Die gestorven is
Gestorven - begraven - nedergedaald ter helle! Christus werd hoe langer hoe meer in de vernedering en in de eenzaamheid geplaatst. Zijn lijden ging naar een climax toe.
Hij is gestorven. Sterven houdt in dat ziel en lichaam gescheiden worden. Zo ook bij Jezus. Zijn Goddelijke en Zijn menselijke natuur zijn weliswaar nooit gescheiden geweest, ook niet in de dood. Maar Zijn ziel en lichaam wél.
Het is opmerkelijk dat de Catechismus in Zondag 16 direct komt met de vraag waarom Christus Zich tot in de dood heeft moeten vernederen. Alsof men in zekere zin geen belang stelt in het sterven van de Zaligmaker op zich. Waarom is het zo gebeurd? Was er geen andere weg voor Christus tot de verlossing van Zijn kinde- ren? Was het nog niet genoeg? Hij heeft toch uitgeroepen: ‘Het is volbracht’? Kon toen geen punt gezet worden? Nee, dat kon niet. Dat was onmogelijk. Christus moest noodzakelijk sterven. Er kon niet anders betaald worden voor onze zonden dan door de dood van de Zoon van God. En dat vanwege de gerechtigheid en de waarheid Gods.
Door recht
Het recht van God moet gehandhaafd blijven. God kan van Zijn recht geen af- stand doen. Voor de schuld moet betaald worden. In zijn catechismusverklaring zegt ds. W.C. Lamain dan: ‘Gods volk wordt niet in de hemel gesmokkeld. Dat volk komt ook niet door een achterdeur in de hemel, maar we lezen in Jesaja 1 vers 27 dat Sion door recht verlost zal worden en haar wederkerenden door gerechtigheid. We hebben met een God te doen, Die van Zijn recht nooit afstand kan doen’.
Toch is de dood niet over Christus geko- men, zoals deze over Gods kinderen komt. Voor Gods volk is de prikkel uit de dood weggenomen, maar over Christus kwam de dood als een vloekdood. Het ware volk mag uitroepen: ‘Dood, waar is uw prikkel; hel, waar is uw overwin ning?’ Maar voor Christus lag dat anders. Daarom heeft Hij als waarachtig mens ook zeer tegen deze dood opgezien. De dood was voor Christus Zijn meest grimmige en vreselijke tegen- stander. Toen Hij stond bij het graf van Lazarus en zag op de dood en op het graf werd Hij zeer bewogen in de geest en was Hij ontroerd. En toen de dood in de hof van Gethsémané op Hem afkwam, begon Hij droevig en zeer be angst te worden.
Wat moet toch de dood geweest zijn voor Hem Die gezegd heeft: ‘Ik ben de Opstan- ding en het Leven!’ Hoe zwaar viel Hem dit lijden. Hij heeft gebe den: ‘Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan!’ Het sterven is voor Gods volk een doorgang tot het eeuwige leven. Maar Zijn dood was een ingang in de eeuwige nacht. Zijn sterfbed was een kruis, om- ringd door spotters en dobbelaars.
Nu wordt Zijn dood ons verklaard met een beroep op de deugden Gods: Zijn gerechtigheid en Zijn waarheid! Het is het hoogste en laatste beroep dat gedaan kan worden. De deug den van God zijn immers God Zelf. In feite horen we hier dus God Zelf zeggen: ‘Ik kan niet anders!’ God had op de zonde de dood gedreigd: ‘Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood ster- ven’. Wie tegen God opstaat, verliest zijn leven. Dus: de gerechtigheid Gods eiste onze dood.
Ik voor u
Bovendien hangt dit samen met de waarheid Gods. Want: ‘Zou de Heere het dreigen en niet doen?’ Dan zou Zijn waar- heid gekrenkt worden. En vandaar dat dit doodsvonnis moest worden uitgevoerd. God Zelf zorgt ervoor dat langs wegen van recht en waarheid Zijn deugden worden opgeluisterd tot grootmaking van Zijn Naam. God Zelf kwam met Zijn Zoon tus- senbeide. Zo lief had Hij het werk Zijner handen. Niet de eerste Adam, maar de tweede Adam zou de volle dood dragen. Zo is Jezus de dood ingegaan om aan die dood voor eeuwig de doodsteek te geven. Om de dood voor al Zijn volk te doden. Is dat geen eeuwig wonder? Maar verstaan we het ook? We moeten al onze schuld- en zondeoffers verliezen, opdat we in de enig geldende offerande van de Middelaar de grond van onze verzoening met God zullen mogen vinden. Dan wordt Zijn dood zo dierbaar en noodzakelijk: ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten ster- ven’, zegt ons Avondmaalsfomulier daarom zo terecht.
(wordt vervolgd)
Dit is het vijfde deel in een serie over artikel 4 van de Apostolische ge- loofsbelijdenis: ‘… Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle’.
ds. J. Schipper, Scherpenzeel
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 2021
De Saambinder | 24 Pagina's