Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’ (Gen. 1:27b)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’ (Gen. 1:27b)

Huwelijk en seksualiteit terug op de theologische agenda

36 minuten leestijd

Because opinions on marriage, sexuality and gender vary widely in contemporary culture, church and theology, the question naturally arises: Can Christians assume a moral order of creation or are Christian views of marriage and sexual orientation merely social and moral constructs? This article considers the implications of identifying an aspect of social life as ‘creation’ and argues that the biblical view of sexuality is framed by the way God goes with the fallenness of humanity. The article concludes with reflections on what this specific perspective of marriage and sexuality implies for our contemporary discussions.

De openingszin van God, Sexuality, and the Self, het ‘book about God, and more specifically about the Christian God’ dat de anglicaanse theologe Sarah Coakley in 2013 publiceerde, is een even korte als heldere these: ‘Institutional Christianity is in crisis about “sexuality”.’ 1 In deze studie, met de ondertitel An Essay ‘On The Trinity’, nodigt zij de lezer uit om opnieuw te kijken naar de relatie tussen het seksuele verlangen en het verlangen naar God, omdat zij ervan overtuigd is dat ‘the questions of right contemplation of God, right speech about God, and right ordering of desire all hang together’. 2 Door het zo te stellen geeft zij de seksualiteit nadrukkelijk een plaats op en zelfs bovenaan de theologische agenda. Het woord ‘contemplation’ mogen we hier niet over het hoofd zien, het gaat niet zonder reden voorop, en de tekst op de achterflap stelt dan ook dat we de ‘lens’ van de gebedspraktijk erbij nodig hebben. 3 De crisis gaat dieper dan het morele en daarom pleit Coakley voor vernieuwing, zowel van het denken over het verlangen naar God als dat over het seksuele verlangen, en in samenhang met elkaar. 4

Nog recenter, in 2017, zette de even erudiete als bezonnen – eveneens anglicaanse – ethicus Oliver O’Donov an een artikel met als thema de relatie van schepping en huwelijk als volgt in:

Eine alles erschüttern de Umwälzu ng hat das Denken der westlichen Welt über Ehe und Sexualität erfasst. Sie hat die Kirchen des Westens verwirrt zurückgelassen; noch immer suchen sie nach Orientierung für diese grundlegend neue Situation, in der sie sich vorfinden. 5

O’Donovan bezigt nog krachtiger taal dan Coakley, en dat hij in dit artikel ook echt de noodklok wil luiden, blijkt wel uit de op één na laatste zin ervan, die in zijn geheel cursief is gezet:

Wenn die westlichen Kirchen den Willen verloren haben, über das Geschenk der Ehe als eine Gabe an die – als physische, moralische, spirituelle Wesen und in zwei biologischen Geschlech tern – geschaffenen Menschheit Zeugnis zu geben, dann zeigen sie damit, dass Sie letztlich den Willen aufgegeben haben, die Erlösung der Schöpfung durch den Menschensohn zu verkündigen. 6

Wat er in de ogen van O’Donovan op het spel staat laat hij in de ondertitel van zijn artikel uitkomen; de vraag is of de leer van de kerk zich kan ontwikkelen, toegespitst: of zij het bijbels getuigenis aangaande de schepping van de mens als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ achter zich kan laten, en wat het impliceert en tot gevolg heeft als zij daadwerkelijk daartoe overgaat. 7

Het is vanuit het in ons land heersende discours gezien opmerkelijk dat deze beide theologen het huwelijk met de leer, de dogmatiek dus ook, in verband brengen. Bij ons is het immers zo dat de discussie over huwelijk en sek- sualiteit zich vrijwel geheel beperkt tot het terrein van de ethiek, en dan op geruime afstand van de dogmatiek. Men kan er ter verklaring van het verschil op wijzen dat Coakley en O’Donov an tot de anglicaanse traditie behoren, die nog het nodige van het rooms-katholieke sacramentele denken bewaard heeft, terwijl in de lutherse en zeker de gereformeerde traditie de ontwikkeling – denk aan de titel van het boek van John Witte jr. – van ‘sacrament’ naar ‘contract’ is gegaan. 8 Het zou echter een misvatting zijn te denken dat die ontwikkeling een blijk van theologische desinteres se was; het tegendeel is waar, er ligt aan deze doordenking een stevige theologische doordenking ten grondslag. Het is dus niet iets nieuws, als de vragen van huwelijk en seksualiteit nu in de dogmatiek aan de orde komen. En het is vandaag stellig ook nodig, want het feit doet zich voor dat de ontwikkelingen in het denken over seksualiteit in onze cultuur ook meer en meer in de richting van de ‘leer’ gaan.

Was het in de achterliggende eeuwen zo dat seksualiteit vanuit het gezichtspunt van ‘gedragingen’ van de mens gezien werd, inmiddels wordt seksualiteit primair ervaren en benaderd als een zaak van ‘zijn’ of ‘identiteit’.

De ontwikkeling van de beleefde seksualiteit heeft zich dus van het ethische veld verschoven naar dat van antropologische – en dus ook filosofische en theologische vragen. Maar ook al is seksualiteit vooral een kwestie van ‘identiteit’ geworden, daarmee is niet gezegd dat er in de discussie van wordt uitgegaan dat we hier te maken hebben met een gegeven structuur, een ‘is’ dat zonder meer een ‘ought’ impliceert. Zo heeft de zoektocht naar een ‘homo-gen’ of een in de hersenen te traceren specifieke aanleg allerminst geleid tot de uitkomst dat seksuele gerichtheid of voorkeur een ‘gegeven’ is dat vastligt; integendeel, ook al ligt de nadruk vandaag op ‘identiteit’, dat neemt niet weg dat juist het keuzeaspect benadrukt wordt als één van de bepalende factoren van de ervaren ‘identiteit’. Hoe zullen we de vragen rond seksuele geaardheid of voorkeur en gender, die vandaag met grote urgentie spelen, in kerk en theologie op een goede manier oppakken?

In ons land heeft Heleen Zorgdrager, hoogleraar systematische theologie en genderstudies aan de PThU, zich de laatste jaren in diverse publicaties beziggehouden met de vraag hoe we de verander(en)de situatie inzake seksualiteit theologisch kunnen verwerken. In een vorig jaar verschenen artikel laat ze uitkomen dat de Engelse theologe Susannah Cornwall voor haar een belangrijke leidsvrouw is, omdat zij ‘de uitdaging [is aangegaan] om vanuit veranderende sociale realiteiten de christelijke visie op huwelijk, ouderschap en gezin constructief te herzien.’ 9 De manier waarop Zorgdrager hier formuleert laat zien dat zij vooral oog heeft voor menselijke in vulling en vormgeving. Wie – zo stelt zij –

spreekt over het huwelijk als een ‘ordening in de schepping’ [...] suggereert [daarmee] dat het iets van alle tijden is. Maar de geschiedenis spreekt dat tegen. We kunnen nuchter erkennen dat de instituties huwelijk, ouderschap en gezin veranderlijke grootheden zijn. Mensen maken instituties en zij vormen ons op hun beurt. [...] Kerken of theologen die het huwelijk van nu zien en zeggen: ‘Zo is het altijd geweest’, doen aan oorsprongsideologie. Ze vergoddelijken een oorsprong. Ze doen een beroep op een ordening die God in de natuur gelegd zou hebben, maar pleiten in feite voor een tijdgebonden vorm. 10

De eigenlijke vraag is volgens Zorgdrager dan ook ‘hoe we onze instituties (huwelijk, gezin, ouderschap, partnerschap) zo kunnen omvormen dat ze middelen van genade worden voor velen.’ 11 In deze benadering heeft het woord ‘schepping’ enkel de connotatie van structuur of ordening, die het karakter van een ‘ingebakken’ norm heeft. De vormgeving van de seksualiteit, de vragen rond gender, het zijn allemaal alleen maar blijken van verander(en)de ‘sociale realiteiten’. Wij mensen maken levensvormen die op hun beurt ons beïnvloeden, sturen, bepalen en dus vormen. En wij zijn het ook die ‘onze instituties’ moeten zien om te vormen tot ‘middelen van genade’. Dat de ‘moral order’ van de Schepper niet bij wijze van spreken ‘deïstisch’ in zichzelf rust, maar dat Hij die vult met zijn werkzame aanwezigheid en zo doet gelden, is bij Zorgdrager buiten beeld.

Deze korte verkenning van theologische visies op de onderhavige problematiek – niet meer dan een impressie – laat wel zien dat de belijdenis van de geschapenheid van deze wereld en van ons mensen in het bijzonder een aangelegen punt is. Wat zeggen we als we ‘schepping’ zeggen? Bedoelen we dan, waar het over de schepping van de mens als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ gaat, op te komen voor de onveranderlijkheid van de samenlevingsvorm van het huwelijk en die normativiteit toe te kennen – en daarmee uit? Gaat het dan dus – aldus het verwijt bij Zorgdrager – voornamelijk om het in stand houden van een bepaalde sociale orde of structuur, en daarin om belangen van bepaalde (groepen) mensen?

Voor dit artikel heb ik een bescheiden doelstelling. De problematiek is immers even immens als urgent en intens, en de literatuur niet meer te overzien. Bovendien is het zo dat de discussie zich goeddeels buiten de theologie afspeelt, zowel op het terrein van de medische wetenschap alsook binnen de sociale wetenschappen. Die stand van zaken weerspiegelt de huidige culturele situatie, waarin de theologie in de wereld van de wetenschappen aan de zijlijn staat. Het is echter ook eerlijk te erkennen dat we voor vragen staan die we niet met theologie alleen kunnen beantwoorden. Er is bij sommigen de neiging om zich uit ongerustheid over wat zich vandaag manifesteert tot de bijbelse gegevens te beperken, maar ik acht dat geen begaanbare weg. In dit artikel is daarom de leidende vraag, welk licht vanuit de Schrift valt op de vragen die hier vandaag spelen. Ik ga daarbij zo te werk dat ik naga in welk licht de vragen van seksualiteit en gender komen te staan, als we God als Schepper en Verlosser van mens en wereld belijden.

De opzet van dit artikel is als volgt. In een eerste aanloop probeer ik de vragen te ordenen die hier spelen. Het gaat er hier om binnen de hedendaagse discussie zicht te krijgen op de vragen, waar we als christelijke theologen iets over kunnen en moeten zeggen. Daar zullen bepaalde vragen wat mij betreft afvallen, omdat ze bewust of onbewust aan de theologie voorbijgaan, maar er blijven genoeg andere vragen over. De tweede ronde is een verkenning van de vraag hoe huwelijk en seksualiteit in de Bijbel voorkomen, en met name, wat schepping concreet inhoudt. In de derde ronde maak ik de balans op en bezie wat de ‘leer’ voor het ‘leven’ betekent.

I. Scheppingsstructuur of sociaal construct?

Dat ‘scheppingsordeningen’ in een seculiere tijd als zodanig ter discussie staan, kan niemand verwonderen. Niettemin is er het gegeven dat er vrouwen en mannen zijn en dat uit hun samenleven kinderen geboren worden. Houdt dat niet in dat we kunnen volstaan met de vaststelling dat er dus twee seksen zijn en dat heteroseksualiteit de norm is? Het hoeft geen betoog dat dit vandaag bepaald niet de heersende mening in de samenleving is, eerder het omgekeerde. En het is ons hopelijk ook duidelijk dat we als kerk hier niet ‘klaar’ mee zijn.

Maar eerst: welke gedachten en welke problematiek komen we vandaag tegen? Bewust gebruik ik deze twee woorden. Er zijn gedachten die worden uitgedragen, al dan niet met een sterke ideologische lading, waarover we op zakelijke gronden kunnen en moeten discussiëren. Dan denk ik niet alleen aan de strijd voor aanvaarding van seksuele pluriformiteit, maar ook aan de genderdiscussie. 12 Minstens zo belangrijk, en vermoedelijk bepalender, is hetgeen er allemaal in de samenleving speelt, als gevolg van nieuwe technische mogelijkheden als geboortebeperking en van een langzaam gegroeide maar inmiddels dominante morele oriëntatie op ‘autonomie’ en ‘individualiteit’.

Bij dit alles – we mogen het niet vergeten of bij de vorige punten onderbrengen – is er ook een problematiek, om niet te zeggen: reële bestaansnood, van christenen die bij zichzelf een erotische gerichtheid op leden van hetzelfde geslacht ontdekken, of tot het besef komen niet echt tot de sekse te behoren waarvan hij of zij de uiterlijke geslachtskenmerken heeft.

Hier beperk ik me in eerste instantie tot de benadering van de vragen rond ‘gender’. De discussie speelt vooral op politiek terrein, en cirkelt rond het begrip ‘mensenrechten’, met daarin geïmpliceerd het verbod tot discriminatie en de strijd voor acceptatie van elke op vrijwilligheid en wederzijdse instemming berustende seksuele relatie tussen volwassenen en dus ook de seksuele oriëntatie die daaraan ten grondslag ligt. 13 Eraan vooraf gingen de strijd om gelijkberechtiging van de vrouw respectievelijk de erkenning van de eigenheid van de vrouw. Beide gingen nog uit van het schema man-vrouw, maar dat verandert in het genderconstructivisme. Het nieuwe is niet dat men het indelingsschema van man en vrouw ontkent, maar men bestrijdt dat deze woorden verwijzen naar een objectieve werkelijkheid. Of men zichzelf als man respectievelijk vrouw verstaat en dat dan ook is, heet de uitkomst van sociale en culturele processen in de samenleving te zijn. De taal beschrijft dus niet eenvoudigweg, maar ze produceert een bepaalde waarneming van de werkelijkheid. De bekende protagoniste van het genderconstructivisme, Judith Butler, trekt deze lijn tot het uiterste door. Zij houdt niet stil bij de erkenning dat onze taal in wisselwerking staat met de waarneming van de werkelijkheid, zodat het erom gaat dichter bij de werkelijkheid zelf te komen.

Er is in haar optiek wat gender betreft geen objectief gegeven realiteit, waaraan we onze perceptie kunnen en moeten toetsen. 14 Het gevolg is dat gender net als seksuele gerichtheid of voorkeur enkel nog een kwestie van keuze kan zijn. Butler wijst iedere ‘search for the origins of gender, the inner truth of female desire, a genuine or authentic sexual identity that repression has kept from view’ van de hand en zet alles op alles om identiteitsbepalende denkdressaten als ‘phallogocentrism and compulsory heterosexuality’ 15 te deconstrueren en tegen te gaan.

Wat valt er vanuit de theologie over te zeggen? In de literatuur die ik onder ogen heb gehad kwam ik diverse kwalificaties van met name het genderconstructivisme tegen uit de tijd en de strijd van de vroege kerk. Christoph Raedel gebruikt de term ‘gnostisch’ om de doorvoering tot het uiterste van het onderscheid tussen ‘sekse’ (biologisch geslacht) en ‘gender’ (cultureel geslacht) te typeren. Harald Seu bert gebruikt dezelfde typering, omdat hij er het verlangen in proeft van een ‘Errettung aus der konkreten Leiblichkeit in die Konstruiertheit kulturell geschlechtlicher Identitäten’. 16 Er worden ook andere termen uit de strijd van de vroege kerk tegen de miskenning van de geschapenheid gebruikt, als ‘marcionitisch’ (Ephraim Radner) 17 , ‘manichees’ (Michael Banner, O’Donovan en Radner 18 ) en ‘docetisch’ (Bernd Wannenwetsch) 19 . De zorg van O’Donovan, namelijk dat het geschapen zijn als zodanig in geding is, wordt dus vrij breed gedeeld. De verheldering die deze begrippen aanbrengen zal degenen die ermee getypeerd worden vermoedelijk niet aan het denken zetten, precies omdat de vraag naar God in deze discussie zo goed als afwezig is. Dat maakt het echter des te nodiger om te bezien wat het spreken over ‘schepping’ met name voor de onderhavige vragen betekent.

II. De eigen aard en betekenis van het spreken over ‘schepping’

In het voorgaande is al enkele malen naar Oliver O’Donovan verwezen, omdat hij krachtig is opgekomen voor de betekenis van ‘schepping’ voor de

ethiek. 20 Hij keert zich tegen de dominante ‘voluntaristische’ tendens in onze cultuur – met name ook in de ethiekbeoefening – die het inrichten van de wereld en van het persoonlijk leven helemaal voor rekening van mensen laat.

We hebben, aldus O’Donovan, voor ons handelen grond onder de voeten nodig, we moeten weten wat goed is en erop kunnen vertrouwen dat het zin heeft dat te doen. Hij gaat zelfs zo ver dat hij stelt dat er zonder zo’n gegeven ‘moral order’ geen christelijke ethiek mogelijk is: ‘only if the order which we think we see, or something like it, is really present in the world, can there be “evangelical” ethics. Only so, indeed, can there be a Christian, rather than a gnostic, gospel at all.’ 21 De eigen betekenis van wat goed is leren we ook juist ‘from the regularities of the created order,’ 22 waarmee O’Donovan niet op ‘kale’ structuren doelt, maar op de trouw van God in de levensverbanden waarin we geboren worden en onze weg mogen gaan. De wereld als ‘schepping belijden houdt in dat we erkennen dat God het leven zijn ‘generieke’ vorm en inhoud heeft gegeven en de ‘moral order’ ook metterdaad bewaart.

Het komt erop aan te aanvaarden en te eerbiedigen dat de wereld door God is ‘voortgebracht’ en alleen bestaat, omdat zij blijvend is opgenomen in zijn voortgaand voorzienig – onderhoudend en leidend – handelen. Binnen dit kader zijn wij geroepen om in ver-antwoord-elijkheid ons leven te leiden en zodoende de wereld te ‘maken’. 23 Het onderkennen en metterdaad verdisconteren van zowel het verband tussen Gods ‘voortbrengen’ en ons ‘maken’ als de grens tussen die beide vormt zelfs de voorwaarde voor ware vrijheid:

Thus in speaking of the order which God the Creator and Redeemer has established in the universe, we are not speaking merely of our own capacities to impose order upon what we see there. Of course, we can and do impose order upon what we see, for we are free agents and capable of creative interpretation of the world we confront. But our ordering depends on God’s to provide the condition for its freedom. It is free because it has a given order to respond to in attention or disregard, in conformity or disconformity, with obedience or with rebellion. 24

Vrijheid houdt voor O’Donovan dus niet in dat we het leven uit de vrije hand en naar believen vormgeven, maar of we het waar willen hebben of niet, we re-ageren altijd op Gods inhoudelijk-presente ‘moral order’.

In enkele publicaties uit de periode waarin hij werkte aan zijn boek Resurrection and Moral Order heeft O’Donovan uiteengezet wat zijn denken over ‘schepping’ impliceert voor de vragen rond gender en seksualiteit. 25 In het volgende citaat komt naar voren wat de relatie tussen Gods ‘voortbrengen’ en ons ‘maken’ naar zijn gedachten voor deze vragen impliceert:

When God made mankind male and female, to exist alongside each other and for each other, he gave a form that human sexuality should take and a good to which it should aspire. None of us can, or should, regard our difficulties with that form, or with achieving that good, as the norm of what our sexuality is to be. None of us should see our sexuality as a mere self-expression, and forget that we can express ourselves sexually only because we participate in this generic form and aspire to this generic good. 26

Ik kom in het vervolg nog enkele keren bij O’Donovan terug. Voor dit moment houd ik in, omdat hij hier systematisch-theologisch argumenteert en het gebruik van filosofische taal niet schuwt. Dat roept de vraag op in hoeverre zijn gedachten bijbels gefundeerd zijn. Daarom geef ik nu een korte impressie van hoe de Bijbel over huwelijk en seksualiteit spreekt en leg ik vervolgens mijn oor te luisteren bij enkele theologen die op enkele aspecten daarvan dieper zijn ingegaan.

Op de eerste bladzijde van de Bijbel staat niet alleen te lezen dat God de mens ‘mannelijk en vrouwelijk schiep’ (Gen. 1:27), maar ook dat Adam zijn vrouw Eva noemt, omdat zij ‘de moeder van alle levenden’ is (Gen. 3:20). Die naam verraadt waar de nadruk op ligt en waar we dus op moeten letten. De toledot in Genesis en de geslachtslijsten in diverse bijbelboeken – denk ook aan Mattheüs 1 en Lucas 1 – spreken in dit opzicht dan ook voor zichzelf, tot en met de vanzelfsprekendheid ademende stelregel van de apostel dat ‘jonge weduwen’ moeten trouwen en kinderen krijgen (1 Tim. 5:14). Zonder dat ik dat uitvoerig kan uiteenzetten en verantwoorden is duidelijk dat huwelijk en seksualiteit in de Bijbel voorkomen in het grote raamwerk van de voortgang van de geslachten die gericht is op Gods grote toekomst, waarin zonde en dood zullen hebben afgedaan en de schepping weer aan haar bestemming beantwoordt om theatrum gloriae Dei te zijn. Wie geen oog heeft voor deze bijbelse samenhangen van Gods trouw aan zijn schepping in de belofte van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal de focus op het krijgen van kinderen wellicht beschouwen als een vorm van achterhaalde en kwalijke ideologie of als in elk geval miskenning van de eigen plaats van de seksualiteit als bron van genot. Men kan kiezen voor het krijgen van kinderen, vanwege een verlangen naar levensvervulling, of dat ook niet doen, ter wille van de eigen zelfontplooiing. Er zijn echter ook mensen die afzien van het krijgen van kinderen gezien de sombere vooruitzichten voor het leven in deze wereld. Juist hier ook heeft het eigen, bijbelse zicht op Gods grote doel in de voortgang van de geslachten – en daarmee op de voortgang van de geschiedenis! – ons veel te zeggen. Waar zouden we vandaag immers ánders de moed vandaan moeten halen om kinderen op de wereld te zetten?!

Vandaag komen we ook in de kerk en de christelijke ethiek er – terecht – voor op dat huwelijk en seksualiteit geschenken van God zijn en dat we van de lichamelijke liefde mogen genieten. Ik hoef alleen maar te verwijzen naar het bijbelboek Hooglied, dat op de vreugde van de seksualiteit hint. Niettemin, er is ook het bijbelboek Spreuken met de nodige waarschuwingen voor seksuele verleidingen. In de Evangeliën lezen we het nodige daarover uit Jezus’ mond, en Paulus laat zich in dit opzicht ook bepaald niet onbetuigd. Hoe nodig het ook is dat de kerk vandaag de vreugde van de seksuele beleving weet te verwoorden, we dienen wel goed te beseffen wat ermee gebeurt als we de seksualiteit losmaken uit de verbanden waarin ze in de Schrift staat.

Opnieuw wijs ik erop dat de discussies over gender en seksualiteit in het huidige wetenschappelijke discours, waarin de bijbelse samenhangen worden genegeerd, niet op zichzelf staan. Wat zich daar afspeelt is niet los te denken van de ontwikkelingen in de samenleving als gevolg van de ‘pil’ en de daarmee verbonden ‘seksuele revolutie’. Daar zijn beslissingen gevallen die als zodanig aan het oog onttrokken zijn, maar wél doorwerken, ook in de christelijke gemeente.

Ephraim Rad ner, ook een anglicaans theo loog, als hoogleraar verbonden aan de universiteit van Toronto (Canada), heeft in verschillende publicaties aandacht gevraagd voor de eigen plaats van de seksualiteit in bijbelse zin. Zijn ‘central claim’ is ‘that the “mystery” in the “nuptial mystery” of which Paul and the Bible and ultimately the Christian Church herself speaks, is, at its heart, procreative – generative in a child-producing way.’ 27 En even daarna doet hij er nog een schepje bovenop:

Any purported scriptural argument that marginalizes procreation within the nuptial mystery has about it, I would argue, something of a Marcionite tinge.

Perhaps it even has [...] a Manichaean tinge as well: cut off the Old Testa ment, and you have cut off the informing and sanctifying force of creation as a good. 28

Dat is zonder meer forse taal, waarmee Radner krachtig tegen hedendaagse haren in strijkt. Maar hij heeft er wel argumenten voor. God is de ‘levensbron’, Hij brengt leven voort, dan is dat ook het beeld waarin man en vrouw het eigene van hun eenheid vinden. 29 Vanuit dit besef leest Radner ook Leviticus 18 tot 20, waar de seksualiteit ter sprake komt in het kader van ‘bloed’ en reinheid. Daarin gaat het om ‘life, in its giving and taking, in its care and assault [...]; [o]nly in the light of this discussion is the matter of sexual life now addressed’. 30 De ‘genealogie’ is de bepalende achtergrond van het spreken van de Bijbel over seksualiteit, en dit ligt ook ten grondslag aan de scherpe veroordeling van andere vormen van geslachtelijke omgang in Leviticus. Hoe belangrijk deze gedachten voor Radner zijn, blijkt wel uit het volgende citaat uit zijn in 2016 verschenen boek A Time to Keep. Theology, Mortality, and the Shape of a Human Life:

Genealogy, within Scripture, is a sacred icon of divine creation and its purpose in time. Hence genealogy initiates the entire gospel of Jesus Christ (Matth. 1:1ff.). That the genealogy of human salvation, in both Matthew and Luke, proceeds from the insertion of the God-Man into the human chain of generation by a kind of sui generis miracle, however, does not deny the inevitability of the chain itself. Rather, it submits the miracle to filiated reach of God’s creation. 31

Ik verwijs hier niet naar Radner om zonder meer met hem mee te gaan. Niet alleen zou hij de eschatologische gerichtheid van het Nieuwe Testament en de

daarmee gegeven relativering van de voortplanting mijns inziens wel meer mogen verdisconteren, maar het heeft er ook veel van dat theologie en biologie bij hem door elkaar gaan lopen en dat een diffuse mengvorm van die beide als Gods gebod gaat fungeren. 32

Dat ik met deze voorbehouden toch Radners nadruk op de ‘genealogie’ oppak is in de eerste plaats omdat hij laat zien dat we in het huwelijk niet van doen hebben met een ‘sociaal construct’ dat wij aan de werkelijkheid opleggen, maar met een levensstructuur die zich aan het geleefde leven zelf laat aflezen, ingebed in de familie. Het biologische is niet als zodanig normatief, maar het komt aan op een aandachtig en respectvol waarnemen van de levensverbanden. In 2008 hebben vier christelijke ethici uit Duitsland, Engeland en Nederland en van uiteenlopende confessionele achtergrond, onder wie ook Oliver O’Donovan, een bezinningsnota hierover uitgebracht waarin zij op een fenomenologische manier te werk gaan. 33 Ze schrijven niet voor, ze leggen niets op, maar ze nemen de verbanden en structuren die er zijn en waarin het leven zich afspeelt eenvoudig waar. Kinderen worden geboren uit ouders, hebben grootouders, tantes en ooms, neven en nichten, die in het grote vlechtwerk dat familie heet elk hun eigen rol vervullen. Met welke ideologie dan ook krijgen we deze diepe levensstructuren niet weg, al kunnen we ze wel ernstig beschadigen – en de mensen met hen. We kunnen en mogen er geen ‘natuurlijke ethiek’ uit destilleren, maar het laat wel zien dat huwelijk en seksualiteit binnen deze bedding hun eigen, onvervreemdbare ‘habitat’ hebben. 34 In zijn studie over de familie in christelijk sociaal en politiek denken merkt Brent Waters, hoogleraar christelijke sociale ethiek aan Garrett- Evangelical Theological Seminary in Evanston (VS), op: ‘The family is not exclusively a natural institution or social construct, but a unique and intense blending of biological and social affinities’. 35 We vergissen ons dus als we denken dat familie enkel een ‘sociaal construct’ is, het is een unieke, levende werkelijkheid. Waters komt daarom op voor ‘the normative structure of the family as both a means of safe guarding the nature or procreation, and the nature of the familial association as a social sphere.’ 36

Er is nóg een reden dat ik aandacht heb gegeven aan de gedachten van Radner, namelijk vanwege zijn focus op Leviticus. Recentelijk kreeg ik een artikel onder ogen van de hand van de rooms-katholieke bijbeltheoloog Hans-Ulrich Weidemann, met als thema de overeenstemming van de ethiek in de gemeenten van Paulus in vergelijking met het heersende ethos in de samenleving én de bijzondere en onderscheidende eigenheid ervan. Waar Paulus bijvoorbeeld in Filippenzen 4:8 de gemeente heel algemeen oproept te bedenken wat in de – niet-christelijke – samenleving als deugd wordt beschouwd en lof verdient, laat hij daar waar het over de ‘lichamen’, het lijfelijke aardse bestaan, gaat een ander, sterk contrasterend geluid horen. In 1 Thessalonicenzen 4:3-8 en 5:23 en met name in 1 Korinthe 5-7 implementeert – aldus Weidemann – Paulus

jüdische Sexualethik in nichtjüdische Gemeinden [...] im Dienste der Bewahrung der ‘Heiligkeit’ dieser Gemeinde im Hinblick auf die kommende Totenauferstehung; durch das Christusgeschehen und die Gabe des Geistes wurde die ‘Heiligkeit’ Israels auf Nichtjuden ausgeweitet (oder umgekehrt formuliert: wurden die christusglaubenden Nichtjuden in die ‘Heiligkeit’ Israels einbezogen). 37

Aan de hand van de plaatsen in het corpus paulinum waarin de apostel over seksualiteit spreekt komt Weidemann samen met anderen 38 tot de conclusie dat Paulus het ‘Geltungsbereich bestimmter Passagen des “partikularen” Buches Levitikus’ 39 ook van toepassing verklaart voor in Christus gelovende niet-joden. Weidemann onderstreept dat dit inzicht in vele overzichten van de ethiek van Paulus ontbreekt en dat het beslist niet aangaat, hier van een ‘rest’ van een vorm van ‘natuurrecht’ te spreken. Het omgekeerde is naar zijn overtuiging het geval: ‘gerade die Sexualparänese [...] legt [...] die Grundlage und das Koordinatensystem der paulinischen Paränese insgesamt frei’. 40 Het gaat hier – onderstreept Weidemann – om niets meer of minder dan de ‘Heiligkeit des Volkes Israel, die auf Nicht-Juden adaptiert wird, die auch nach ihrer Taufe Nicht-Juden bleiben.’ 41

Als Weidemann gelijk heeft dat de samenhang van seksualiteit en heiligheid bij Paulus getypeerd kan worden als de ‘levitische Matrix der Sexualparänese’ 42 – en ik acht zijn argumentatie zeer valide – dan is er alle reden om de vraag te stellen of we zo’n kleine halve eeuw geleden niet al te argeloos gemeend hebben huwelijk, seksualiteit en voortplanting van elkaar los te kunnen maken. In elk geval heeft de manier, waarop we sindsdien in de samenleving over de plaats, de invulling en het genieten van seksualiteit spreken zich verwijderd van de bijbelse verbanden waarin die hun eigen plaats hebben. Het gaat ten diepste niet maar om een afscheid van het zicht op bijbelse samenhangen en structuren en de keuze voor een ander ethisch perspectief, daaronder ligt de teloorgang van hetgeen Luther als wezenlijk voor het mens-zijn heeft aangewezen: dat we ‘wordend’ zijn, omdat God met ons bezig is en niemand zich aan zijn werkzame presentie kan onttrekken. 43 Maar ook al wanen we ons vandaag onafhankelijke en autonome individuen, in werkelijkheid zijn we nooit enkel of ook zelfs primair onszelf verwerkelijkende mensen. Een christen die gelovig en dankbaar Gods verlossende werk in het eigen leven begroet en beaamt, wordt uit het cirkelen om zichzelf bevrijd en gaat het eigen leven in de sociale verbanden zien als de werkplaats waar God aan ons handelt. Ons leven is ingebed in een bepaalde samenhang, in een geschiedenis ook, waarin God ons meeneemt naar zijn grote toekomst. Het gaat eerst om dit Koninkrijk van God, en al het andere – ook de seksualiteit – zal ons ‘bovendien’ geschonken worden (Matth. 6:33). Daarmee krijgt de seksualiteit haar plaats gewezen. Ze voert niet de boventoon, ze mag geen afgod worden die alles naar zich toetrekt en van wie het ‘geslaagd’ zijn van ons leven afhangt. Enkel en alleen als geschenk van God kan zij als ware vreugde beleefd worden. 44 Deze beseffen liggen onder het spreken van het klassieke gereformeerde huwelijksformulier, als het stelt dat wij het huwelijk alleen ‘eerbiedig en dankbaar, in de vreze des Heren’ kunnen binnengaan.

III. De leer ... maar wat betekent die voor het leven?

Wat levert het voorgaande op voor het leven? Is de ‘leer’ een starre norm of schept die heilzaam ruimte en wijst die een weg om te gaan? Hoe kunnen we het fundamentele bijbelse gegeven dat God de mens ‘mannelijk en vrouwelijk’ heeft geschapen zo ter sprake brengen dat er een weg opengaat? In het voorgaande hebben we gezien dat de eigen samenhang en vervlochtenheid van biologische structuren, sociale vlechtwerken en diepe innerlijke verlangens waarop we hier stuiten een gegevenheid vormen die zich niet laat ontkennen, maar die zich ook niet als structuur ‘hard’ laat maken en in vaste patronen en regels laat vastleggen. Wie ‘schepping’ zegt, kan dat bijbels gezien onmogelijk doen om een bepaalde ordening voor sacrosanct te verklaren en die als een op en voor zichzelf bestaande norm te hanteren. Als wij met een orde gaan schermen beschermt die de christelijke vrijheid niet, maar kan die uitgroeien tot een anonieme macht die de ware menselijkheid bedreigt.

Anderzijds, waar ‘Venus’ zich losrukt van de ‘leiband’ wordt de humaniteit niet minder bedreigd! Wanneer we de bijbelse samenhangen ernstig nemen, worden de vragen rond gender en seksualiteit een eindweegs ontdaan van hun – zoals dat vandaag heet – identiteitsbepalende karakter. De genderideologie die de vraag naar identiteit zo aanjaagt boet dan aan kracht in en de echte vragen blijven over. Ik besef terdege dat het niet zo eenvoudig ‘werkt’ als ik het hier neerschrijf. Wie immers zal weten te onderscheiden tussen wat uit de ‘tijdgeest’ is en wat ‘echt’ is?! Dat is een prangende vraag, waar we zelf niet uitkomen, niet voor onszelf, en niet voor de broeder of zuster die het betreft. Er zijn mensen die zich zonder problemen thuis voelen in hun seksu- ele voorkeur, er zijn er ook die bij zichzelf bespeuren dat die anders is of ook zich in de loop der tijd wijzigt, en soms zelfs meer dan eens. Hetzelfde geldt voor hen die ‘in transitie gaan’, het kan ervaren worden als thuiskomen in het eigen lijf, het kan ook uitlopen op een bittere teleurstelling. We kunnen hier maar beter afzien van grote en laatste woorden, en onszelf en elkaar verwijzen naar Hem die ons dieper kent dan wij onszelf (menen te) kennen.

Maar hoe dan ook, er zijn broeders en zusters in de gemeente die zich niet thuis voelen in hun lichaam, en voor wie dat een geweldige last is om het leven vol te houden. En er zijn ook broeders en zusters in de gemeente die zich oprecht enkel aangetrokken voelen tot mensen van het eigen geslacht, niet als keuze of experiment, maar als een diepe en authentieke – hier mag dat woord gebruikt worden – gerichtheid van hun hart. Juist als we gelovig en dankbaar erkennen dat de tweeheid van mannelijk en vrouwelijk geen menselijk bedenksel is, maar goede gave van de Schepper, ontstaat er ruimte om naar hen te luisteren. Waar ze zich niet laten leiden door een ideologisch gelijkheidsdenken en een om de individuele autonomie cirkelend moreel kompas hebben deze broeders en zusters ons veel te bieden, in hun vragen en zoeken.

O’Donovan is zoals we gezien hebben niet onduidelijk in zijn opkomen voor het fundamentele bijbelse gegeven dat God de mens ‘mannelijk en vrouwelijk’ heeft geschapen, maar juist hij roept homo’s en lesbiennes op zich te uiten.

As far as I can tell, it is deeply in the interest of gay Christians, men and women, that their experience – by which is meant not merely sexual experience, not merely emotional experience, and not merely the narrative of experience, but the whole storehouse of what they have felt and thought about their lives, should become a matter of wider reflection, reflected on by those who are called to live this experience, by those who are called to accompany them in their living, by all who share their understanding of living as something they owe an account for God. 45

Wat O’Donovan hier met betrekking tot homoseksuele christenen zegt, geldt mutatis mutandis ook voor broeders en zusters die zich een gevangene voelen in hun lichaam. Het is niet zo dat we het allemaal wel weten en antwoorden klaar hebben, maar het komt aan op een met elkaar kwetsbaar vragen en zoeken naar waar het in de brandende vragen van vandaag op aankomt. 46 De vraag die volgens O’Donovan dan aan de theologen onder homoseksuele christenen gesteld mag worden is, hoe zij hun visie op een geïntegreerde christelijke identiteit verstaan zowel in verhouding tot theologische kernbegrippen als bekering en heiliging alsook met het oog op de roeping anderen te dienen. 47

Ten slotte. We hoorden Sarah Coakley ervoor pleiten met het oog op ‘the right ordering of desire’ het gebed niet te vergeten. Dat is bij haar geen obligate algemene oproep, maar het komt voort uit de analyse van de crisis rond seksualiteit zoals zij die in de kerk signaleert. De diepe drang naar zelfverwerkelijking, het verbeten zoeken naar identiteit, het moet ergens tot rust komen.

Dat lukt ons zelf niet, het moet van ‘buiten’ komen. De Schepper laat ons geen andere begaanbare weg open dan in al de vragen en moeiten Hemzelf te zoeken, in het vertrouwen dat Hij ook de Verlosser is en ons in de gebrokenheid van het leven niet alleen laat. 48

G.C. den Hertog is emeritus hoogleraar systematische theologie van de Theologische Universiteit Apeldoorn.


1 Sarah Coakley, God, Sexuality, and the Self. An Essay ‘On The Trinity’, Cambridge 2013, 1.

2 Coakley, God, Sexuality, and the Self, 2.

3 Sprekend in dit opzicht is ook de titel van de derde bijdrage in Sarah Coakley, The New Asceticism. Sexuality, Gender and the Quest for God (Londen/New York 2015): ‘Living into the Mystery of the Holy Trinity: The Trinity, Prayer and Sexuality’ (85-100).

4 Vgl. Coakley, God, Sexuality, and the Self, 16vv.

5 Oliver O’Donovan, ‘Schöpfung und Ehe. Kann sich Lehre entwickeln?’, in: Christoph Raedel (red.), Das Leben der Geschlechter. Zwischen Gottesgabe und menschlicher Gestaltung, EThD Bd. 24, Berlijn 2017, 157.

6 O’Donovan, ‘Schöpfung und Ehe’, 173. In een artikel uit 2010 stelde hij kort en krachtig: ‘There is no saving history if there is no nature to be savred.’ (Oliver O’Donovan, ‘How Can We Frame the Right Questions?’, in: Roy R. Jeal (red.), Human Sexuality and the Nuptial Mystery, Eugene (Oregon) USA 2010, 18.)

7 O’Donovans grootste bezwaar is dat het huidige dominante ethische paradigma over de dogmatiek wil heersen, met als gevolg: ‘Instead of looking to the world as a frame within which to serve God and neighbor, it looks to it for a demonstration that in the past reality was misunderstood.’ (Oliver O’Donovan, A Conversation Waiting to Begin. The Churches and the Gay Controversy, Norwich 2009, 13; vgl. heel het eerste hoofdstuk met de voor zichzelf sprekende titel ‘The failure of the liberal paradigm’ [1-17]).

8 John Witte jr., From Sacrament to Contract. Marriage, Religion and Law in Western Tradition, (Family, Religion and Culture), Louisville (Kentucky) 1997.

9 Heleen Zorgdrager, ‘Het huwelijk opnieuw bekeken. Over christelijke verbeeldingskracht in een landschap van veranderende partnerrelaties’, Kerk en theologie 69 (2018) 214. Vgl. ook haar Tussen Hooglied en #MeToo. Een publiek-theologische bijdrage aan het debat over seksualiteit. Rede uitgesproken tijdens de dies natalis van de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam, 8 januari 2019 (https://www.pthu.nl/Over-PThU/Organisatie/ Medewerkers/h.e.zorgdrager/downloads/diesrede-8-januari-2019.pdf).

10 Zorgdrager, ‘Het huwelijk opnieuw bekeken’, 224.

11 Zorgdrager, ‘Het huwelijk opnieuw bekeken’, 225 (cursivering in de tekst).

12 Vgl. Christoph Raedel, Gender. Von Gender-Mainstreaming zur Akzeptanz sexueller Vielfalt, Giessen 2017.

13 Vgl. Raedel, Gender, 65.

14 Raedel stelt dat bij haar ‘die Wirklichkeit als “objektive” Größe weg[fällt], die unsere Wahrnehmung korrigieren könnte’ (Raedel, Gender, 23 [vgl. 21vv]).

15 Judith Butler, Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Identity, New York/Londen 1990, Xv (geciteerd bij Lisa Sowle Cahill, Sex, Gender, and Christian Ethics, (New Studies in Christian Ethics), Cambridge 1996, 27v).

16 Harald Seubert, ‘Gender und der Traum vom neuen Menschen’, in: Thomas Laubach (red.), Gender – Theorie oder Ideologie?, Freiburg im Breisgau 2017, 50. Vgl. Raedel, Gender, 83; Christoph Raedel, ‘Geschlechtsidentität und Geschlechterrollen. Perspektiven theologischer Anthropologie’, in: Christoph Raedel (red.), Das Leben der Geschlechter. Zwischen Gottesgabe und menschlicher Gestaltung, EThD Bd. 24, Berlijn 2017, 147.

17 Ephraim Radner, ‘The Nuptial Mystery: The Historical Flesh of Procreation’, in: Roy R. Jeal (red.), Human Sexuality and the Nuptial Mystery, Eugene (Oregon) USA 2010, 86.

18 Michael Banner, ‘Prolegomena to a dogmatic sexual ethic’, in: Michael Banner, Christian Ethics and Contemporary Moral Problems, Cambridge 2003 2 , 278; O’Donovan, ‘Transsexualism and Christian Marriage’, 141; Radner, ‘The Nuptial Mystery’, 86.

19 Vgl. de titel van Bernd Wannenwetsch, ‘Old Docetism – New Moralism? Questioning a new direction in the homosexuality debate’, Modern Theology 16 (2000) 353-364.

20 Vgl. Oliver O’Donovan, Resurrection and Moral Order. An Outline for evangelical ethics, Leicester 1986 1 /1994 2 , hoofdstuk 2: ‘Created order’ (31-52).

21 O’Donovan, Resurrection and Moral Order, 36.

22 O’Donovan, Resurrection and Moral Order, 44.

23 Het verschil tussen ‘begotten’ (‘voortgebracht’) en ‘made’ (= door ons te ‘maken’) is dus niet bepaald ‘a simple distinction’, zoals Gerald McKenny meent (Biotechnology, Human Nature, and Christian Ethics, New Studies in Christian Ethics, Cambridge 2018, 45).

24 O’Donovan, Resurrection and Moral Order, 36v.

25 Oliver O’Donovan, ‘Transsexualism and Christian Marriage’, Journal of Religious Ethics 11 (1983) 135-162; Oliver O’Donovan, Begotten or Made? Human Procreation and Medical Technique, Oxford 1984 / 2002 2 . Vgl. ook het recente artikel van B.A. Belder, ‘Tussen schepping en Koninkrijk. Oliver O’Donovan over de onderlinge verhouding daarvan in zijn betekenis voor de christelijke ethiek, toegespitst op huwelijk en homoseksualiteit’, Theologia Reformata 62 (2019) 254-269.

26 Vgl. O’Donovan, Begotten or Made?, 29 (cursivering in de tekst).

27 Radner, ‘The Nuptial Mystery’, 85 (cursivering in de tekst).

28 Radner, ‘The Nuptial Mystery’, 86 (cursivering in de tekst).

29 Radner, ‘The Nuptial Mystery’, 101: ‘The image of God is life-giving – that is, procreative – and that is the image in which male and female find their place in union.’

30 Ephraim Radner, Leviticus, SCM Theological Commentary on the Bible, Londen 2008, 187; vgl. 186-200.

31 Ephraim Radner, A Time to Keep. Theology, Mortality, and the Shape of a Human Life, Waco 2016, 99.

32 Voor de eigen aard en zeggingskracht van Gods gebod zie mijn ‘Hoe verwijst Jezus naar het “in den beginne”?’, in: Maarten van Loon, Henk Medema en Jan Mudde (red.), Homoseksualiteit en de Kerk, Amsterdam 2019, 58-68.

33 Gerrit Höver, Gerrit G. de Kruijf, Oliver O’Donovan en Bernd Wannenwetsch, ‘The Freedom of the Family. An Ecumenical Contribution to a European Debate‘, in: Gerrit Höver, Gerrit G. de Kruijf, Oliver O’Donovan en Bernd Wannenwetsch (red.), Die Familie im neuen Europa, (Ethische Herausforderungen und interdisziplinäre Perspektiven Bd. 9), Münster 2008, 9-60 (ingekort en vertaald: ‘De vrijheid van de familie. Een oecumenische bijdrage aan een Europese discussie’, in: G.G. de Kruijf en P. Schaafsma, Meer dan een optelsom. Kanttekeningen bij de waarde van het gezin, Kampen 2008, 13-39). Vgl. mijn “Leerschool van humaniteit”. De familie als fundamenteel ethis ch thema’. Focusbespreking van G. Höver, G.G. de Kruijf, O. O’Dono van en B. Wannenwetsch, Die Familie im neuen Europa (Ethische Herausforderungen und interdisziplinäre Perspektiven Bd. 9), Münster 2008, Theologia Reformata 52 (2009) 173-178 en ‘Familie als Lebensform und Lebensschule der Humanität’, in: Gerard den Hertog en Jan Roskovec (red.), Family: Kinship that matters / Familie: Verwandtschaft, die den Unterschied macht (Beihefte zu Ökumenische Rundschau, nr. 92), Leipzig 2012, 11-21.

34 Ik noteer dat de aandacht voor levensverbanden die wij niet straffeloos kunnen en mogen proberen naar onze hand te zetten, in de discussie over de ecologische crisis en de bedreiging van de biodiversiteit present is, maar halt houdt bij ons denken over menselijke relaties en seksualiteit. Is dat wellicht omdat het dan te dicht bij het ‘geloofsartikel’ van het ‘individu als hoeksteen van de samenleving’ (Damian Denys) komt?

35 Brent Waters, The Family in Christian Social and Political Thought, (Oxford Studies in Theological Ethics), Oxford 2007, 193.

36 Waters, The Family in Christian Social and Political Thought, 183 (cursivering in de tekst).

37 Hans-Ulrich Weidemann, ‘Die Sexualität der Heiligen. Zur Frage von Universalität oder Partikularität der Moral in paulinischen Gemeinden’, in: Christof Breitsameter en Stephan Goertz (red.), Bibel und Moral – ethische und exegetische Zugänge, Jahrbuch für Moraltheologie Bd. 2, Freiburg i.Br. 2018, 93.

38 Weidemann verwijst in dit verband instemmend naar studies van o.a. F.W. Horn en M. Vahrenhorst.

39 Weidemann, ‘Die Sexualität der Heiligen’, 122.

40 Weidemann, ‘Die Sexualität der Heiligen’, 121.

41 Weidemann, ‘Die Sexualität der Heiligen’, 121.

42 Weidemann, ‘Die Sexualität der Heiligen’, 116.

43 Vgl. Karin Ulrich-Eschemann, Vom Geborenwerden des Menschen. Theologische und philosophische Erkundungen, (Studien zur systematischen Theologie und Ethik Bd. 27), Münster/Hamburg/Berlijn/Londen 2000.

44 Ik verwijs hier graag naar de nog altijd belangrijke en lezenswaardige studie van H.W. de Knijff, Venus aan de leiband. Europa’s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek, Kampen 1987.

45 O’Donovan, A Conversation Waiting to Begin, 16 (cursivering in de tekst). Elders merkt hij op: ‘I am a traditional Christian, who believes that God created man and woman for one another and that marriage and singleness are the two forms of life within which a vocation may be discernred. So what is there left to discuss? A very great deal.’ O’Donovan, ‘How Can We Frame the Right Questions?’, 15). Vgl. mijn ‘Een gesprek dat nodig op gang moet komen. Oliver O’Donovan over homoseksualiteit en ethiek’, Soteria 27 (2010) nr. 4, 17-29.

46 Een uitnemende aanzet daartoe biedt Wolter Rose in zijn: ‘Homoseksuele verlangens... pas op voor de reductiereflex!’, in: Maarten van Loon, Henk Medema en Jan Mudde (red.), Homoseksualiteit en de Kerk, Amsterdam 2019, 33-46.

47 O’Donovan, ‘How Can We Frame the Right Questions?’, 20.

48 Hier valt veel van Luthers Sermon von den guten Werken te leren (vgl. mijn De eerste ethiek van de Reforma tie. Luthers Sermon von den guten Werken en de ‘herontdekking’ ervan in onze tijd [Apeldoornse Studies nr. 74], Apeldoorn 2019).

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2019

Theologia Reformata | 130 Pagina's

‘Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’ (Gen. 1:27b)

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2019

Theologia Reformata | 130 Pagina's