrede in de geschiedenis. U kent de loop van het verhaal: het optreden van Johannes de Doper bij Bethabara over de Jordaan; de doop van de Here Jezus; de roeping van de eerste discipelen. Dan trekt de Here naar Galilea en treft er Nathanael. Daar wil ik het met U over hebben
In die gang van Christus naar Galilea ligt iets merkwaardigs Alle vier de Evangeliën worden min of meer bepaald door de tegenstelling Judea — Galilea Het sterkst is dat het geval in het Evangelie van Johannes. Judea en Galilea waren beide Joods gebied; toch waren de Judeeers anders geaard: zelfverzekerder, wetsgetrouwer, traditioneler In Judea lag Jeruzalem met de tempel. Daar woonden de priesters en Farizeeërs en wetgeleerden. Vanuit Judea keek men hooghartig neer op Galilea. Men sprak over "het Galilea der heidenen" en men zei, dat "uit Galilea geen profeet opstaat" (Matth 4 : 15 en Joh. 7 : 52).
Het kenmerkende van Galilea was, dat het geloof zich daar ontwikkeld had tot een pohtieke levensinstelling Dat was gebeurd onder invloed van de tijdsomstandigheden. Galilea was een deel van het Hasmoneische koninkrijk. De Joodse schrijver Flavius Josephus vertelt ons van het despotische en wrede regime van Herodes Antipas, waar het volk tegen in opstand kwam. Zo was Galilea geworden tot een gebied, waar allerlei groepen vrijheidsstrijders actief waren. Wij kennen ze onder de naam: Zeloten. Door hun optreden was allengs het woord: Galileeer identiek geworden met: oproerhng. De hele landstreek was getekend door hun fanatieke strijd tegen de machthebbers. Geen jaar ging er voorbij zonder gewelduitbarstingen en zonder bloedvergieten. Volgens ruwe schatting moeten er in de jaren van Herodes Antipas wel 200.000 mensen omgekomen zijn door overvallen, moord, terechtstellingen en wraakacties. Gewapende benden trokken het land door. Zij hadden schuilplaatsen in holen en geheime wapendepots in de bergen.
Men zou Galilea dus kunnen omschrijven als een ziedende pot van mets en niemand ontziend geweld. Onwillekeurig dringt zich het beeld aan ons op van het tegenwoordige Libanon en Beiroet. Wie nauwkeurig de krant leest en de namen tegenkomt van de Amalstnjders, van de leider Bern, van de Droezen en Sjiieten, van kampen als Sabra, Sjetila en Borsj, — die krijgt er enige indruk van hoe het twintig eeuwen geleden in Galilea was. Indien ergens de geschiedenis op haar kookpunt was, dan daar!
Als WIJ nu lezen in het Evangelie van Johannes dat Christus naar Galilea ging, dan moeten wij bedenken dat het zulk een wereld was die hij binnentrok. En wat lezen wij dan? WIJ lezen van een Nathanael, die onder zijn vijgeboom zat. Wij lezen even verder van een bruiloft te Kana in Gahlea. Het is toch of er mets aan de hand is. Ik zou dit willen noemen, selectieve geschiedschrijving. Al dat andere van terreur, van de activiteiten der vrijheidsstrijders, — het is er wel, maar het IS voor de evangelist Johannes met belangrijk Het wordt genegeerd Sterker nog: het wordt stilzwijgend veroordeeld. Misschien mag ik het zo zeggen: Christus ziet er niets in; Hij kan er mets mee beginnen Maar dan ziet Hij een man onder een vijgeboom, verzonken in wetsstudie en gebed, en Hij roept uit: "Waarlijk een Israëliet zonder bedrog!" En even later is er een bruiloft te Kana, waar overeenkomstig de Joodse Wet reinigingsvaten stonden met water, en daar gaat Hij heen en voegt Zich onder de genodigden en openbaart er zijn heerlijkheid. Met andere woorden: de ontmoeting met en her
Met andere woorden: de ontmoeting met en herkenning van de Here vindt plaats binnen het raam van de Wet en met op het veld van de politieke theologie. Politieke theologie is gericht op de geschiedenis, op de toekomst, op de ontwikkelingen in het tijdsproces, op de ontsluiting van de wereld, op de voltooiing van de schepping Christus daarentegen is gericht op heel andere dingen Reeds als twaalfjarige in het gesprek met de wetgeleerden in de tempel zei Hij, dat Hij Zich bezighield met de dingen des Vaders Hij putte daartoe uit de bron van de Wet, die geestelijk is en die een ge rechtigheid voor ogen stelt met van deze wereld, een gerechtigheid overvloediger dan die der wetgeleerden, der Zeloten en politieke vrijheidsstrijders Dat nu her kende Hij in Nathanael een Israëliet in de ware zin des woords, die de Wet verstaat als in Psalm 1 "Welzalig de man die niet wandelt
"Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters, maar aan des HEREN Wet zijn welgevallen heeft, en diens Wet overpeinst bij dag en bij nacht"
Of in Psalm 119
,,Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderen uit uw Wet
Ik ben een vreemdeling op aarde, verberg uw geboden niet voor mij
Mijn ziel wordt verteerd van verlangen naar uw verordeningen te allen tijde"
U hoort toch in beide aangehaalde psalmwoorden, hoe daar de Wet beleefd wordt en met welke innerlijke gevoelens dat gepaard gaaf De woorden "welzalig" en "welgevallen", daar ligt iets in van verrukking, van intense vreugde, van vermaak En in de woorden "wonderen uit uw Wet" en "vreemdeling" en "verteerd van verlangen", daar ligt grondeloos heimwee in, het gewekt-zijn door een verre stem, die het hart onrustig maakt
Niet alleen van de Galileese vrijheidsstrijders, de Zeloten, neemt Christus hier bewust afstand, maar ook van de Farizeeërs en schriftgeleerden uit Judea Hun omgang met en verstaan van de Wet was een gans andere dan die Hij hier aantrof bij Nathanael Wat dat voor omgang met de Wet was, daar heeft Paulus een boekje over opengedaan in zijn levensver haal in Galaten 1 en 2 "Gij hebt gehoord van mijn vroegere wandel in het Jodendom In het Jodendom heb ik het verder gebracht dan vele van mijn tijdgenoten onder mijn volk, als hartstochtelijk ijveraar voor mijn voorvaderlijke overleveringen" En in Filippenzen 3 vers 5 en 6 "Besneden ten achtsten dage, uit het volk Israel, van de stam Benjamin, een Hebreeer uit de Hebreeen, naar de Wet een Farizeeër, naar de gerechtigheid der Wet onberispelijk"
Het was een wetsverstaan, dat tot in de subtielste details het leven vastlegde in een net van geboden en verboden Een wetsverstaan dat gevoerd had tot een casuïstiek, die de Wet tot een ondragelijke last maakt en tot het tegendeel van geest en leven Uit dat geestlo ze verstarringsproces is naderhand de Talmud gegroeid een fijnmazig net van subtiele commentaren en van nog weer subtieler commentaren op die commentaren, die het leven bedelven onder een veelheid van overgeleverde uitleggingen van beroemde rabbi's WIJ leven in een tijd waarin de liefde tot en verbon denheid met Israel zo groot is, dat dat talmudische aspect van de Synagoge verzwegen wordt
Ook daarvan geldt, dat Christus er niets mee begin nen kan en het eerder een belemmering voor het verstaan van de Wet oordeelt dan een bruikbaar hulpmiddel Wat Christus zoekt en in Nathanael vindt, is een leven uit de Wet als was verwoord in Psalm 1 en Psalm 119 En vandaar nu zijn verwondering en blijdschap "Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is'"
Goed verstaan behelst dus die uitroep van Christus een afwijzing van twee wijdverbreide gestalten van het Jodendom van het politiek activistische der Galileese Zeloten en van het formalistische wetticisme der Judeese rabbijnen Men zou in het Zionisme van Theodor Herzl met zijn streven naar een eigen Joodse Staat een eigentijdse voortzetting kunnen zien van de Zeloten en in de orthodoxe Talmud-Joden een eigentijdse voortzetting van de Judeese wetgeleerden Nog altijd stoten WIJ dus in de ontmoeting van Christenen en Joden op dezelfde weerstanden als waarvan sprake is in het Evangelie van Johannes Dat maakt het verhaal van Christus en Nathanael zo actueel
II
"Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is'" Men zou deze verheugde uitspraak van Christus over een mens, in wie de Wet functioneerde in haar oorspronkelijke zuiverheid, kunnen vergelijken met de beginwoorden van de Bergrede in Mattheus 5 "Zalig de armen van geest, zalig die treuren, zalig de zacht moedigen, zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid " Immers ook daar gaat het om de geestelijke uitwerking van de Wet Zij bewerkt geeste lijke armoede, geestelijke droefenis, honger en dorst naar de goddelijke gerechtigheid En daarmee hebben WIJ het geestelijke portret voor ons van de ware, ech te, oorspronkelijke Israëliet Hij is een mens, wiens hart en geest zo gekneed en geboetseerd zijn door de Wet die geestelijk is, dat hij van geheel ander allooi is dan de Zeloten en de Farizeeërs En het is met dat type van Israëliet, dat de ontmoeting met en herkenning van Christus plaatsvindt Wat hield nu die ontmoe ting en herkenning in''
Dit IS in ieder geval aanstonds duidelijk, dat wat zich afspeelt oneindig veel meer is dan dat twee gelijkgestemde geestverwanten elkaar treffen. Zeker, ook dat kan vreugdevol en troostrijk zijn- Paulus op zijn laatste tocht naar Rome wordt tegemoet gereisd door enkele broeders en "hij dankte God en greep moed" (Hand. 28 : 15). Maar wat Nathanael in de ontmoeting met de Here Jezus beleeft, gaat er ver boven uit "Rabbi, Gij zijt de Zoon Gods, Gij zijt de Koning Is raels!".
Wat bedoelde Nathanael met die woorden "Zoon van God, Koning van Israel"? Toch wel iets anders dan wat naderhand in de theologie geworden is het zogenaamde christologische dogma en de leer van de Drieeenheid. Nathanael was geen catechumeen, geen leerling van een der latere kerkvaders. Hij kende de Apostolische Geloofsbelijdenis met. Hij stond nog helemaal vóór Pasen en Pinksteren, voor het geboorte-uur van de christelijke gemeente. Wat hij aan geloofskennis bezat, was louter en alleen geput uit de Wet. De woorden. "Zoon van God, Koning van Israel" moeten dus ontsprongen zijn uit die bron
Welnu, niemand zal kunnen ontkennen, dat er vanuit de Wet geloofskennis opwelt omtrent de Here God en omtrent Israel als het volk Gods, geroepen om Gods Naam uit te dragen Daarvan geven Psalmen en Profeten overvloedig bewijs. Maar ook zal niemand kunnen ontkennen, dat het kennis in afstandelijkheid was Die afstandelijkheid lag al uitgedrukt in de wetgeving op de Sinai Zij ging immers gepaard met "brandend vuur, donkerheid, duisternis, onweer, het geklank der bazuin en de stem der woorden, welke die ze hoorden smeekten, dat het woord tot hen met meer zou gedaan worden" (Hebr 12 : 18, 19). Die afstandelijkheid lag ook uitgedrukt in alle zoen- en brandoffers, en in de gang van de hogepriester in het Heilige der heiligen Het was een afstandelijkheid, die het met waagde de Naam Gods openlijk uit te spreken; een afstandelijkheid, waarbij geen sprake was van een Vader-kind verhouding. "Rondom zijn troon zijn immers wolken en donkerheid" (Psalm 97 2) En wie IS de mens, dat hij voor Hem zou bestaan?
De Wet, dat is dus Godskennis in afstandelijkheid, zoals het ook staat in de Brief aan de Hebreeen over Israel: "Deze allen hebben van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren" (Hebr. 11 . 13). Onder die afstandelijkheid heeft het ware Israel altijd geleden! Daarom zijn de psalmen van Israel meestal heimwee-hederen Denkt U eens aan Psalm 42 over het dorstige hert, dat schreeuwt naar water; en dan volgt: ' Alzo dorst mijn ziel naar God, naar de levende God'". Of aan Psalm 84, waar gerept wordt van de uitgeputte woestijnreiziger in het dorre dal van doornstruiken: het beeld van het volk Gods! En hetzelfde komen wij tegen bij de profeten: klacht op klacht over die afstandelijkheid. "Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt!" (Jesaja 64 1).
Godskenms in afstandelijkheid, in gescheidenheid, en van verre, — zie, dat is Israels lot, misschien ook Israels roeping. Het was dus ook Nathanael's lot Met dat heimwee zat hij onder de vijgeboom
Wat kan nu tegen deze achtergrond Nathanael's uitroep anders inhouden dan dat de afstandelijkheid, de gescheidenheid, de verte is weggenomen en dat in plaats daarvan er nu nabijheid, aanwezigheid, tegenwoordigheid is! Ja, en dan met slechts zo, dat wat voorheen vanuit de verte gezien en gehoord werd nu opeens klaarder en duidelijker is geworden, maar bovenal zó, dat dankzij die nabijheid en tegenwoordigheid er nieuwe, andere, onvermoede dingen naar voren zijn gekomen. Misschien kan ik dat het best met een beeld toelichten, in de nabijheid en tegenwoordigheid treedt op eenmaal de Here God vanachter het incognito van de Wet naar voren, en zie, — dan blijkt HIJ toch anders te zijn dan op grond van de Wet kon worden vermoed
Hoe anders? Zo anders als Mozes anders is dan de Here Jezus Zo anders als de profeten anders zijn dan de Here Christus. Zo anders als Johannes de Doper anders is dan die na hem kwam Zo anders, dat Johannes de Doper als wetsprediker bij uitnemendheid een ogenblik aan de Here geërgerd is. Zo anders, dat tot op vandaag het Evangelie een onoverkomelijke drempel is voor de Synagoge.
Waarin komt nu dat andere bij Nathanael tot uitdrukking als hij uitroept "Rabbi, Gij zijt de Zoon Gods, GIJ zijt de Koning Israels!"? Het kan naar mijn besef niet zozeer geweest zijn het woordje: "Rabbi", en evenmin de woorden "Zoon Gods" en "Koning Israels" Wanneer U de tekst hardop zou voorlezen, dan IS er maar een woord waar de volle nadruk op valt. Het woordje. "Gij" Alleen dat woordje bevat de eigenlijke rijkdom van de nabijheid en tegenwoordigheid, waarin de afstandelijkheid van voorheen is weggenomen. In Jezus Christus is de heilige, en in de hemel tronende, en door de engelenschare aanbeden Here God een "Gij'" geworden. Een "Gij" met een menselijke stem en met een menselijk aangezicht en met een menselijk hart.
Zie, dat is het nieuwe, het andere, het onvermoede, wat Israel met gekend en niet geweten heeft Het had de Wet en het wist van de Wetgever, ongetwijfeld! Maar dat die heilige Wetgever van de Sinai zou afdalen en vanachter de machtig dreunende woorden van de Wet te voorschijn zou treden en zou worden tot een menselijke stem, tot een levende persoon, tot een nabije "GIJ"; ja, dat Hij in de volle en diepe zin des woords tot in alle consequenties vandien zou worden tot menselijke, lichamelijke aanwezigheid, tot iemand met wie een gesprek gevoerd kan worden, tot iemand die bereid en genegen is om over de woorden van de Wet en de bedoelingen van de Wetgever nadere uitleg te geven; ja, sterker nog, tot iemand die kan meevoelen met onze zwakheden en die gelijk als wij is verzocht geweest, — zie, dat is iets wat Israel's kennis van God op grond van de Wet nooit had vermoed of had kunnen vermoeden Dat was het nieuwe en andere, wat Nathanael verwoordde in de uitroep. "Gij" En het is op grond daarvan, dat de apostel Paulus naderhand zal zeggen, dat er nog een bedekking ligt over de kinderen Israels telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt (II Cor. 3 : 14—18). En daarop doelt ook de schrijver van de Brief aan de Hebreeen als hij zegt. "GIJ zijt met genaderd tot een tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind, ... maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad des levenden Gods, het hemelse Jeruzalem, en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond" (Hebr 12 18—24)
Wat Nathanael ervaren heeft en tot uitdrukking brengt in de uitroep "Gij", dat heeft zich sindsdien keer op keer herhaald tot op de huidige dag Degene echter die daar het rijkst en diepst over gesproken heeft, is Johannes geweest, misschien omdat hij het nauwst met de Here verkeerd heeft Van hem lezen WIJ immers in het Evangelie, dat hij lag aan de boezem van Jezus (13 23) Hoe beschrijft hij het wonder van de nabijheid en tegenwoordigheid van de heilige God, die een "Gij" heeft willen worden'' Het eerste hoofdstuk zegt daarover uitermate diepzinnige dingen, die slechts begrepen worden tegen de achtergrond van de Nathanael-ervaring
"In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God Dit was in den begin ne bij God Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen, en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het met gegrepen En het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en WIJ hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid"
Welk een machtige gedachtengang' Teruggrijpend op het gebeuren van de schepping en op de wording aller dingen in den beginne, overspringt hij de eeuwen en plaatst zich midden in het concrete heden en stelt vast, dat de Schepper aller dingen vanachter de verhulling van het geschapene naar voren is gekomen, zoals HIJ ook vanachter het incognito van de Wet naar voren is gekomen, en zich heeft willen openbaren als sprekende Stem, als levende Persoon, als een aan wezige "GIJ" Een "Gij" met een menselijke stem en met een menselijk aangezicht en met een menselijk hart Een "Gij", met wie een gesprek gevoerd kan worden en die bereid en genegen is het raadsplan van Schepping en Wet voor ons open te leggen Het Scheppingswoord van den beginne is vlees geworden' Het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heer lijkheid gezien, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid'
Ik meen, dat het noodzakelijk is om daar nadruk op te leggen Als Nathanael uitroept "Rabbi, Gij zijt de Zoon Gods, Gij zijt de Koning Israels", dan wordt in de hedendaagse Schriftuitleg zo vaak het zwaarste accent gelegd op het woord "Rabbi" en "Koning Israels" Men doet het om te proberen zo de afstand tussen Jood en Christen, tussen Synagoge en Kerk te overbruggen Hoe vaak kunt U het niet horen via de radio en de televisie van elke omroepvereniging Je zus, de Rabbi van Nazareth, Messias Jezus, en meer van dergelijke aanduidingen Men wil het laten voor komen, of daarin het bijzondere van zijn optreden gelegen heeft dat Hij geweest is de rijkste en rijpste vrucht van de geschiedenis van Israel, dus de Rabbi bij uitnemendheid, de Koning bij uitnemendheid, de volmaakte vervulling van Israels Messias droom
Nu beweer ik geenszins dat Hij dat niet zou geweest zijn, maar ik ben nochtans van overtuiging, dat Hij meer was, wezenlijk meer Israels Wet en Profeten 76 waren nog slechts het voorlopige, het schaduwachtige ZIJ waren een incognito En bij de verschijning van Christus in het Evangelie valt dat incognito weg Christus schudt die windselen van Zich af en openbaart zijn heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid Daarom acht ik het misverstandwekkend om, zoals heden zo vaak en zo nadrukkelijk gebeurt, dat voorlopige en schaduwachtige van het incognito zo te accentueren Naar mijn overtuiging is dat geen verheldering, doch een verduistering van het Evangelie En het is met name het Evangelie van Johannes, dat daarop wijst Sterker dan het in de drie andere Evangeliën ge
Sterker dan het in de drie andere Evangeliën gebeurt geeft Johannes aan, dat de ontmoeting met en herkenning van de Here zich met voltrekt in de typisch-Joodse begrippen van Rabbi, Koning, Messias, maar op een vlak dat daar wezenlijk bovenuit stijgt Ik zou willen zeggen, dat die begrippen niet meer toereikend zijn om uit te drukken wat hier is gebeurd Ze barsten en bezwijken onder de heerlijkheid van Christus En daarmee barsten en bezwijken ook alle verwachtingen, die Israel in de loop der eeuwen aan die begrippen verbonden had
Het "GIJ" van Christus is een openbaring, waarbij al het voorafgaande verbleekt Het is een openbaring, die al de grootheid en rijkdom van Israel in het verleden m de letterlijke zin des woords oud maakt en der verdwijning nabij Het is niet zo, dat de lijnen van het Oude Testament nu met een forse streek doorgetrokken worden en hun eindpunt en voltooiing vinden Als dat zo was, dan was het met tot de harde en felle botsing gekomen van de afwijzing door het volk "Wij willen niet, dat Hij koning over ons zij'", door de Farizeeërs en wetgeleerden, die Hem zochten te doden, door de hogepriester, die Hem van godslastering beschuldigde en des doods waardig keurde Christus was geen voortzetting van de lijn van Israels verwachting, maar een breuk En die breuk had haar oorzaak en grond in Christus' grotere heerlijkheid' Men leze er de Brief aan de Hebreeen eens nauwgezet op na
III
In het begin van ons referaat spraken wij over de selectieve geschiedschrijving van Johannes Geen woord over de Zeloten en hun vrijheidsstrijd, geen woord ook over de Farizeeërs en hun inspanning om de Wet te actualiseren en toepasbaar te maken De Here ziet er niets in Hij kan er niets mee beginnen Haast moeten WIJ spreken van een stilzwijgende veroordeling En, — laat ik het hier eerlijk uitspreken — naar mijn besef geldt dat evenzeer van het christelijke Zelotendom gelijk het zich manifesteert in een bevrijdingstheologie, alsook van het christelijke Farizeeerdom dat krampachtige pogingen doet om door middel van schriftcntiek en hermeneutiek de openbaring aannemelijk te maken voor de moderne mens Maar dan rijst de vraag is Christus wel in de geschiedenis geïnteresseerd'' Die vraag klemt te meer als WIJ bedenken, dat wij binnen het raam van dit Evangelie van Nathanael mets meer horen Hij verdwijnt geheel in de anonimiteit Zelfs als het waar is dat hij vereenzelvigd mag worden met de apostel Bartholo meus (wat zeer waarschijnlijk is), dan nog weten wij zo goed als mets van zijn verdere levensweg. Is het met belangrijk? Moet ook daarvan gezegd worden: de Here ziet er mets in? Heeft het aardse leven, het leven in de geschiedenis, na de herkenning van en ontmoeting met Christus eigenlijk nog wel zin?
Het antwoord op die vraag ligt besloten in de woorden, die Christus met zo grote nadruk tot Nathanael gesproken heeft: "Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen" (Joh. 1 : 52). Voor Nathanael, die door zijn studie van Wet en Profeten onder de vijgeboom thuis was in de Schriften, moet dit een uitspraak geweest zijn met verrassende uitzichten. Bij de herkenning van de Here had hij uitgeroepen "Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israel!". Christus voegt daar nu iets heel wezenlijks aan toe. Hij duidt Zichzelf aan als: de Zoon des mensen. En als er nu in de Schrift een persoonsaanduiding, een titulatuur is, die met de geschiedenis te maken heeft, dan deze: Zoon des mensen.
Deze geheimzinnige titulatuur komen wij tegen in het boek Daniel. Dat boek is net als het nieuwtestamentische boek Openbaring geschreven m een uiterst bewogen en riskante periode van de geschiedenis: de periode van de opkomst van wereldrijken, die kleine volken verzwelgen en vermalen Alle naties komen onder invloed van geweldplegende machthebbers Geschiedenis IS geworden tot een opeenvolgende reeks van mets en niemand ontziende heersers, wier enige doel machtsuitbreiding is. Daniel wil dus zeggen: wij zijn de periode ingegaan van de imperiale, op machtsuitbreiding beluste mens. En wat dat kan inhouden, duidt hij aan in hoofdstuk 7. Vier grote dieren stijgen op uit de zee; het eerste ge
Vier grote dieren stijgen op uit de zee; het eerste gelijkt op een leeuw met adelaarsvleugels; het tweede gelijkt op een beer; het derde op een panter, en daarna een vierde dier, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk, met ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak Zo schildert Daniel het geschiedproces. Een gebeuren, waar geen mens tegen opgewassen is en vol benauwenissen.
En dan vervolgt Daniel: "Ik bleef toekijken in de nachtge/iChten, en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon, ... en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij IS een eeuwige heerschappij, die met zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is" (Dan. 7 . 13, 14).
Naar die mensenzoon verwijst Christus. Met die vereenzelvigt Hij Zich. In (/;e gestalte treedt Hij de geschiedenis binnen. Als de Zoon des mensen stelt Hij Zich m het geschiedproces tegenover de imperiale mens En met hoeveel nadruk en met hoeveel gezag doet HIJ het. "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, gij zult zien de hemel open en de engelen Gods opstijgen en neerdalen op de Zoon des mensen"! Die Zoon des mensen, over wie Daniel m een benauwende periode van de geschiedenis geprofeteerd heeft in woorden en begrippen die de taal van Wet en Profeten overstijgen, en die m zijn Persoon de hele geschiedenis uit haar voegen licht omdat Hij de eeuwigheid in de tijd brengt en daardoor het raam van de tijd breekt, — die staat hier nu als een aanwezige en tegenwoordige "Gij" voor Nathanael. Een "Gij" met een menselijke stem en met een menselijk aangezicht en met een menselijk hart. Een "Gij", met wie in de geschiedenis een gesprek gevoerd kan worden over de geschiedenis als zijn domein, en die van harte bereid is om het raadsplan Gods met de wereld voor hem open te leggen.
Moeten wij nu met zeggen, gelijk Nathanael het gezegd zal hebben, dat het donkere mysterie van de geschiedenis, waarover wij allen bij tijden onze nachtgezichten hebben, opeens wezenlijk van karakter veranderd IS? Men kan het eigenlijk geen geschiedems meer noemen. Zij is doorlicht, transparant geworden en heeft er een goddelijke dimensie bij gekregen Geschiedenis IS niet langer een geheimzinnige zwijgende sfinx, met langer een leeuw, een panter, een beer Geschiedenis IS nu getransformeerd van een proces van menselijk machtsstreven in hoogmoed en eigenwaan tot een gebeuren, waarin de engelen als hemelse machten opstijgen om van de Mensenzoon hun opdrachten te ontvangen en neerdalen om die bevelen uit te voeren. Geschiedems is niet meer louter een menselijk, tijdruimtelijk gebeuren, maar overeenkomstig het laatste bijbelboek een geheimemsvoUe boekrol, die Christus in handen is gelegd, en die Hij heeft geopend, en waarin heel de Raad en Wijsheid Gods zijn opgeschreven. Vanuit dat boek geeft Hij de engelen aanwijzingen en bevelen.
En zou nu het aardse leven, het leven in de geschiedenis, geen zin meer hebben? Het mocht wat! De Zoon des mensen heeft er de verantwoordelijkheid voor op Zich genomen En die Zoon des mensen is voor ons geen onbekende, geen instantie op oneindige afstand, maar ons verschenen als een "Gij". Wij mogen weten, dat Hij op de plaats en op het ogenblik waar wij ons bevinden, doende is om het raadsplan Gods te volvoeren door middel van zijn goddelijke boden.
Op grond hiervan zou ik nu een enigszins gewaagde uitspraak willen doen. Het zou weleens kunnen zijn, dat de taak die voor de christen in de geschiedenis is weggelegd, die van "ziener" is. Wij leven in een wereld, die bruist van activiteiten En de Joodse en christelijke Zeloten en Farizeeërs voegen daar nog hun activiteiten aan toe. Maar hoeveel innerlijke verkramping en angst ligt niet verborgen achter al die politieke en maatschappelijke inspanningen? En hoe vaak komt het m al die activiteiten met tot kortsluiting met de werkelijkheid? Heel Israel's geschiedenis IS ons wat dat betreft tot waarschuwend teken
Een christen m de ware en oorspronkelijke zin des woords, een christen van het type Nathanael, kan geen activist zijn. Hij is een ander type mens dan een Zeloot of een Farizeeër. Wat hem van hen onderscheidt, IS dat hij meer ziener dan werker is. Niet dat hij bij tijd en wijle met ook bereid is om handelend op te treden, maar daar ligt bij hem met het hoofdaccent, In de eerste plaats is hij ziener in de oudtestamentische zin des woords, gelijk de richter Samuel een ziener was Een ziener is geen lijdelijk, geen passief mens; maar zijn doen en laten wordt bepaald door wat hij ziet. En hij ziet meer dan gewone stervelingen zien; meer dan de nieuwsmedia te zien geven; meer dan de geschiedenis te zien geeft. Hij ziet meer dan de imperiale mens, méér dan nachtgezichten. Hij ziet "de hemelen open en de engelen Gods opklimmen en neerdalen op de Zoon des mensen" (Joh. 1 : 52). Als ik dat weergeef in eigen woorden, dan zou ik zeggen: hij ziet verder, dieper en hoger dan de onmiddellijke werkelijkheid. Op grond daarvan zal zijn oordeel vaak anders, vaak moediger, vaak terughoudender, vaak wijzer zijn dan van zijn tijdgenoten. Achtergronden, mogelijkheden, uitzichten, die anderen verborgen zijn, ontwaart hij. Zó was het eertijds al bij de ziener Samuel. Zó is het thans in versterkte mate bij Nathanaël.
Als zieners te staan op het veld van de geschiedenis, — dat zou weleens de eerste en belangrijkste roeping van christenen kunnen zijn. En het geheim ervan ligt in de woorden, die de Here Christus bij het laatste Avondmaal gesproken heeft tot zijn discipelen: "Ik noem u niet meer slaven, want een slaaf weet niet wat zijn heer doet. Maar Ik noem u vrienden, omdat Ik alles wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt" (Joh. 15 : 15).
Referaat, gehouden zaterdag 4 april 1987 op de jaarlijkse conferentie van de "Kring van Vrienden van Dr. H. F. Kohlbrugge" in de Marcuskerk te Utrecht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1987
Kerkblaadje | 8 Pagina's