De afval van de zondigende engelen
De Heere Jezus, Gods Zoon, was Getuige van de afval van de duivel en zijn engelen. Die afval wordt door Hem genoemd: ‘niet in de waarheid staande gebleven’ (Joh. 8:44a). Dat wil zeggen: zij zijn niet in de oprechtheid gebleven waarin zij geschapen waren.
Al de engelen zijn op de eerste dag geschapen. Volkomen oprecht en met heerlijkheid bekleed. Vol van kennis van God en Zijn werken. Vol van de waarheid dat God God is, Hij alleen. Staande in de waarheid gaven zij hun Schepper de hoogste lof. En wat hebben zij vrolijk gezongen tot Gods eer toen Hij de aarde grondde (Job 38:7). Maar ze zijn in de waarheid niet staande gebleven, ze zijn er van afgeweken en er uit gevallen. Van God afgevallen, moed- en vrijwillig. Zij waren niet zó geschapen dat zij onveranderlijk waren en niet konden zondigen. Nee, de Heere wilde door hen vrijwillig gediend worden. Dat kónden zij, ze waren geheel bekwaam om staande te blijven. Daarom, dat de duivel en zijn engelen in de waarheid niet staande zijn gebleven, was een daad van hun eigen vrije wil.
Na de zevende dag
Wanneer vond die vreselijke val plaats? In de eerste zendbrief van Johannes lezen we: ‘...de duivel zondigt van den beginne’ (1 Joh. 3:8). Niet in den beginne, want toen heeft hij met al de andere engelen gejuicht. Maar van den beginne. Ná de zevende dag waarop God rustte van al Zijn arbeid en vóórdat de mensenmoorder van den beginne Adam en Eva heeft verleid. Zo rein en heerlijk hun natuur was, zo verdorven zijn ze geworden. In de waarheid niet staande gebleven, is er in hen geen waarheid meer. Ja, de satan en zijn verdoemde metgezellen zijn het tegendeel van de waarheid, ze zijn fonteinen van enkel leugen. En tegelijk vol van onverzadigbare haat tegen God, Christus en Zijn Kerk.
‘De duivelen en boze geesten zijn alzo verdorven, dat zij vijanden Gods en alle goeds zijn; naar al hun vermogen als moordenaars loerende op de Kerk en ieder lidmaat van die, om alles te verderven en te verwoesten door hun bedriegerijen...’ (NGB, art. 12).
Opgeblazenheid
Paulus wijst Timotheüs erop, dat - om het in kerkelijke taal te zeggen - niet iemand op het tweetal voor ambtsdrager gezet moet worden die een nieuweling is, letterlijk: ‘een pas geplante boom’ (1 Tim. 3:6).
Een beeld dat de apostel gebruikt voor iemand die kort tevoren tot bekering is gekomen en zich bij de gemeente heeft gevoegd - hij is in Gods hof als een pasgeplante boom.
Op zichzelf zou er niets op tegen zijn dat hij opziener der gemeente zou worden, integendeel. Toch, er is een groot gevaar als zo’n nieuweling kort na zijn bekering opziener zou worden, namelijk opgeblazenheid. De apostel wist wel wat er leeft in het hart van een mens, ook van Gods kinderen, ook van opzieners. Hebben de discipelen niet getwist wie van hen de meeste zou zijn?
(Luk. 9:46; 22:24) Zou dan een nieuweling die opziener geworden is zich niet gaan verheffen? Laat hij voorlopig maar geen ambtsdrager worden, wil Paulus zeggen.
Nu is hij klein in zijn ogen en zit achter in de kerk. Wat een voorrecht, denkt hij, dat ik bij de gemeente mag horen. Heb ik het kleinste en geringste plekje, het is me een wonder. Maar als hij dan - zo snel al - op het tweetal wordt geplaatst, hij zou gaan denken dat hij toch wel een bijzonder mens moet zijn en voortaan vooraan moet staan... En inderdaad, ons hoogmoedige bestaan heeft niets nodig om in de hoogte te gaan, ook na ontvangen genade niet.
Daar zijn in het ambtelijke leven - helaas - te veel voorbeelden van. Wordt een nieuweling in korte tijd ambtsdrager, er komt vaak ellende van voor de gemeente én voor de nieuweling zélf. Ernstig is daarom de waarschuwing van de apostel: ‘Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde, en in het oordeel des duivels valle’ (1 Tim. 3:6).
Met ‘vallen in het oordeel van de duivel’ wil de apostel niet zeggen dat die nieuweling niet zalig zou worden, maar dat hij het ambt van opziener kwijt zou raken. In plaats van de gemeente wel te regeren en dubbele eer waardig te zijn, zou hij vallen uit die uitnemende plaats. Een oordeel dat overeenstemming heeft met het oordeel dat over de gevallen engelen gekomen is: door hun opgeblazenheid zijn ze gevallen en raakten hun voortreffelijke plaats aan het hemelhof kwijt.
Hovaardij tégen God was de eerste zonde van de gevallen engelen. Hoogmoed - opgeblazenheid - doet terneder storten.
(wordt vervolgd)
ds. C. Hogchem, Aalburg
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020
De Saambinder | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020
De Saambinder | 24 Pagina's