Afkoelen met een slangensjaal
Aan de buitenmuur hangt een drie meter lange slang. Een grote, harige vogelspin gluurt vanachter een struik naar de bezoekers. Wie durft er naar binnen bij het reptielenhuis?
Janneke Vervoorn (11) rukt de deur open en stapt naar binnen: „Wow!”
De hoge ruimte staat vol met terrariums: grote verblijven voor de dwergkaaiman en zwartkeelvaraan en kleinere verblijven voor wandelende takken en een glibberige stierkikker. Alle muren zijn zo veel mogelijk van glas, zodat je de dieren goed kunt bekijken. „Pff,” puft Janneke, „het is hier echt verschrikkelijk warm!” Niet gek, met al die warmtelampen…
Ze is samen met haar vriendin Sara Oomen (11) naar reptielenhuis De Aarde in Breda gekomen om slangen, krokodillen en andere dieren te bekijken. Waarom zouden sommige mensen deze bijzondere dieren in huis willen halen?
„Hij Doet Nep.”
Even later zitten de meiden op hun knieën. Vlak voor hun neus –veilig achter het glas– zit een geel dier met stekels, schubben en een brede grijns: de baardagaam. „Zou hij echt zijn?” vraagt Janneke zich af. „Hij beweegt helemaal niet.” Sara tikt eens met haar vinger tegen het glas, vlak voor de neus van het dier. Geen reactie. „Hij doet nep.” Plotseling maakt de agaam een sprongetje in de richting van het glas. „Ah!” Geschrokken deinzen de meiden achteruit. „Huh? Daar beweegt de grond!” Achter de baardagaam –die de meiden nog steeds heel goed in de gaten houdt– worden zaagsel en boomschors door elkaar geschud. „Kleintjes!” roept Janneke blij. „Dat wil ikzien!” Maar helaas, geen babyreptielen. Een groot, grijs dier komt onder debodembedekking vandaan gekropen: de blauwtongskink met kraaloogjes, stevige poten en een lang lijf vol schubben.
Griezelen
Quincey, dierverzorger inhet reptielenhuis, komt naar Janneke en Sara toe. „Lijkt het jullie leuk omdeblauwtongskink te aaien?” Ja, dat willen ze wel proberen! Zegaan aan een tafel zitten, naast devijver met schildpadden.
Even later komt Quincey naar hen toe. Ophaar arm ligt Chewy, een blauwtongskink van ongeveer 40 centimeter. Quincey zet hem midden opdetafel. Met zijn kleine kraaloogjes kijkt hij naar de twee vriendinnen. Dan waggelt hij ophen af. „Iel!” Snel halen de meiden hun armen van detafel. Janneke steekt haar hand uit en laat haar vinger zachtjes over de rug van het dier gaan. „Het voelt raar”, griezelt ze. Quincey grinnikt. „Goed gedaan. Reptielen moet je altijd aaien met de schubben mee en liever niet over zijn kopje.” Sara streelt voorzichtig over Chewy’s staart vol gladde schubben. „Eigenlijk is hij helemaal niet eng.”
Tongneus
„Zien jullie zijn tong?” vraagt Quincey. De meiden knikken, die kun je niet missen! Om de paar seconden flitst er iets blauws uit de bek van de skink. „Daarmee kan hij ruiken”, legt Quincey uit. „Eigenlijk iszijn tong dus ook zijn neus. Maar hij gebruikt hem ook omzichzelf teverdedigen. Als iemand hem wil aanvallen, doet hij zijn bek wagenwijd open. De aanvaller ziet dan zijn felblauwe tong endenkt: Oh nee, een giftig dier! Die kan ikbeter met rust laten… Slim, hè?”
„Is hij echt giftig?” vragen de meiden, terwijl ze verbaasd naar de brave Chewy kijken. „Nee hoor, dat lijkt alleen.”
Sara bekijkt detongneus nog eens goed. „Het isnet alsof er glitters op zitten!” Quincey lacht. „Bijzonder, want die heb ik hem nog nooit gevoerd…”
Krak. Slik. Weg.
„Wat zou een blauwtongskink graag eten?” vraagt Quincey aan de meiden. „Sprinkhanen!” roepen zeallebei tegelijk, terwijl ze naar de tafel naast hen wijzen. Daar staat een doorzichtig doosje met drie levende sprinkhanen. Quincey lacht: „Goed gezien.” Ze pakt het doosje en in een mum van tijd heeft ze een sprinkhaan gevangen in de greep van een pincet. De pootjes wiebelen machteloos in de lucht.
Quincey houdt de sprinkhaan vlak voor de neus van de skink. Gespannen kijken Sara en Janneke toe. Chewy snuffelt even aan de pincet, kijkt deandere kant openlijkt dan toch trek te krijgen in een hapje sprinkhaan. Hap! Het insect zit vast tussen zijn kaken. „Hij maakt hem toch wel in één keer dood?” vraagt Sara met een vies gezicht. Quincey knikt. „Ja hoor, let maar op.” Krak. Slik. Weg. „Wow.” Na drie sprinkhanen heeft Chewy genoeg gegeten. Zijn buik is vol, de komende paar dagen heeft hij geen eten meer nodig. Quincey pakt hem voorzichtig openbrengt hem terug naar zijn verblijf.
Python
„Als jullie vast naar boven gaan, kom ik straks naar jullie toe met een ander dier”, zegt Quincey tegen de vriendinnen. Op de bovenverdieping zijn nog meer reptielen te vinden. „Dwergkaaiman. Panterkameleon. Wandelende takken”, lezen Janneke en Sara. Soms moeten ze goed zoeken om de dieren te kunnen vinden tussen de groene bladeren. Quincey komt ook de trap op, maar wat heeft ze nu om haar arm? „Een slang!” roepen de meiden tegelijk. Quincey lacht. „Kom hier maar zitten, dan zal ik jullie er meer over vertellen.” Ze zakken neer op een bank en kijken naar de bruingevlekte slang in Quincey’s handen. Zijn kopje beweegt alle kanten op. „Dit iseen koningspython.” Quincey’s stem klinkt geheimzinnig. „Maar dat klinkt enger dan het is, hoor”, stelt ze de meiden gerust. „Het ismaar een kleine slang van ongeveer anderhalve meter, die vooral in Afrika voorkomt.”
Wurgslang
Quincey wijst naar het grote terrarium achter haar. „Zien jullie die grote slangen? Dat zijn netpythons, die zijn veel gevaarlijker!” Een van de slangen tilt zijn kop omhoog en trekt langzaam zijn meterslange lichaam uit het vijvertje.
„Dit zijn wurgslangen”, vertelt Quincey verder, terwijl zede python overpakt met haar andere hand. „Hoe zouden ze dat wurgen doen, denken jullie?” „Ze draaien zich om je nek,” denkt Janneke. „Mis!” Quincey schudt haar hoofd. „Een slang isbest slim: hij klemt zich vast omiemand borstkas. Daar zitten jelongen en je hart. Ophet moment dat de slang geen hartslag meer voelt, weet hij dat hij zijn prooi op kan eten.”
„Brr…” De meiden griezelen ervan. „Kun jejezelf dan niet losmaken uit zo’n wurggreep?” vraagt Sara zich af. „Nee”, zegt Quincey beslist. „De netpython hierachter is zo sterk als zes of zeven bodybuilders!”
„En dekoningspython dan?” Quincey glimlacht „Ongeveer zo sterk als twee volwassen mensen. Wie durft hem vast te houden?” Even is het stil. De twee meiden stoten elkaar aan. „Ga jij eerst?” Sara staat op. „Ik wil het wel proberen.”
Wie Houdt Wie Vast?
Voorzichtig legt Quincey de slang opSara’s handen. Zijn staart kronkelt direct om Sara’s armen, terwijl het kopje over haar blouse omhoog kruipt. „Het voelt alsof hij knijpt!” griezelt Sara, terwijl ze de kop van de slang angstvallig in de gaten houdt. „Dat klopt. Slangen hoef je eigenlijk niet vast te houden”, lacht Quincey. „Ze houden zich aan jou vast. Veel makkelijker.”Voorzichtig stuurt ze de kop van de python een andere kant op.
Even later ligt de slang om Jannekes nek, net als een sjaal. „Kijk, hij zit vast!” lacht Sara. Ze wijst naar de staart van de python die zich stevig om het riemlusje van Jannekes rok heeft gedraaid. Janneke ziet het niet, ze durft haar nek bijna niet tedraaien. Zachtjes maakt Quincey depythonstaart weer los.
Slangensjaal
„Zullen weeens proberen of hij bij jullie allebei tegelijk om de nek kan liggen?” Dat willen de meiden wel! Met hun hoofden dicht bij elkaar past de slang net om hun schouders. „Wel gezellig zo!” giechelen ze. Ofdepython erook zo over denkt? Zijn kop hangt inmiddels over debalustrade. „Hij wil naar beneden”, denkt Sara. Janneke snapt dat wel. „Daar zag ik volgens mij net een vriendje van hem.”
Quincey pakt de slang weer over. „Hij mag terug naar zijn verblijf, dan kan hij uitrusten van alle avonturen.” Langzaam lopen demeiden weer richting de uitgang. De groene leguaan knippert even met zijn ogen, terwijl zijn schubben glinsteren onder het licht van de warmtelamp. „Pff…” zucht Sara, „die slangensjaal was tenminste wel lekker koel!”
Koel bloed
„Alle reptielen zijn koudbloedig”, vertelt Quincey. Wat betekent dat eigenlijk? „Wij, mensen, houden ons lichaam steeds op dezelfde temperatuur. Daarvoor hebben we veel energie nodig, we moeten dus op tijd eten. Bij koudbloedige dieren werkt dit heel anders: hun lichaamstemperatuur ishetzelfde als de temperatuur van hun omgeving.Door op te warmen, krijgen ze energie.Daarom gaan ze vaak op een warme plaats liggen als ze gegeten hebben. Zo krijgen ze energie om hun eten te verteren en de voedingsstoffen op te slaan.”
Letop: eerstgoednadenken!
Sommige mensen houden reptielen als huisdieren. Vooral de blauwtongskink wordt vaak in huis gehaald, omdat hij heel makkelijk te houden is. ” Maar tam worden ze nooit”, vertelt Quincey. ” Reptielen kunnen er hooguit aan wennen dat ze worden aangeraakt of opgetild.” En heb je al nagedacht over wat je het reptiel gaat voeren? ” Wij voeren onze dieren levende sprinkhanen, omdat dit veel gezonder is dan een dode. Veel reptielen hoeven ook geen dode sprinkhanen. Maar ze lusten wel graag dode muizen, ratten en konijnen”, vertelt Quincey. Bovendien zijn sommige reptielen gevaarlijk. Bedenk dus heel goed wat je doet voor je een reptiel in huis haalt! Neem de zwartkeelvaraan uit reptielenhuis De Aarde bijvoorbeeld: hij heeft eerst bij iemand anders gewoond, in een veel te klein verblijf. Nu kan hij bijna niet op zijn achterpoten lopen en is hij veel kleiner dan hij zou moeten zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 22 oktober 2024
Kits | 32 Pagina's