Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Als je zelf geen visie hebt, waai je mee met allerlei wind van leer’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Als je zelf geen visie hebt, waai je mee met allerlei wind van leer’

In gesprek met Richard Toes over onderwijs en burgerschap

17 minuten leestijd

Wat is de taak van een school in relatie tot burgerschap en onderwijs? Is het onderwijs een instrument voor het oplossen van maatschappelijke problemen? Dr. Richard Toes (1958) werkte zijn hele loopbaan in het onderwijs, en vervulde daarin verschillende bestuursfuncties. Ook schreef hij een proefschrift over de vraag hoe het reformatorisch onderwijs omging met de onderwijsvernieuwingen. Hij moedigt scholen aan om zich op hun kerntaken te richten, zonder dat ze de verbinding met de samenleving verliezen.

In veel recente onderwijsvernieuwingen staat het kind centraal. Wilt u vanuit die achtergrond reageren op de stelling: ‘Het object in de pedagogiek is niet het kind, maar de pedagoog zelf’?

‘Het is heel belangrijk dat er in je pedagogische visie een evenwicht is tussen leerstof, leraar en leerling. Er is een soort van ‘natuurlijke’ neiging om heel sterk op de leerling te focussen. Daartegen heb ik bewust een beetje tegengas gegeven door me sterk op de leraar te richten. Uiteindelijk is de pedagoog, de docent, namelijk de enige die die driehoek echt vorm kan geven. Als je serieus werk maakt van evenwichtig onderwijs, moet je dus veel aandacht geven aan de docent. Als er goede docenten lesgeven zal het onderwijs ook goed gaan draaien.’

Hoe vertaalt zich dat in het burgerschapsonderwijs?

‘Burgerschapsonderwijs heb ik altijd als een uitdaging gezien, nooit als een bedreiging. In onze kringen zijn we enigszins bevreesd ervoor dat de overheid het misbruikt voor eigen doeleinden. Begrijpelijk. Maar als je burgerschapsonderwijs invult vanuit je eigen visie - en die ruimte is veel groter dan vaak wordt gedacht - is het een heel mooi vak. Als directeur van de Guido de Brès-scholengemeenschap en als bestuurder van de scholengroep Driestar-Wartburg heb ik geprobeerd om een rol te pakken in de stad, zodat de school ook iets zou betekenen voor haar directe omgeving. Daarom heb ik burgerschap ook bewust voortdurend geframed als verantwoordelijkheid nemen. Je moet je verantwoordelijkheid nemen als leraar en als leerling. Dat gaat in concentrische cirkels: je doet dat voor het klaslokaal, voor het gebouw, voor de omgeving, voor de stad, voor het land en zo mogelijk ook nog voor de wereld. Je hebt altijd verantwoordelijkheid voor dat wat op jouw weg komt. Er is nog nooit onderzoek naar gedaan, maar ik ben ervan overtuigd dat er een correlatie bestaat tussen de algemene resultaten van scholen en de positieve resultaten van het burgerschapsonderwijs.

Om die reden probeerde ik er altijd voor te zorgen dat we als reformatorische scholen niet zomaar in een wijk staan, maar ook onze verantwoordelijkheid voor die wijk pakken. Toen ik directeur werd verhuisde de Guido de Brès naar een nieuw gebouw. Ik heb toen onmiddellijk een docent die goed contact kon leggen opdracht gegeven om de wijk en de omwonenden de school in te halen, bijvoorbeeld door een concert of kerstdiner voor hen te organiseren. Op een gegeven moment kwamen inderdaad de rollators de school binnen. De kinderen liepen daar gewoon tussen. Dat vind ik prachtig om te zien. Toen de eerste paal voor de school de grond in ging, hing in de omgeving de vlag halfstok. Men zat bepaald niet op zo’n grote middelbare school te wachten. Maar toen we er een jaar stonden, kreeg ik brieven dat het zo jammer was dat de vakantie begonnen was, omdat het zo leuk was om al die kinderen te zien. Je kunt dus credits opbouwen.’

Wat vonden leerlingen van de aanpak van het vak burgerschap waarbij ze bij gezinnen in de buurt op bezoek gingen?

‘Dat zijn mooie dingen. Met alle brugklasleerlingen van de Guido de Brès gingen we mee-eten in een allochtoon gezin in de wijk. In kleine groepjes, met een ouder of docent als begeleider. De leerlingen vinden dat heel spannend, maar ze komen er wel achter dat de Turk of Marokkaan waar ze gegeten hebben toch een redelijk normaal mens blijkt te zijn. Voor onze groep is dat een belangrijke ervaring. Want wij zijn blanke scholen, zeker in Rotterdam is dat bijzonder. Dan is het goed als ze kennisnemen van landgenoten met een wat andere culturele achtergrond. We noemden het dan ook het ‘multicultiproject’. Daarnaast hebben we rondom het Joodse kindermonument op de Kop van Zuid elk jaar een herdenking met joodse en islamitische kinderen. Verder onderhouden we bewust contacten met het Avicennacollege. We vinden dat er in de stad ook onderling begrip moet zijn. We vormen nu eenmaal een multiculturele samenleving. Daar kunnen we ons niet aan onttrekken.’

De Eigenheid Vasthouden

‘In het burgerschapsonderwijs zet de overheid sterk in op de bekende links-liberale wensen. Daar sta je als reformatorische school kritisch tegenover. Richting de onderwijsinspectie kun je gewoon duidelijk aangeven dat dat niet de vorm van burgerschap is die wij voorstaan. Maar dat betekent niet dat we er geen kennis van nemen, dat mag best. Maar laten we wel onze eigenheid vasthouden.

Rondom burgerschap is kennis belangrijk, maar vaardigheden in de omgang met andersdenkenden zijn dat net zo goed. Op een middelbare school kun je niet doen alsof die niet bestaan. De angst voor ontmoeting en gesprek met anderen heb ik daarom nooit zo goed begrepen. In Rotterdam heb ik een keer deelgenomen aan een burgerschapspanel waar wel twintig scholen aan meededen. Daarover verscheen achteraf een boek, waarin ook de Guido wordt geportretteerd en wordt verteld hoe de Guido als reformatorische school serieus werk maakt van burgerschap. Dat kan dus heel goed en wordt ook door anderen opgemerkt.’

Het Verhaal Van Het Burgerschap

‘Het Joodse kindermonument op de Kop van Zuid is voor een flink deel mogelijk gemaakt door de Guido de Brès. Het initiatief kwam van een docent. Hij wist binnen de school een beweging op gang te brengen. In 2013 organiseerden we een sponsortocht vanaf de Guido naar de Kop van Zuid en weer terug. Iedere leerling zou daarmee 10 euro ophalen. Dat verliep heel goed, en het ging vooral daarom goed omdat er voorafgaand aan de tocht in de aula een verhaal werd verteld over de Joodse kinderen in de Tweede Wereldoorlog. Daar luisterden de leerlingen geboeid naar; er was een uur lang doodse stilte. En daarna gingen ze wandelen. Ze wisten heel goed waarvoor ze liepen.

Ik geloof sterk in goede verhalen. Ondanks de smartphone, zijn leerlingen nog steeds in staat om naar verhalen te luisteren. Het goud van het onderwijs is de eloquente docent die in staat is een goed verhaal te vertellen. Ook in het burgerschap kan het verhaal helpen. Niet zozeer een verhaaltje doen, maar gewoon goed vertellen wat we in Nederland belangrijk vinden en hoe we daar vanuit reformatorische hoek tegenaan kijken. Daarin moeten we veel meer investeren. Want dat bevordert de overdracht van waarden en normen.’

Vanuit politiek perspectief bekeken, kan het burgerschap (in een gekleurd verhaal) aangewend worden om een school in een bepaalde richting te duwen...

‘Daar ben je zelf bij, zou ik zeggen. Daarom is het van groot belang hoe serieus je zelf over het vak burgerschap nadenkt. Als je het maar laat gebeuren, dan word je inderdaad een speelbal van maatschappelijke krachten. Maar wanneer ik met andere bestuurders hierover sprak, heb ik echt ervaren dat het gewaardeerd wordt als je je eigenheid vasthoudt; in ons geval de reformatorische of christelijke identiteit. Ze beseffen dat je dan ook andere keuzes maakt. Als het bijvoorbeeld gaat over acceptatie van homoseksualiteit en doorgeslagen lhbti-toestanden, gebeurde het regelmatig dat een andere bestuurder mij in bescherming nam, zonder dat ik erom gevraagd had. Men wist dat ik er anders over dacht dan de gangbare opvatting, maar vond dat mijn standpunt ook onderdeel van onze maatschappij was. Verder leert mijn ervaring met de inspectie dat die het positief waardeert als je een consistent verhaal hebt te vertellen. Wanneer de inhoud van je onderwijs gaandeweg wijzigt door andere ideeën, komt dat vaak vooral doordat je zelf geen visie hebt.’

Constructivisme

‘Daarom was ik in mijn proefschrift ook kritisch op de vergaande mate waarin reformatorische scholen meegingen in de onderwijsvernieuwingen. De langste tijd van mijn carrière was ik geschiedenisdocent. Ik weet nog goed dat ik voorgeschreven kreeg dat ik in de les niet meer dan tien minuten mocht praten. De rest van de tijd moesten de leerlingen presentaties houden, groepswerk organiseren, enzovoorts. Deze werkvormen kunnen zinvol zijn, maar ik vond het ook getuigen van onverschilligheid naar het kind toe. Want met zo’n aanpak breng je een leerling niet op een hoger plan. Natuurlijk krijg je mooi onderwijs als een leerling een keer echt een vraag stelt. Maar uit onderwijskundig oogpunt is het onzin om te denken dat een leerling altijd vragen heeft. Onderwijs is voor een flink deel antwoord geven op vragen die leerlingen niet stellen. Dat betekent dat je als docent ook een zekere ‘eigenwijsheid’ moet hebben om leerlingen vooruit te helpen. Ik vond met name dat Driestar Educatief teveel meeging in het constructivistische denken. De basis hiervan is de idee dat je als leerling je eigen bouwwerk moet construeren. Pas als een leerling dat doet, komt hij echt tot ontplooiing. Nu schuilt in deze constructivistische benadering een element van waarheid. Dat ontken ik niet. Maar het werd te zwaar aangezet. Daarom koos ik bewust voor het instructivistische model. In deze benadering is het uitgangspunt dat een docent echt iets te vertellen heeft en dat hij daarmee de leerlingen op een hoger plan brengt. Dat sluit aan bij wat tijdloos en klassiek goed onderwijs is. Geregeld ben ik daardoor voor conservatief versleten, dat zij dan maar zo. Het staat voor mij als een paal boven water dat een leerling lang niet altijd leergierig is en in elke les vragen heeft. Sterker nog, goed onderwijs ervaart een leerling soms als pijnlijk, of als heel vervelend en helemaal niet leuk.’

Doe-Het-Zelfonderwijs

‘Het meest bedroevende van de vernieuwingen in het onderwijs is dat we een soort ‘zoek-het-zelf-uit’-onderwijs hebben georganiseerd. Volgens dit concept moet de docent aan de kinderen vragen wat ze belangrijk vinden, en ze vervolgens zelf het antwoord laten uitzoeken. Ik vind dat dit maar een heel klein deel van het onderwijs mag zijn. Voor een groot deel bestaat onderwijzen uit antwoorden geven op vragen die door de leerlingen niet gesteld worden. Je moet als reformatorische school waken voor de neiging om de overheid te willen pleasen en om die reden met allerlei wind van leer mee te gaan. Ik herinner me nog dat we op een soort ‘pelgrimage’ naar Finland en Zweden gingen om daar bij de scholen te gaan kijken die vanuit de kunskapsskolan-gedachte werkten. (Zie het kader op p. 15). Terwijl dit gebaseerd is op puur humanistisch gedachtegoed met een mensbeeld dat gewoonweg niet te rijmen viel met het bijbelse. Voor mij was het een eye-opener dat een hoogleraar uit Groningen, niet eens uit de christelijke hoek, daar heel kritisch op was en er op basis van wetenschappelijke uitgangspunten gehakt van maakte. Intussen waren wij als reformatorische scholen vol verwondering over hoe geweldig het in Zweden en Finland toeging, er klonk geen enkele kritische toon. Daar snapte ik echt niks van. In de Onderwijsraad had ik een heel andere ervaring. Daar trof ik een aangenaam conservatief gezelschap aan. Er zaten mensen in die tijdloos goed onderwijs voorstonden. Volgens mij blijft dat ook altijd goed.’

Vorig jaar schreef u in een column 1 dat een gezond conservatisme nodig is om de dominante tuimelgeest van tegenwoordig te weerstaan. Is dat echt voldoende, of komt daar nog meer bij kijken?

‘Het woord tuimelgeest komt van dr. W. Aalders en dat vind ik een mooi woord. Die tuimelgeest komt er doordat we geen standpunt hebben dat geworteld is in een overtuiging, waardoor we met alle winden kunnen meewaaien. Je kunt zo’n tuimelgeest vermijden door uit te gaan van heldere en consistente principes. Dat betekent niet een soort ijzeren conservatisme waarin geen enkele vernieuwing mogelijk is, maar wel zorgt de bewaking van je uitgangspunten voor enige consistentie in waar je het met elkaar over hebt en wat je belangrijk vindt om aan leerlingen mee te geven. Voor mij zijn dat de bijbelse grondwaarheden en goed onderwijs daarin. Dat is een heilzame methode om aan die tuimelgeest te ontsnappen. Want die zit in ons allemaal, we zijn allemaal geneigd om heel makkelijk met de hoofdstroom mee te gaan.’

Tegelijkertijd moet je er voor oppassen dat zo’n conserverende houding verwordt tot niet meer dan het doorgeven van een archiefdoos…

‘Het is inderdaad belangrijk dat de traditie levend blijft. Soms is het nodig dat er wat dynamiek in zit om aandacht te krijgen voor wat wezenlijk is. Maar de geschiedenis bevat zoveel lessen van wijsheid, ook aan opvoedkundige wijsheid, dat wij niet zo eigenwijs moeten zijn om te denken dat we vandaag het wiel opnieuw moeten gaan uitvinden. Alleen al Augustinus heeft eeuwen geleden ontzettend veel wijze dingen over goed onderwijs gezegd. Mede om die wijsheid te kunnen ontsluiten, is in onze cultuur lezen zo belangrijk, zeker voor een schoolmeester.

Bij mijn afscheid heb ik alle collega’s een boekje meegegeven waarin ik opgeroepen heb om meer met traagheid te doen: De vertraging, nadenken, rust nemen. 2 Niet meegaan in de ratrace van de maatschappij. Dat vind ik ook een ultieme vorm van burgerschap, dat je weet dat er momenten van vertraging nodig zijn in je leven. En dat je ook geleefd kunt worden. Je moet in het onderwijs dus niet alleen maar op de lijn zitten van presteren en meedoen met alle ranglijstjes waarop scholen beoordeeld worden. Onderwijs is ook een gebeuren, wat je moet laten gebeuren en nooit volledig kunt voorspellen.’

Martha Nussbaum schreef ooit een boekje waarin ze betoogde dat het onderwijs helemaal niet bedoeld is om de welvaart van een land zo groot mogelijk te maken. 3

‘Economisch denken in het onderwijs vind ik taboe. Ooit had minister Ritzen (1989-1998) het over het bruto product van het onderwijs. Hoe verschrikkelijk was dat. Minister Plasterk (2007-2010) was eigenlijk de enige goede minister van onderwijs de afgelopen jaren. Onderwijs heeft nu eenmaal iets wat niet beredeneerbaar is, wat vormend is. En vorming kun je niet in cijfers uitdrukken. Basaal mag je best letten op wat het slagingspercentage van je school is, en dergelijke. Maar ik heb docenten geprobeerd zo weinig mogelijk te vermoeien met cijfers. Het gaat om wat ze te vertellen hebben.’

Wordt er vanuit het streven om ook maatschappelijk nuttig te zijn teveel gevraagd van het onderwijs?

‘Burgerschap kan voor de overheid een middel zijn om heel veel te gaan vragen aan scholen. Daar moeten de scholen een zekere eigenwijsheid in hebben. Het is gek dat ik het moet zeggen, maar een school is een onderwijsinstituut. Soms krijg ik het idee dat docenten een soort maatschappelijk werkers moeten zijn. Dat zijn we niet.

Uiteraard heeft het onderwijs met de maatschappij te maken. Je moet leerlingen goed voorbereiden op de samenleving waaraan ze hun bijdrage mogen gaan leveren. Wat daarvoor van de school gevraagd wordt gaat ver, met name bij de raakvlakken met burgerschap. Daarom moet je daar als school een stukje eigenheid in bewaren en die identiteit concreet vormgeven. De afgelopen jaren heeft de lhbti-thematiek ons behoorlijk beziggehouden. Ik ervaar het als een aangename verschuiving dat de huidige regering daar wat terughoudender in staat. Want het sloeg wel door. Op den duur zijn steeds meer mensen dat gaan inzien. De lhbti-educatie drukte zwaar op onze scholen. Als je niet uitkijkt ga je door de progressieve pomp. Het uitdagende van dit thema is dat je werkt met kinderen die ook in deze tijd leven. Zij beseffen welke keuzemogelijkheden er zoal zijn. Die kinderen kun je niet afvallen, ook op school moet je hen een veilige omgeving bieden. Tegelijk moet je vanuit de bijbelse kernwaarden kritisch durven zijn. Dat maakt het erg ingewikkeld. Want je kunt het die kinderen niet kwalijk nemen dat ze in een tijd leven waarin er van zoveel kanten aan ze getrokken wordt, dat ze in een soort identiteitsverwarring terecht kunnen komen. De bijbelse lijn geven we daarom het volle pond, zonder dat we de vragen die kinderen hebben, negeren. Want zij hebben daarop antwoorden nodig die hout snijden.’

De school moet dus haar eigenheid bewaren en tegelijk in verbinding staan met de samenleving. Verhouden die twee doelen zich niet moeizaam tot elkaar?

‘Ik vond het spannend als je naar buiten moest treden als school. Een paar keer heb ik een interview gegeven, bijvoorbeeld aan het NOS-journaal en aan een VPRO-docu-mentaire over seksualiteit. Dan sta je op het scherp van de snede en kan één ongelukkige opmerking al tegen je gaan werken. Je weet dat je heel voorzichtig moet formuleren. Maar als je niet uitkijkt, kun je daardoor ook heel bleek worden. In de VPRO-documentaire vertolkte ik een wat kritische lijn. Een andere reformatorische onderwijsbestuurder benadrukte wat meer de empathische lijn. Wat bleek: de documentairemaakster liet de kritische lijn uiteindelijk weg. Met de documentaire wilde zij namelijk laten zien: die groep komt er ook wel; ze lopen nog een beetje achter, maar het duurt nog even en dan zijn ze ook aangesloten bij de moderniteit. Daar kon ik echt heel boos om worden en dat heb ik haar ook laten weten. Vanuit het perspectief van de makers was het misschien juist bedoeld als positieve insteek om het kritische geluid weg te laten. Bij deze thematiek ervaar ik duidelijk dat je het eigenlijk nooit helemaal goed kunt doen. Trouwens, ten opzichte van het progressief-liberale denken moet je het ook niet goed willen doen. Want dan word je kleurloos en onduidelijk. Houd gewoon de bijbelse lijn vast. Maar om duidelijkheid te geven aan alle betrokkenen, moet je het daar met elkaar wel over hebben binnen een school.’

Hoe ziet u de rol van de politiek ten aanzien van het onderwijs? De SGP hecht veel belang aan de onderwijsvrijheid, maar is zij daar volgens u altijd even consistent in geweest?

‘In mijn proefschrift heb ik een hoofdstuk gewijd aan hoe de SGP in de onderwijsvernieuwingen stond. Ik vind dat de SGP op een aantal punten daar vrij gemakkelijk in meegegaan is. Daarover heb ik kritische conclusies geformuleerd. Tegelijkertijd geloof ik dat de politiek zijn plaats moet weten ten opzichte van het onderwijs. De overheid heeft de laatste decennia veel te veel geprobeerd om niet alleen het ‘wat’ van het onderwijs te beïnvloeden, maar ook het ‘hoe’ ervan. Juist bij dat laatste sloeg zij volstrekt de plank mis. De overheid moet zich niet bemoeien met de didactiek. Ik kan me nog voorstellen dat politici vinden dat bepaalde curricula aan de orde moeten komen. Maar verder moet de overheid op dit punt bescheiden zijn. Van de SGP verwacht ik eenzelfde opstelling. Wanneer de overheid vindt dat het noodzakelijk is dat ze zich bemoeit met de gang van zaken op school, moeten daar zwaarwegende redenen voor zijn. Maar ook dan is het belangrijk dat de politiek daar kritisch in blijft, want ze kan de scholen snel overvragen.

Soms wordt mij verweten dat ik te hard ben omdat ik kritiek heb op de neiging om de scholen in te schakelen als oplossers van maatschappelijke problemen of van zaken die de ouders thuis niet opgelost krijgen. Maar wij zijn nu eenmaal geen maatschappelijk werkers. Overigens zijn scholen ook geen dependance van een kerk. Het gaat in het onderwijs primair om vorming van leerlingen, iets wat lastig in cijfers, tabellen of beleidstermen valt uit te drukken. We hebben onze eigenheid als onderwijsinstelling en die moeten we vasthouden. Wanneer je die loslaat, zul je als een marionet heen en weer geslingerd worden.’


Bronnen

1. Zicht 2023, nr. 1, p. 20-21.

2. R. Toes, Wij zijn de tijden. Een pleidooi voor vertragen in het onderwijs (2024).

3. Niet voor de winst. Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft (Amsterdam 2013).

4. kunskapsskolan.nl


Kunskapsskolan-gedachte 4

“Elke leerling is uniek. Met eigen ambities en talenten. Vast van plan om iets van het leven te maken. Dit is het uitgangspunt bij gepersonaliseerd onderwijs, waar elke leraar voor elke leerling voldoende aandacht heeft. In een duidelijke structuur, werkend aan persoonlijke doelen. Onderwijs waar leraren leerlingen intensief begeleiden, uitdagen, confronteren en stimuleren om het beste uit zichzelf te halen. Kunskapsskolan Nederland helpt basisscholen en middelbare scholen hun eigen ambitie naar gepersonaliseerd onderwijs te realiseren. Uitvoerbaar, betaalbaar, verantwoord en duurzaam. Zodat zij voor iedere leerling het verschil kunnen maken. Want het is hún toekomst.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 2024

Zicht | 84 Pagina's

‘Als je zelf geen visie hebt, waai je mee met allerlei wind van leer’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 2024

Zicht | 84 Pagina's