Artikel 16: Over de goede werken
WESTMINSTER CONFESSIE
In de WCF wordt het artikel over de bekering ten leven gevolgd door dat over de goede werken. De ware bekering die redt van de tweede dood en haar wortel heeft in de vereniging met Christus, krijgt vorm in een levenswandel van gehoorzaamheid aan Gods geboden. Gods verkiezende genade is hart- en levensvernieuwende genade. Die heeft werkelijke uitwerking in het leven van de wedergeborene. Vandaar dat de opstellers van de WCF over goede werken spreken als ‘de vruchten en bewijzen van een waar, levendig geloof’.
De apostel Johannes betuigt: ‘Kinderkens, dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is’ (1 Joh. 3:7). Niemand wordt zalig omdat hij goede werken doet. Niemand wordt zalig zonder dat hij goede werken doet. Ze zijn niet verdienend van aard, maar wel nodig. Waarom?
In de eerste plaats, omdat zaligmakende genade leert Gods eer te bedoelen. Ze krijgen God Drie-enig zo hartelijk lief met eerbied. Ze willen Hem, ondanks hun vele zwakheden en onvolkomenheden die hun goede werken ontsieren, verheerlijken. Door goede werken tonen zij hun gezindheid en begeerte om Hem te danken voor Zijn onuitsprekelijke genade. Wie Zijn ontferming smaakt door de ontmoeting met de Heere Jezus, krijgt geestelijke drang om in dankbare gehoorzaamheid naar Zijn wil te leven. Zorgvuldig zoeken zij Zijn wil in de Schriften na, om niet naar eigen goeddunken, maar naar Zijn gebod alleen te leven. Ze willen niet steunen op wat zij voor goed houden met goede bedoelingen, maar doen wat volgens de Bijbel Gods goedkeuring heeft. Dat komt nauw te liggen door de Geest van Christus en de Vader Die in hen woont en werkt. Dat weten zij ook hun heilige plicht te zijn. Het is de vreugde van de nieuwe mens en tegelijk de strijd tegen de oude mens.
De mannen van de Westminster geloofsbelijdenis belijden ook van de ware gelovigen, dat goede werken de zekerheid van hun verzoende staat versterken. In de goede werken mogen zij Gods werk in hun hart en leven zien. Dat sterkt de zekerheid dat ze God in Christus toebehoren en het wekt tere en stevige vrijmoedigheid in de omgang met de HEERE. Slordigheid brengt grote schade aan en duisternis over die zekerheid. Het verstikt de troost van zich Gods kind te weten. Verder noemen zij nog: ‘stichten hun broederen, zij versieren de belijdenis van het evangelie, stoppen de mond van de tegensprekers’.
Kunnen Gods kinderen in en op eigen kracht die goede werken doen? De Westminster belijdt: ‘Hun bekwaamheid om goede werken te doen is geenszins van henzelf, maar komt geheel van de Geest van Christus’. Daarmee is duidelijk uitgesproken dat ze in geen enkel opzicht onafhankelijk en zelfstandig voor de Heere staan. Christus onderwijst hen in het Woord, en de beleving van het hart bevestigt dat: ‘want zonder Mij kunt gij niets doen’ (Joh. 15:5). De gelovige weet door beleving van de waarheid van de Schrift, dat in hem enkel een bron van vuile wanbedrijven is. Ze leren meer en meer hoe groot hun verdorvenheid en boosheid is. Paulus getuigt met smart dat hij weet dat in zijn vlees geen goed woont. Als de Heere ‘in de gestrengheid van Gods gericht’ hun werken gaat onderzoeken, dan vindt Hij geen enkel zuiver goed. Dan zullen zij geen bestaan voor Hem hebben. Die geheiligde kennis van hun eigen zondaarsbestaan en verlorenheid leert hen juist van zichzelf af te zien en tot de Heere op te zien: ‘Leer mij naar Uw wil te hand’len, ‘k zal dan in Uw waarheid wand’len!’ Verstaan we die zucht van liefde?
Hoe meer genade wordt geschonken, hoe meer ze de totale afhankelijkheid van Christus en Zijn Geest beseffen. Dat maakt hen niet zorgeloos lijdelijk. Het is voluit waar, ook in hun hart: ‘een dadelijke invloeiing van diezelfde Geest (is) nodig om in hen te werken het willen en het werken naar Zijn welbehagen’. Die krachtige invloed van de Heilige Geest is vereist. Zonder die invloed is er geen oprecht willen of werken. In die zin weten ze door het geloof dat ze volstrekt afhankelijk zijn. Dat is een genadeles die verdiept in het genadeleven. Tegelijk scherpt de Geest door het vermanend getuigenis van Zijn Woord Gods kind op. Vanwege het nieuwe leven dat hen is geschonken, weten ze zich gehouden ijverig te zijn om met inspanning van alle krachten het goede voor te staan. Zie bijvoorbeeld 1 Timotheüs 6:11. Tussen die twee polen staat het geestelijke leven op hemelse spanning: geheel afhankelijk van de Geest van hun dierbare Zaligmaker en onder de plicht de genade die in hen is op te wekken volgens de vermaning van het Woord.
In die spanning leren zij nu juist hun knieën te buigen met ernstig bidden. Ze zien uit naar ‘een bijzondere beweging (of aandrijving) van de Geest’ en tegelijk leven zij met een ernstig voornemen om naar al Gods geboden te leven. Ze weten zich onmachtig in zichzelf en kleven zo de Heere aan om Zijn kracht.
Hoe ver kan de ware gelovige dan komen op die weg van goede werken? Er is onderscheid tussen de kinderen van de Heere. De één leeft nauwer en zorgvuldiger, heiliger, dan de ander. Allen weten zich schuldig volmaakt te zijn, naar Christus’ bevel. Toch zijn er verschillen. Tegelijk geldt: ‘Zij die in hun gehoorzaamheid in dit leven de grootst mogelijke hoogte bereiken, zijn er zo ver vandaan dat zij in staat zouden zijn overtollige werken te doen, en meer te doen dan God van hen eist, aangezien zij veel tekortkomen in hetgeen zij verplicht zijn te doen’. Helder is dat hier geschreven wordt tegen de roomse leer van de overtollige werken. Zelfs de meest gevorderde komt oneindig tekort. De allerheiligsten hebben maar een klein beginsel van de volkomen gehoorzaamheid en elke vordering is genade alleen. Ze komen in de verste verte niet zo ver dat God bij hen in de schuld zou komen te staan en verplicht is hen te zegenen. De kleinste zonde bederft het beste werk, zoals een prachtige jurk door één enkele vlek ontsiert wordt. Het blijft en is: ik heb maar gedaan wat ik, onnutte knecht, schuldig was. Het goede is van de Geest en het vuile, onreine is van mij. Dat is de ware geloofskennis.
Toch beloont de Heere de goede werken uit genade. Dat is Bijbels. Lees maar Hebreeën 6:10. Hij aanvaardt om Christus’ wil de goede werken van hen die Hij in Christus heeft aangenomen. In de beste werken is veel strafwaardigs, zodat zij zich er nooit op laten voorstaan. Toch zijn ze oprecht door het geloof. Daar hecht Hij de blijken van Zijn liefde aan. ‘Hij zal hun ‘t goede niet in nood onthouden, zelfs niet in de dood, die in oprechtheid voor Hem leven’. Hij kroont genade met genade en ze ontvangen de zegen om niet, wat hen doet roemen in Christus alleen.
Tenslotte: kunnen onbekeerde mensen goede werken doen? Je naaste helpen in nood is naar Gods bevel en nuttig. Toch zijn die werken zondig ‘omdat ze niet voortkomen uit een hart dat door geloof is gereinigd … en niet met een oprecht doel tot eer van God’. Dus nee, onmogelijk. Maar: ‘En toch is het zondiger en mishaagt het de Heere meer als zij ze nalaten’.
Nieuw-Lekkerland, Ds. A.J. Britstra
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 2020
Kerkblad | 24 Pagina's