Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op weg naar De Achttien

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op weg naar De Achttien

Gereformeerden en hervormden vóór 1961

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Is er nog iets over de Gereformeerde Kerken in Nederland en haar voorgangers uit Afscheiding en Doleantie dat wij niet weten? Je zou denken van niet, als je ziet wat er in een kleine honderdzeventig jaar over deze kerken is verschenen. Nog onlangs wees de Leidse emeritus prof. dr. J. van den Berg op een aantal 'witte plekken' in de gereformeerde geschiedschrijving.1 Ik noem hier met name zijn pleidooi voor locale en regionale oecumenische studies en de geschiedenis van het SoW-proces. Nieuwe ontwikkelingen kunnen kennelijk aanleiding zijn, nieuwe vragen aan het verleden te stellen.
Van een nieuwe ontwikkeling is ongetwijfeld sprake wanneer de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) in 2004 met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Evangelisch-Lutherse Kerk zullen toetreden tot een groter protestants kerkverband. Zo'n moment nodigt per definitie uit tot reflectie. Een kerkfusie bepaalt mensen sterk bij hun kerkelijke herkomst en identiteit. Fusies op plaatselijk niveau hebben dat inmiddels bewezen. Als men het eigen kerkgebouw moet verlaten, blijkt het uitbrengen van een gedenkboek te helpen bij het afscheid nemen. De gemeente kan daarmee de herinnering aan goede jaren levend houden en gemakkelijker samen met anderen aan iets nieuws beginnen. Analoog hieraan zou extra aandacht voor het verleden van de GKN (en de andere SoW-partners) het verloop van de landelijke fusie gunstig kunnen beïnvloeden. Daarbij gaat het natuurlijk allerminst om een ouderwetse vorm van zelfrechtvaardiging. De critici kunnen in dit opzicht gerust zijn. De eigen geschiedschrijving is tegenwoordig veel meer gericht op relativering en eerlijk zelf-verstaan. Het blijkt bovendien interessant en waardevol om na te gaan, hoe veel van de oude geschilpunten tussen hervormden en gereformeerden zijn verdwenen ofwel niet langer als kerkscheidend worden ervaren.
De oproep van De Achttien, de negen hervormden en negen gereformeerde predikanten die met Pinksteren 1961 verklaarden dat de kerkelijke kloof tussen hervormden en gereformeerden 'niet langer geduld kan worden', wordt tegenwoordig algemeen gezien als vertrekpunt van het Samen op Wegproces. Dat kan verklaard worden door de massale reactie op deze oproep, uitlopend op het hervormd-gereformeerd congres in de Utrechtse jaarbeurshallen met 4500 enthousiaste kerkleden op 26 mei 1962. De pers stond er bol van, in honderden plaatsen ontstonden discussiegroepen, hervormde en gereformeerde kerkenraden wisselden waarnemers uit en er werden gemeenschappelijke kerkdiensten belegd. De geschiedenis van deze actie laten we hier verder liggen.2
Wat ons in deze bijdrage bezighoudt is de vraag: stond de actie van De Achttien op zichzelf of was er een voorgeschiedenis? Waar kwam die spontane goodwill ten opzichte van elkaar vandaan? Het antwoord daarop is niet zo gemakkelijk te geven. We inventariseerden voorbeelden van ontmoetingen tussen hervormden en gereformeerden, als bouwstenen voor verdere studie.

Brummelkamp
Wie zou verwachten dat na Afscheiding (18 3 4) en Doleantie (1886) contacten met hervormden taboe waren geworden, komt bij onderzoek voor verrassingen te staan. Een sprekend voorbeeld daarvan is de latere Kamper professor A. Brummelkamp (1811-1888), die als afgescheiden predikant ook wel eens voorging in hervormde kerkdiensten. Deze 'vader' der Afscheiding was van oordeel dat je de waarheid incidenteel ook mocht brengen in een kerk, waarvan je geen lid was, als je maar vrijheid van spreken had. Want hij hield zijn kritiek op de hervormde genootschapsstructuur, waarin kerken niet door belijdenis maar door hiërarchie aan elkaar verbonden waren. Toch preekten volgens Brummelkamp afgescheiden predikanten graag in hervormde gemeenten. Als afgescheidene kon je daarmee laten zien dat je de geestelijke gemeenschap niet uit de weg wilde gaan. Om dezelfde reden liet Brummelkamp ook hervormden toe aan het avondmaal: 'Luther, Bunyan en Spurgeon waren niet gereformeerd. Maar zouden we hen en anderen om hun verkeerde kerkelijke zienswijze in de Christelijke Gereformeerde Kerk het avondmaal mogen weigeren?'3 Deze houding leidde tot discussies op classes en synoden, maar hij veranderde niet. Zo raakte Brummelkamp in 1850- 1852 betrokken bij de stichting van het Christelijk Gereformeerd Seminarie in Amsterdam, een samenwerkingsverband tussen afgescheidenen en geestverwante hervormden, voor de opleiding van predikanten, zendelingen en evangelisten voor de 'gereformeerde gezindheid'. Brummelkamp trok zich op het laatste moment terug uit dit project, omdat de Christelijke Afgescheiden Kerk de voorkeur gaf aan een eigen theologische opleiding, de latere Theologische School te Kampen, geopend in 1854.
Volgens zijn biograaf dr. M. te Velde trad Brummelkamp als 'oecumenicus' vaak te individueel, los van zijn kerkenraad, op. Het is de vraag of dit voor andere afgescheidenen ook gold.4 De afgescheiden predikant E. van de Berekamp uit Grootegast beschrijft in 1879 in zijn autobiografie, dat hij van de rechtzinnige ds. S.J. de Hoest toestemming kreeg om op woensdag 17 juli 1878 in zijn geboorteplaats Nijkerk een avonddienst te leiden in de hervormde kerk. Een oude droom ging in vervulling en hij had een aandachtig gehoor.5 Maar het klimaat waarin dit rustig publiek gemaakt kon worden veranderde wel langzaam. De bekende christelijke gereformeerde predikant en Bazuin-iedactcur W.H. Gispen werd in 1885 door de hervormde dr. A. Kuyper op de vingers getikt om zijn vriendelijke houding jegens hervormde predikanten in Amsterdam.6 Veel meer dan dankbaar constateren dat er in de hoofdstad bijna geen vrijzinnige predikanten meer preekten had Gispen niet gedaan. Maar het illustreert hoe onder invloed van Kuyper c.s. in de aanloop naar de Doleantie iedereen tot een absolute keuze ten opzichte van de Nederlandse Hervormde Kerk werd gedrongen.

Doleantie
De Doleantie van 1886 heeft onder hervormden altijd veel meer weerzin veroorzaakt dan de Afscheiding, Toch bestempelden de afgescheidenen de Hervormde Kerk als valse kerk, terwijl dr. A. Kuyper en zijn volgelingen juist in de kerk wilden blijven, om haar vanuit de plaatselijke gemeenten te reformeren. Dat maakte de strijd om de gemeente ongekend fel. Het was in de jaren na de Doleantie dan ook moeilijk precies aan te geven wie hervormd was en wie dolerend-gereformeerd, omdat beide partijen pretendeerden de kerk voort te zetten. Zo gaf de dolerende scriba A. Boneveld uit Marken aan het handboekje voor de Nederduitse Gereformeerde Kerken van 1889 een zielental op van 1300. Dat was evenwel het totale aantal eilandbewoners, terwijl het aantal dolerenden onder hen toen minder dan 200 bedroeg. De kerkenraad protesteerde evenwel heftig, toen de burgemeester bij de volkstelling van 1889 op alle persoonskaarten in de rubriek 'kerkelijke gezindte' standaard liet invullen: 'Nederlandsch Hervormd'. Dolerenden beoogden de hele gemeente onder de oude belijdenis en de Dordtse Kerkorde te verzamelen. Wie nadrukkelijk verklaarde in het 'hervormde genootschap' te willen achterblijven, sloot zichzelf buiten. Evenzo beschouwde de hervormde kerkenraad iedereen als hervormd, tenzij men zich liet uitschrijven.7
Na de Vereniging van 1892 lieten de gereformeerden de Nederlandse Hervormde Kerk, naar Kuypers woord met 'Jan Rap en zijn maat', achter zich. Dat verhinderde de samenwerking op andere terreinen niet, zoals in de schoolstrijd en in de politiek.8 Krachtens het Kuyperiaanse onderscheid tussen de kerk als instituut en de kerk als organisme konden hervormden in de Antirevolutionaire Partij worden omarmd, maar kerkelijk worden bestreden; of volstrekt genegeerd.

Gedragsregels
Maar dat laatste bleek in de praktijk moeilijk vol te houden, want in dorp of stad kwam je elkaar altijd weer tegen. Er ontstond een web van geschreven en ongeschreven gedragregels jegens hervormden. Prof. dr. D.P.D. Fabius (1851-1931), jurist aan de Vrije Universiteit (vu), ging daarin zeer ver. Hij beschouwde de hervormde kerk consequent als het 'anti-hervormd genootschap', door wier toedoen de gereformeerden in de negentiende eeuw verspreid waren geraakt over allerlei kerken en groepjes, wat gelukkig door de Vereniging van 1892 ongedaan was gemaakt. Hij geloofde wel dat er nog gereformeerden in de hervormde kerk waren achtergebleven 'bij wie de onder de asch schuilende vonken kunnen worden aangeblazen'.9 Zij moesten aanhoudend worden opgeroepen om zich bij de gereformeerde kerken te voegen en geen illusies koesteren over het herstel van de hervormde kerk. 'De Kerk is ontkomen. Zoodat slechts overblijft de mogelijkheid van individueel vertrekken uit het Genootschap.'10 Fabius gruwde dan ook van kerkelijke vertegenwoordiging over en weer bij afscheids- en intredediensten, waarover hij rond 1918 steeds vaker las in de bladen.11 Hij bleef het doleantieconflict tot in de haarvaten ernstig nemen. Nog bij zijn toespraak tot de jubilerende VU in 1930 fulmineerde hij tegen gereformeerde kerken die in de pers de viering van hun vijftigjarig 'bestaan' aankondigden, bijvoorbeeld te Doorn: 'Heeft dan te Doorn niet reformatie van de van ouds, met hare ambten, bestaande Kerk plaats gehad?'12
Zo extreem als Fabius waren er niet veel. Maar dat kerkenraden vaak niet wisten hoe het moest in de omgang met hervormden, blijkt wel uit de kerkrechtelijke voorlichting die werd gegeven in De Heraut, De Bazuin, De Wachter en tal van kerkbodes. Soms werden dergelijke 'kerkelijke adviezen' in druk uitgegeven, zoals die van de vu-hoogleraar F.L. Rutgers (1836- 1917).13 Wie daarin bijvoorbeeld zoekt bij Doop, Avondmaal of Huwelijk komt tot de conclusie dat er in de praktijk nogal wat grensverkeer tussen hervormden en gereformeerden moet hebben bestaan. Het ging om kwesties als: Mogen gemengde huwelijken bevestigd worden? Mag een gereformeerd predikant een huwelijk bevestigen in de hervormde kerk en mag een predikant van een andere kerk huwelijken bevestigen in een gereformeerde kerk? Mag men leden van andere kerkelijke gezindten in dezelfde plaats als gasten aan het H. Avondmaal toelaten? Moeten gemeenteleden, die in de hervormde kerk geregeld kerken en daar zelfs aan het Avondmaal deelnemen, gecensureerd worden? Mogen aan een Avondmaalsviering in inrichtingen ook niet-gereformeerden deelnemen? Mag in de kring van een conferentie het Avondmaal bediend worden? Mag een Gereformeerde moeder of vader, die deelneemt aan den Doop van haar (zijn) kind in de Hervormde Kerk, gecensureerd worden?
Rutgers wilde met argumenten overtuigen, maar bleef streng, zoals op een vraag uit 1908: 'Kan iemand, die Hervormd wil worden, daartoe eenig attest of attestatie van zijn kerkeraad krijgen?' Het antwoord was ontkennend: 'Daartoe kan of mag uw kerkeraad niet medewerken en dat doen onze kerkeraden dan ook nooit. Als de Herv. Kerkeraad hem wil aannemen, dan moet die kerkeraad maar op andere wijze te weten komen, of de persoon voldoet aan 't geen het Herv. Kerkgenootschap voor zijne leden eischt'.14
Zo blijken ogenschijnlijk saaie kerkrechtboeken inzicht te geven in het verkeer tussen hervormden en gereformeerden. In kerkelijke archieven ligt nog een schat aan onuitgegeven adviezen.15 Met elkaar vormden ze een jurisprudentie bij de kerkorde, die bij niet-gereformeerden vaak op onbegrip stuitte. De starre benadering van andersdenkenden - tot en met het mijden van de hervormde bakker toe - werd overigens niet bij iedereen gemeengoed.
Met name jongere generaties konden er niet veel mee.

Beweging der jongeren
Rutgers' kerkelijke adviezen werden postuum uitgegeven door zijn zoon, dr. H.C. Rutgers (1880-1964).16 Dat is opmerkelijk, omdat zoon Rutgers bepaald geen strakke kerkjurist was, maar in 1915 zijn radicaal van gereformeerd predikant had neergelegd om algemeen secretaris te worden van de Nederlandse Christelijke Studenten Vereniging (NCSV). De NCSV was omstreden in gereformeerde kring, omdat studenten uit verschillende kerken daar samenkwamen. Voortgekomen uit de traditie van het Réveil, legde de NCSV de nadruk op de onderlinge liefde in Christus en persoonlijke geloofsontwikkeling. Veel gereformeerde critici vertaalden dat met: ethisch subjectivisme, dus gevaarlijk. Niettemin had de NCSV sinds haar ontstaan in 1896 veel gereformeerde studenten getrokken (i3oini9i6op een totaal van 6 5 o), zoals de latere predikanten J.G. Geelkerken, W.G. Harrenstein en J.J. Buskes. Toen in 1918 onder leiding van de latere prof. dr. H. Kraemer (hervormd) een nieuwe koers werd ingezet ('getuigen van Jezus Christus in de studentenwereld'), sloeg de kritiek om in wantrouwen.
De synode van Leeuwarden (1920) ontraadde gereformeerde studenten het lidmaatschap van de NCSV 'ten zeerste'. Voor de toenadering tussen hervormden en gereformeerden is de NCSV echter van groot belang geweest.17
De Haagse gereformeerde predikant Js. van der Linden liet omstreeks Pinksteren 1922 een belijdenisgeschenk drukken onder de titel 'Waarom zijt gij lid eener Gereformeerde Kerk.''. De schrijver hief zijn gereformeerde vinger op tegen de richtingen, de vrijzinnigheid, de bestuurlijke bureaucratie en de gemakkelijke levenswandel bij de hervormden. Van der Linden was er kennelijk niet zo gerust op, dat jonge belijdende leden voldoende kerkelijk besef hadden ontwikkeld uit de catechisatielessen over Afscheiding en Doleantie. In zijn woonplaats was het dan ook in 1917 voorgevallen, dat de gereformeerde ds. J.B. Netelenbos uit Middelburg zomaar was voorgegaan in een hervormde kerkdienst, wat mede aanleiding werd voor zijn geruchtmakende afzetting in 1923.18
In deze jaren deed de zogenaamde 'Beweging der jongeren' van zich spreken. Een groep kritische gereformeerde intellectuelen, vaak (oud-)NCSV-leden, pleitte voor doorbreking van het verstard dogmatisme. Volgens hen had de leer van de antithese de kerken in een isolement en tot zelfgenoegzaamheid gebracht. De oudere generatie gereformeerden zag verstoord toe hoe deze 'jongeren' (ze waren lang niet altijd echt jong meer) relaties aanknoopten met vertegenwoordigers uit ethische en confessionele kringen in de Hervormde Kerk.19 Er volgde nu een reeks conflicten, waarin het Schriftgezag en de consequenties daarvan in de kerkelijke praktijk een allesbeheersende rol speelden. De eerdergenoemde ds. J.B. Netelenbos verklaarde na zijn opzienbarende hervormde preekbeurt dat hij de tijd rijp vond voor toenadering tussen hervormden en gereformeerden. Zijn daad werd echter opgevat als een 'miskenning van het werk Gods in de Reformatie in 1834 en 1886'. Na zijn afzetting werd hij predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk.20 Die keuze maakte zijn Amsterdamse collega J.G. Geelkerken niet direct, toen hij door de buitengewone synode van Assen in 1926 eveneens om zijn opvattingen aangaande het Schriftgezag uit zijn ambt werd ontheven. Met een elftal collega's, onder wie ds. J.J. Buskes, en hun volgelingen stichtte hij de Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld Verband.21 Als ethisch-gereformeerd kerkverband is het Hersteld Verband een proeftuin geweest voor vele vernieuwingen, waarvan in dit verband de belangstelling voor oecumene genoemd mag worden. Al voor 1930 preekten er hervormde predikanten in Hersteld Verband-kerken.22 Met grote betrokkenheid volgde men in de jaren dertig de acties van Kerkopbouw en Kerkherstel tot reorganisatie van de Hervormde Kerk. Op 15 mei 1946 herenigden de Hersteld Verband-kerken zich met de Nederlandse Hervormde Kerk.

Eenheidsstreven in de jaren dertig
De Gereformeerde Kerken hebben met de leeruitspraken van Assen 1926 de discussie over de grenzen van de kerk niet kunnen indammen. Zij raakten verzeild in dogmatische polemieken, die uiteindelijk leidden tot de kerkscheuring van 1944. Tien procent van de kerkleden volgden de afgezette Kamper hoogleraar K. Schilder naar een nieuw kerkverband, de Gereformeerde Kerken in Nederland (Vrijgemaakt). Over deze periode valt overigens ook een heel ander verhaal te vertellen. Zendings- en evangelisatiewerk (en ook de zending onder Joden) kwamen tot grote bloei, waarbij de synoden overleg met hervormde missionaire werkers en organisaties soms toestonden, mits het beperkt bleef tot 'zaken van praktisch belang en beleid'. Met vele gereformeerde kerken in het buitenland ontstonden intensieve contacten, met name in Midden- en Oost-Europa. Over het samengaan, internationaal, van de calvinisten, waren de meningen verdeeld.23
De jaren dertig waren jaren van massale jubileumbijeenkomsten: Vrije Universiteit (1930), Afscheiding (1934), Doleantie (1936) en Kuypers honderdste geboortedag (1937). Momenten van reflectie, waarin men zich realiseerde dat de strijd voor de handhaving van de belijdenis nog niet de gewenste kerkelijke eenheid had opgeleverd. Maar het vitten op elkaar werd hier en daar minder. De hervormde Scheveningse ouderling Vrolijk vond zomaar enige bijval, toen hij in 1934 aan de classicale vergadering van 's- Gravenhage voorstelde, om aan de Gereformeerde Kerken bij het Eeuwfeest van de Afscheiding een betuiging van leedwezen te zenden over 'de harde bejegening in '34 en '86 ondervonden'.24 En hervormden werden niet meer opgeroepen om 'te doleren', maar aangemoedigd om in eigen kerk te strijden voor kerkherstel. Gereformeerde Bonders en confessionelen werkten sinds 1930 hard mee aan pogingen tot reorganisatie van de Nederlandse Hervormde Kerk. De gereformeerden zaten daar op het puntje van hun stoel naar te kijken. Natuurlijk stelden zij wel kritische vragen: met wat voor hervormde kerk krijgen wij dan te maken? Wat stelt haar belijdenis voor, als vrijzinnigen en rechtzinnigen ertoe kunnen behoren? Hoe zit het met de tucht over leer en leven? Wat moet het steeds verder ontkerkelijkte volk aan met het theoretische volkskerk-idee, en wat moeten wij gereformeerden er mee? Waar leidt de reorganisatiebeweging toe: komt er een eind aan de hiërarchische bureaucratie? Wordt de reglementenbundel eindelijk afgeschaft? Komt er weer een presbyteriaal stelsel met een echte synode, waarin gemeenten zich vertegenwoordigd weten? Gereformeerden wisten, dat dergelijke veranderingen consequenties zouden hebben voor hun eigen houding, maar geloofden vooralsnog niet dat het er echt van zou komen.
Hoe intussen de eenheid met gereformeerde belijders, waartoe ook de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten werden uitgenodigd, gestalte moest krijgen wist niemand precies.25 Maar de motivatie was ongeveer aldus: een kerk die de hersteld-verbanders heeft moeten heenzenden, is tevens verplicht eenheid te zoeken met geestverwanten in andere kerken. De synode van Middelburg 1933 benoemde deputaten, die een publiek getuigenis moesten laten uitgaan 'tot alle belijders der Gereformeerde religie'. Het was een appèl om elkaar te zoeken en naar eenheid te streven op basis van de belijdenis, 'niet in farizeesche hoogheid of eigengerechtigheid, maar in het ootmoedig besef onzer zonde, dat ook wij met de kerkelijke gedeeldheid dikwijls al te zeer vrede hebben en met oprechte erkenning, dat ook aan ons kerkelijk leven veel gebrek en tekortkoming kleeft, al blijven wij overtuigd dat de reformatorische bewegingen van 1834 en 18 8 6, waaruit de Gereformeerde Kerken in haar tegenwoordige bestaansvorm zijn voortgekomen, door Gods Woord geboden waren.'
Gewezen werd verder - het is 19 3 4 - op de 'zoo bangen tijd, waarin de geest uit den afgrond hoe langer hoe meer zijn macht openbaart en ook de kudde des Heeren belaagt, de zedelijke verwildering onder ons volk hand over hand toeneemt en het getal dergenen, die met alle kerk en Godsdienst gebroken hebben, tot zulk een schrikbarende hoogte klimt. Welk een heerlijke kracht zou er kunnen uitgaan van de belijders der Gereformeerde religie, indien ze zich als een ongedeelde slagorde van den levenden God stelden tegenover de ontzettende macht van het ongeloof.'26
De oproep was duidelijk ook gericht aan de gereformeerden in de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1936 rapporteerden deputaten, dat zij tien brieven op het getuigenis hadden ontvangen, die niet tot gesprekken met kerken of groepen hadden geleid.27 Drie jaar later werd aan de synode van Sneek 1939 onthuld, dat met vooraanstaande broeders uit de Confessionele Vereniging en de Gereformeerde Bond 'samensprekingen... van zeer vertrouwelijke aard' waren gevoerd, waarbij besloten was tot meer officieus contact. In de oorlog is dit contact verwaterd of beter gezegd: de vraag naar de oecumene was door de tijdsomstandigheden geheel van karakter veranderd.28 Wel nam uitgeverij Guido de Bres in Den Haag in 1941 het initiatief drie zelfstandige bijdragen van prof. dr. J. Severijn (hervormd), dr. K. Sietsma (gereformeerd) en prof. L.H. van der Meiden (christelijk gereformeerd) uit te geven onder de titel: De eenheid der Kerken.
Sietsma vroeg daarbij vooral om duidelijkheid: 'De rechte voorbereiding is deze, dat broeders (en zusters) zich rekenschap geven, waar zij staan, en waar een ander staat. Dat zij kennis nemen van elkaars moeilijkheden en strijd; ook van eikaars leven en schatten en vreugde. Daarbij, dat zij tezamen zoeken te verstaan, wat de weg zou zijn om uit de impasse te geraken.'29 Die gesprekken konden volgens Sietsma niet als kerkelijke vergaderingen worden beschouwd. 'Wel kunnen plaatselijk de kerkenraden en in breeder verband de Synodes deze actie bevorderen en stimuleren, eventueel zelfs personen verzoeken dezen arbeid ter hand te nemen en te animeeren. Ik denk het mij zo, dat plaatselijke kringen worden gevormd van hen, die in de leiding en bij de voorlichting der gemeente een roeping hebben (predikanten en ouderlingen en eventueel andere personen) en dat deze niet te grote groepen in den boven aangeduiden zin samen arbeiden.' Verder stelde Sietsma voor een gereformeerd congres te houden, dat zou trachten tot resoluties over de kerkvraag te komen. 'Zulke samenkomsten, niet met utopistischen verwachtingen begonnen, maar toch wel beslist in de bedoeling, om het heil van Christus' Kerk te zoeken en zichzelf te verliezen in ootmoed en bescheidenheid, tevens met den gemeenschappelijken drang om de waarheid van Schrift en belijdenis ten volle te laten gelden, zouden zonder twijfel de eenheid der kerken kunnen bevorderen'.30

Samenwerking tijdens de oorlog
De bijzondere situatie die na uitbreken van de oorlog in mei 1940 ontstond, leidde op initiatief van de Nederlandse Hervormde Kerk tot het bijeenroepen van een Convent van Kerken voor overleg met de bezetter. De Gereformeerde Kerken werden daarin vertegenwoordigd door de voorzitter van deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid, prof. dr. H.H. Kuyper, later vervangen door dr. A.A.L. Rutgers en nog weer later door dr. J.J.C van Dijk. Behalve uit hervormden en gereformeerden bestond het overleg uit vooraanstaande christelijke gereformeerden, hersteld-verbanders, doopsgezinden, lutheranen, hersteld-lutheranen en de remonstranten, terwijl naderhand ook de rooms-katholieken meededen. Dit convent, later omgedoopt tot Interkerkelijk Overleg (IKO), behandelde allerlei praktische zaken ten aanzien van kerkdiensten, oorlogsschade en de bewegingsvrijheid van predikanten. Later kwam zij op tegen maatregelen waarbij de vrijheid van de kerken en de christelijke organisaties in het geding was (zoals pers- en vergadervrijheid, vakbeweging, jeugdwerk en onderwijs) en protesteerde zij tegen de rechteloosheid van onschuldige burgers, speciaal tegen de onbarmhartige behandeling van de Joden en tenslotte tegen het opdringen van de nationaal-socialistische levensbeschouwing.
Het IKO heeft in diaconaal opzicht veel betekend en daarnaast regelmatig een profetisch protest tegen onrecht laten horen. Dat verliep meestal eensgezind, maar op twee punten botste het soms tussen hervormden en gereformeerden. De Hervormde Kerk wilde telkens publieke getuigenissen laten uitgaan naar het Nederlandse volk, terwijl de Gereformeerde Kerken vonden dat dit uitzondering moest blijven, omdat in de prediking het meeste daarvan kon worden doorgegeven. Verder liep men aan tegen het gereformeerde onderscheid tussen de kerk als instituut en als organisme. De Hervormde Kerk zag het als haar roeping om breed en nationaal leiding te geven: aan staatkundige en maatschappelijke vragen op schoolgebied, op het terrein van barmhartigheid enz. De gereformeerden lieten dat zoveel mogelijk over aan de christelijke organisaties. Dergelijke discussies hebben de slagvaardigheid van het IKO meermalen beperkt.31 Afgezien daarvan heeft dit overleg veel betekend. Toen op 31 oktober 1945 de vernieuwde hervormde synode in de Nieuwe Kerk te Amsterdam bijeenkwam, sprak de gereformeerde dr. A.A.L. Rutgers namens het IKO de aanwezigen onder meer als volgt toe: 'Wij zijn overtuigd, dat wij, na wat in de laatste vijf jaren bereikt is, tegenover de buitenwereld niet moeten optreden als elkaar bestrijdende lichamen, maar gezamenlijk moeten zijn één front, in de strijd voor de christelijke waarden, voor de geestelijke waarden in het Nederlandse volk, voor de komst van Gods Koninkrijk hier op aarde'.32 Het IKO werd voortgezet in het Interkerkelijk Contact Overheidszaken.

Gereformeerden waarheen?
De Gereformeerde Kerken kwamen tamelijk gedesillusioneerd uit de oorlog tevoorschijn. Velen hoopten dat het nog weer goed kon komen met de vrijgemaakten, maar ook dat bleek een illusie. Een enorme agenda drong vervolgens zich aan de kerken op. Opvallend is het enorme missionaire elan, dat over de gereformeerden vaardig werd. In vrij korte tijd werden het Algemeen Kerkelijk Bureau (Utrecht 1946), het Zendingscentrum (Baarn 1946) en het Evangelisatiecentrum (Baarn 1947) van de grond getild. Juist het missionaire en diaconaal-maatschappelijke werk en niet te vergeten de emigratiegolf bracht de vraag naar samenwerking met andere kerken en organisaties steeds vaker ter sprake. Ds. M.A. Krop schreef in het weekblad De Hervormde Kerk 'Brieven aan mijn gereformeerde vriend' over de toenadering tussen hervormden en gereformeerden, en gaf ze als boekje uit, met de reactie van prof. dr. Herman N. Ridderbos in een aantal artikelen uit Gereformeerd Weekblad.33
In de Hervormde Kerk werd een nieuwe kerkorde voorbereid, waarin zij zich als Christus-belijdende volkskerk presenteerde, sterk gericht op het apostolaat. In haar ijver om door te breken in de Nederlandse samenleving verloor zij het belang van de christelijke organisaties in de protestants-christelijke zuil wat uit het oog, terwijl de gereformeerden nu juist bezig waren die met al hun kracht te restaureren. Zo werden aan de oude tegenstellingen tussen hervormden en gereformeerden nieuwe toegevoegd, maar dat verlevendigde wel de discussie. Ook het verzoek van zes hervormden (w.o. vier predikanten) aan hun synode om rehabilitatie van Hendrik de Cock baarde opzien.34
Zelfs de theologen zochten elkaar op. Herman Ridderbos deed in het Gereformeerd Weekblad verslag van een informele bijeenkomst in het Zendingscentrum in Baarn (voorjaar 1947), georganiseerd door dr. H. Berkhof en prof. dr. G. Brillenburg Wurth. Gesproken werd over 'Kerk en belijdenis', 'Kerk en volksleven' en over de theologie van Karl Barth. De conclusie aan het slot van de bijeenkomsten was dat het in het hervormd-gereformeerd gesprek allemaal draait om de oude vraag: moet de waarheid aan de eenheid of de eenheid aan de waarheid geofferd worden? Een brandende vraag, aldus Ridderbos, met het oog op de vernieuwing in de Hervormde Kerk en de scheuring in de Gereformeerde Kerken. Kies je voor eenheid, dan moet je afwijkingen van de belijdenis in de kerk en daarmee devaluatie van de waarheid toelaten. Maar neem je de waarheid als norm voor eenheid, dan draag je mede-verantwoordelijkheid voor verdere scheuringen. Ridderbos kwam er voor zichzelf wel uit: 'Het maakt een groot verschil waarin men zijn uitgangspunt neemt, scherp gezegd: in de wet of in de ongehoorzaamheid'.35
Onder veel jongeren en studenten leefde vooral de behoefte aan eenheid in echtheid. In de Werkgemeenschap voor Gereformeerde Jongeren en de evangelisatiebeweging Jeugd en Evangelie36 werd openlijk samengewerkt met hervormden. In dit verband moeten uiteraard de namen van mr. A. Bouwman en Thijs Booy vallen, die in 1951 met hun boek 'Gereformeerden waarheen.'' 37 in een springerige stijl de Gereformeerde Kerken gebrek aan werfkracht verweten. Zij deden dat overtuigend, want het boek veroorzaakte veel beroering en reactie, waaronder bijval en herkenning, ook aan hervormde zijde.
De Groningse studentenpredikanten Th. Delleman (geref.) en M.A. Krop (herv.) gaven in 1954 een boekje uit om de discussie tussen hervormden en gereformeerden verder op gang te helpen.38 Dieper nog ging de analyse van prof. H. Berkhof in Wending van apiil 1955, waarin hij stelde dat hervormden hun tijd beter verstonden dan gereformeerden, die nog gevangen zaten in de problematiek van de negentiende eeuw. Maar prof. dr. R. Schippers (vu) diende hem in Bezinning van repliek: het verschil zat veel meer in de moed van gereformeerden om te individualiseren en persoonlijk actief te worden, vergeleken bij de vaak wat afwachtende en volgzame hervormden. 39 Kritisch naar de hervormden was ook ds. A.M. Lindeboom, die in zijn lijvige historische studie Hervormd en Gereformeerd (Aalten 1957) ook actuele discussies samenvatte.40
Toch zat niet iedereen in de jaren vijftig te tobben over de kerk. Auke Jelsma, kerkhistoricus in Kampen, herinnerde zich in 1988: 'Het ging uitstekend met de verschillende kerken in de vijftiger jaren. Er was niet alleen sprake van restauratie in de oude vooroorlogse stijl, maar ook van vernieuwing. Zaaiweken werden georganiseerd, om zoveel mogelijk mensen bij het evangelie van Jezus Christus te betrekken. In de zending werd op dynamische wijze naar nieuwe werkterreinen gezocht, toen de werkzaamheden in Indonesië lamgelegd werden. Ik herinner mij de Gereformeerde Kerken uit die periode als een springlevende kerk. Met grote voortvarendheid werden nieuwe uitdagingen aanvaard. Dus werd eenwording met de Nederlandse Hervormde Kerk bepleit en werden waarnemers naar de Wereldraad van Kerken gestuurd. De wereld kon baat hebben bij wat gereformeerden in te brengen hadden.'41 Inderdaad werden gereformeerden aanhoudend gevraagd deel te nemen in oecumenische verbanden, zoals de Oecumenische Raad van Kerken en de Wereldraad van Kerken. Dergelijke verzoeken bleven in de naoorlogse tijd vaak steken in grondslagdiscussies.42

Officieel contact 1948-1961
De hervormd-gereformeerde discussie werd echter ook langs officiële weg geopend. Reeds bij het voorbereiden van de hervormde kerkorde waren de gereformeerde hoogleraren Kerkrecht (G.M. den Hartogh en D. Nauta) uitgenodigd om mee te denken. Nauta schreef er in 1948 met een zekere trots artikelen over in het Ouderlingenblad.43 Kort daarna volgen officiële samensprekingen tussen beide kerken. Vanaf 1949 spraken gereformeerde deputaten met hervormde gedelegeerden over de belijdenis, de Heilige Schrift en de christologie, vanuit het gezichtspunt: wat staat de hereniging der beide kerken in de weg? Een tweede reeks besprekingen, vanaf 1952, handelde over het wezen van de kerk, haar gestalte, grenzen en apostolaat, maatschappelijke vragen en de leer aangaande de Heilige Schrift. Een door dr. H. Berkhof en prof. dr. D. Nauta geschreven rapport hierover werd in 1955 aan beide synoden aangeboden, met de vraag voortaan ook afgevaardigden naar eikaars synoden te zenden. Maar zover wilde de gereformeerde synode (Leeuwarden 1955) toen nog niet gaan. Ook wilde ze nog geen richtlijnen goedkeuren voor toenadering op plaatselijk vlak.
De derde ronde gesprekken ging over Schriftgezag en Schriftkritiek, Genesis 3 en de uitspraken van Assen 1926. Het waren precies de onderwerpen, waarvan ds. J.J. Buskes al in 1952 in zijn glasheldere analyse Hervormd en Gereformeerd had voorspeld, dat de besprekingen erop zouden stuklopen.44 Niet de vrijzinnigheid of de doorbraak bij de hervormden, maar de Schriftbeschouwing, de leertucht en de antithese-leer der gereformeerden maakten volgens Buskes een hereniging onmogelijk. Bij dat alles schreef Buskes ontroerend mooi over zijn liefde voor de Gereformeerde Kerken en schuwde hij niet zwakheden bij de hervormden aan te wijzen. Maar hij kreeg gelijk, in 1959 gaven deputaten en gedelegeerden de opdracht terug aan hun synoden.
De synodebesturen zouden het officiële gesprek verder zelf voortzetten. Dat gebeurde op 20 juni en 28 september i960 en op 25 januari, en 24 april 1961. Besproken werden de nieuwe psalmberijming, de herziene gezangbundel en andere liturgische vernieuwingen (dienstboek NHK, formulieren GKN). Verder de samenwerking op het gebied van maatschappelijk werk, vluchtelingenhulp, geestelijke verzorging van Nederlanders in het buitenland en de situatie in Zuid-Afrika en Nieuw Guinea. Ook werden hervormde nota's behandeld over de handhaving van de belijdenis, de zaak prof. P. Smits (over de verzoeningsleer) en de kwestie van de intercommunie.45
Opvallend genoeg spraken de moderamina niet veel over de problemen die de kerkelijke gescheidenheid veroorzaakte bij het missionaire werk of bij de geestelijke verzorging van militairen, opvarenden, gevangenen, studenten etc. Maar juist deze praktische problematiek bracht De Achttien tot hun oproep in 1961. Het was geen oproep van geleerde theologen, maar van mensen uit de praktijk, gericht aan gewone gemeenteleden. Dat sloeg zo goed aan, dat kerkenraden soms moesten waarschuwen dat de kerkelijke weg niet uit het oog verloren mocht worden. En soms frustreerden De Achttien gesprekken die al jaren liepen.46 Was men plaatselijk dan zoveel verder dan landelijk en... was dat dan niet bekend? We roepen de opmerking van prof. J. van den Berg in herinnering: we weten nog te weinig van lokale en regionale oecumenische situaties om daar een uitspraak over te kunnen doen.47

Noten
1. Als witte plekken m de gereformeerde geschiedschrijving noemt hij: de geschiedenis van de latere afgescheidenen, de verhouding tussen Kuypers Doleantie- ideaal (reformatie der NHK) en het uiteindelijke resultaat (een tweede afscheiding), de synode van Assen 1926, het belang van 'comprehensieve oecumenisch-georienteerde locale en regionale studies' voor 'het verstaan van het brede spectrum' en de ontstaansgeschiedenis van de SoW-kerken. Zie: J. van den Berg, Van apologetische zelfbevestiging naar oecumenische openheid. De Gereformeerde Kerken in Nederland en de weergave van hun geschiedenis, in: Jack de Mooij en Ineke Smit (red.), Balans van een eeuw. Wendingen in de historiografie van het christendom 1901-2001,119. Zie ook het thema-nummer 'Geschiedschrijving Protestants Nederland' van het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 101-3 (oktober 2001).

2. De Achttien gaven uit: Van Kerken tot Kerk: Hervormd-Gereformeerd gesprek. Amsterdam 1962; Aanvaard elkander. Amsterdam 1962; Nieuw land. Amsterdam 1965.

3. M. te Velde, Anthony Brummelkamp 1811-1888. Barneveld 1988, 368.

4. Zie ook: C. Dekker, Gereformeerd en evangelisch. Ontstaan en geschiedenis van de Buddinggemeente te Goes en haar plaats in het Nederlandse Protestantisme in de periode 1839-1881. Kampen 1992, 206-228.

5. E. van de Berekamp, Veertigjarige levenservaring. Groningen 1879,154-159.

6. J.C. Kallmann, Een man van singuliere gaven: Ds. W.H. Gispen (1833-1909) in zijn leven en werken geschetst. Delft 1933, 231-234.

7. G.J. Schutte in: G.J. Schutte en J.B. Weitkamp, Marken. De geschiedenis van een eiland. Amsterdam 1998, 150-153

8. Vgl. Rienk Janssens,De opbouw van de Antirevolutionaire Partij 1850-1888. Hilversum 2001, 255-270 (hfdst. 19: De Doleantie).

9. D.P.D. Fabius, Kerkelijk Leven. Amsterdam 1918, 96.

10. Fabius, a.w., 97.

11. Fabius, a.w., 98.

12. D.P.D. Fabius, Verleden en toekomst, m: Gedenkboek van de viering van het jo-jarig bestaan der Vrije Universiteit te Amsterdam op 20-22 October 1930. Kampen 1931, 110.

13. Kerkelijke Adviezen, 2 delen. Kampen 1921-1922.

14. F.L. Rutgers, Kerkelijke Adviezen. Deel 2, 343.

15. Zie bijvoorbeeld het archief van prof. dr. G.M. den Hartogh, hoogleraar kerkrecht en kerkgeschiedenis aan de Theologische Hogeschool te Kampen van 1933-1959, wiens omvangrijke correspondentie met kerken en personen bewaard is gebleven. Over de houding jegens hervormden vindt men soms ook materiaal in archieven van plaatselijke kerken en classes, met name de dossiers over kerkvisitatie.

16. In het voorwoord onthult hij overigens eerlijk, dat het meeste werk is verricht door zijn zuster L. Rutgers (zij trouwde in 1923 met de hervormde predikant N.A.C. Slotemaker de Bruine) en dat, toen die het te druk kreeg met haar activiteiten voor de NCSV, het werk werd afgemaakt door zijn oudste zuster J.C. van Andel-Rutgers, echtgenote van miss. pred. H.A. van Andel te Solo, tijdens haar verlofperiode in Nederland.

17. Zie ook: A.J. van den Berg, De Nederlandse Christen-Studenten Vereniging 1896-1985. 's-Gravenhage 1991; A.J. van den Berg, 'De gereformeerden en de NCSV, met name in de jaren 1915-1930', m: Jaarboek voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken m Nederland. Jaargang 2, Kampen 1988,121-150; A.J. van den Berg, 'H.C. Rutgers (1880-1964)', m: Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800. Jaargang 2, Kampen 1994, 128-149.

18. Van der Linden schreef in de gereformeerde kerkbode van 's-Gravenhage van 19 aug. 1917: 'Hl) (ds. N.) moest eens lezen, wat onze vaders en broeders zoowel in 1886 als in 1834 betuigd hebben tot hunne broeders in de kerk, waar zij waren uitgebannen. Met welk een teederheid zij hen wezen op hun roeping en met welk een sterk verlangen zij uitzagen naar de gemeenschap met allen, die op den zelfden grondslag des geloofs met hen stonden.'. Uit: D.P.D. Fabius, Kerkelijk Leven. Amsterdam 1918, 75.

19. Zie: D.Th. Kuiper, Tussen observatie en participatie. Twee eeuwen gereformeerde en antirevolutionaire wereld m ontwikkelingsperspectief Verzamelde opstellen, Hilversum 2002, 123-152.

20. Zie: C.J. de Kruijter, 'De erfenis niet geweigerd. Ds. Jan Bernard Netelenbos (1879-1934)', in: Jaarboek voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken m Nederland 6. Kampen 1992, 83-129.

21. Zie: G.F.W. Herngreen, Een handjevol verkenners. Ontstaan en geschiedenis van het 'HV', de Gereformeerde Kerken m Nederland in Hersteld Verband. Baarn 1976; Georg Harinck (red.). De kwestie Geelkerken. Een terugblik na 75 jaar. Barneveld 2001.

22. G.F.W. Herngreen, a.w., 53.

23. W.G. de Vries, Calvinisten op de tweesprong. De internationale Federatie van Calvinisten en haar invloed op de onderlinge verhoudingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland m de dertiger jaren van de twintigste eeuw. Groningen 1974.

24. W.F.C, van Helsdingen, De Eenheid der Kerk. Baarn 1937, 63.

25. Zie ook: J.E. Post, Gereformeerd zijn en blijven, een wankel evenwicht?! Een historisch-sociologisch onderzoek naar de ontwikkelingen van de Gereformeerde Kerken m Nederland, de Gereformeerde Bond m de Nederlandse Hervormde Kerk en de Christelijke Gereformeerde Kerken in de twintigste eeuw. Heerenveen 1998.

26. Acta Generale Synode Gereformeerde Kerken in Nederland Amsterdam 1936, bijlage xivb.

27. Idem, bijlage XIVa.

28. Acta Generale Synode Gereformeerde Kerken in Nederland Sneek 1939, bijlage VIIIa. Zie ook: H.C. Endedijk, De Gereformeerde Kerken in Nederland. Deel 2: 1936-1975. Kampen 1992, 117.

29. K. Sietsma, De Gereformeerde Kerken en de eenheid, m: De eenheid der Kerken. Den Haag 1941,47. Er verscheen zelfs een derde druk van deze brochure. Post noemt de brochure met (zie noot 25).

30. Idem, 47-48.

31. Vgl. Th. Delleman(samenst.), Opdat wij niet vergeten [over de GKN in WO II]. Kampen [1949], 70-130, m.n. 129.

32. Idem, 130.

33. M.A. Krop, Brieven aan mijn Gereformeerde vriend. 's-Gravenhage 1949, waarvan ook een tweede druk verscheen.

34. J. Ridderbos, Rehabilitatie Hendrik de Cock?, in: Gereformeerd Weekblad 14 maart 1947. De indieners van het verzoek waren: dr. M.H.A. van der Valk (Rotterdam), ds. J. Fokkema (lid Tweede Kamer), ds. B. Sluiter (Midlum Fr.), dr. W. Volger (Amsterdam), mr. W.F. Schokking (Amsterdam) en mr. A.B. Roosjen (lid Tweede Kamer).

35. H.N. Ridderbos, Hervormden en Gereformeerden, in Gereformeerd Weekblad, 9 en i6 mei 1947. Zie ook: E. Overeem, Prof. Herman Rtdderbos en het Gereformeerd Weekblad 1945-1982. Kampen 1998, m.n. 90-94.

36. Zie daarvoor: Thijs Booy, De stille omwenteling. Amsterdam 1956,176-215. Dezelfde auteur schreef er ook over in Gereformeerden, hoe lang nog?. Baarn 1972, 53. G. Dekker, De stille revolutie. De ontwikkeling van de Gereformeerde Kerken m Nederland tussen i^jo en 1990. Kampen 1992; J. van Gelderen, De weg ligt vooruit. De Gereformeerde Kerk van Rotterdam Charlois (1887-1987). Kampen 1987, 178-181.

37. Gereformeerden waarheen? Inleiding tot een gesprek over de koers van het gereformeerde leven. Kampen 1951.

38. Th. Delleman en M.A. Krop, Hervormd-Gereformeerd Gesprek. Aalten 1954.

39. R. Schippers, Kroniek, in: Bezinning, gereformeerd maandblad tot bewaring en bevordering van het christelijk leven, 1954, 108-112.

40. Zie voor nadere studie de (kerkelijke) pers: dagblad Trouw (Bruins Slot), Gereformeerd Weekblad (Herman N. Ridderbos), De Strijdende Kerk (ds. G. Toornvhet), De Bazuin (K. Dijk, E.I.F. Nawijn), Gereformeerd Theologisch Tijdschrift (J. Ridderbos, RW. Grosheide), Het Ouderlingenblad (G.Ch. Aalders, K. Dijk, G.M. den Hartogh en D. Nauta), Belijden en Beleven (RW. Grosheide), Waarheid en Eenheid (J. Schelhaas Hzn.), Bezinning (G.C. Berkouwer, R. Schippers e.a.). Ook op het terrein van de liturgische vernieuwing was er van toenadering sprake, cf. K.W. de Jong, Ordening van dienst. Achtergronden en ontwikkelingen m de eredienst van de Gereformeerde Kerken m Nederland. Baarn 1996.

41. Auke Jelsma, 'Alles wisselt op Zijn wenken', een bezinning op veranderingen in spiritualiteit, in: RJ. de Buck e.a. (red.). Tegendraads, Opstellen aangeboden aan Okke Jager. Baarn 1988, 63.

42. Zie ook: J. van den Berg, De Gereformeerde Kerken en de oecumenische beweging, in: Van Kerken tot Kerk, Hervormd-Gereformeerd gesprek. Amsterdam 1962% 91-115; J. Plomp, Een kerk in beweging. Kampen 1987, 28- 37-

43. Het Ouderlingenblad, vanaf jg. 25, nr. 296 (april 1948).

44. J.J. Buskes, Hervormd en Gereformeerd, Amsterdam 1952, 41. Buskes zou later verklaren niet zoveel te hechten aan institutaire eenheid tussen hervormden en gereformeerden. Zie: G. Puchmger, Hervormd en Gereformeerd: eén of gescheiden. Delft 1969, 339-347.

45. Een overzicht van de besprekingen tussen deputaten/gedelegeerden en later tussen de moderamina staat in: Hervormd-Gereformeerd gesprek. 's-Gravenhage 1964.

46. Zo bijv. te Rotterdam-Charlois, vgl. J. van Gelderen, De weg ligt vooruit. De Gereformeerde Kerk van Rotterdam Charlois (1887-1987). Kampen 1987, 194-195.

47. Wie er verder studie wil maken: ini 1955 zond het Gereformeerd Studieverband voor Oecumenische Vragen een rapport aan de generale synode, waarin de resultaten zij n opgenomen van een enquête onder gereformeerde kerkenraden. Het studieverband kende ook een eigen periodiek: Uitzicht. Vgl. J. van den Berg, De Gereformeerde Kerken en de oecumenische beweging, in: Van Kerken tot Kerk, Hervormd-Gereformeerd gesprek (eerste uitgave van De Achttien), Amsterdam 19622, 101. Zie ook gedenkboeken van plaatselijke kerken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2002

Historisch Tijdschrift GKN | 66 Pagina's

Op weg naar De Achttien

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2002

Historisch Tijdschrift GKN | 66 Pagina's