27. Abrahams geloofsbeproeving (2)
Abraham, de vader aller gelovigen
Abraham had zijn beide knechten het bevel gegeven bij de ezel onder aan de berg te blijven, totdat hij met Izak zou terugkeren. Maar hoe kon hij dat zeggen? Hij moest toch zijn zoon offeren? We moeten het zó verstaan, dat hij geloofde dat op een voor hem totaal verborgen manier zijn zoon als door een wonder hem van de Heere uit de dood zou worden teruggeschonken (kanttek. 13 bij Gen. 22:5). Vandaar zijn mededeling: ’Wij komen straks terug.’
Even later gingen vader en zoon beiden de door God aangewezen berg op. Vader Abraham had de gloeiende houtskool en het mes bij zich en hij had het hout op de rug van de jongen gelegd. En zij beiden gingen tezamen (vers 6).
In gedachten zien we ze gaan. In het bijzonder kijken we naar Izak die het hout op zijn rug droeg. Wat was hij hierin een type van de Heere Jezus Die gebukt onder het kruishout naar de plaats Golgotha geleid werd. Omdat Hij dreigde te bezwijken vanwege de voorgaande mishandelingen werd Simon van Cyrene gedwongen het laatste gedeelte van Zijn kruis te dragen. We lezen in Joh. 19:17: En Hij dragende Zijn kruis, ging uit naar de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, welke in het Hebreeuws genaamd wordt Golgotha.
Terwijl Abraham en Izak zwijgend de berg beklommen, werd de stilte ineens verbroken. Izak had een vraag. Hij zag het mes in de hand van zijn vader waarmee op de berg het dier zou worden geslacht. Hij voelde ook het hout op zijn rug en zag de gloeiende houtskool in de hand van zijn vader dat straks zou dienen om het geslachte beest tot as te laten verbranden. Maar ineens vroeg hij zich af waar het offerdier was. Vandaar zijn van verbazing getuigende vraag: Mijn vader (...), zie het vuur en het hout, maar waar is het lam tot het brandoffer? (vers 7).
Terecht merkt de kanttekening bij de aanspraak: ’mijn vader’ op dat Abraham door zo’n lieflijke aanspraak van zijn zoon wel zou moeten worden gehinderd zijn taak te volbrengen. Want hij wist dat zijn zoon het lam ten brandoffer was. Hoe duidelijk had de Heere gesproken: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moría; en offer hem aldaar tot een brandoffer op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal (vers 2). Er was geen vergissing in het spel. Het stond als een paal boven water: zijn zoon was het brandoffer. Maar die mededeling kon vader Abraham niet over zijn lippen krijgen. Daarom antwoordde hij Izak: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon (vers 8). Hij wilde zeggen: De Heere zal Zelf voor een lam zorgen; laten we maar in afwachting daarvan verder lopen. Opnieuw lezen we: Zo gingen zij beiden tezamen (vers 8). Wat zal er veel in het hart van Abraham zijn omgegaan, vooral toen hij zijn lieve jongen zo innemend hoorde zeggen: Mijn vader. Geen wonder dat vader en zoon zwijgend verder klommen. Er kunnen omstandigheden zijn dar er niet of nauwelijks meer gesproken kan worden. We lezen van Jobs vrienden: Alzo zaten zij met hem op de aarde, zeven dagen en zeven nachten; en niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen dat de smart zeer groot was (Job 2:13).
Ondanks de voor Abraham verborgen en onbegrepen weg, was zijn geloofsoog toch op de Heere gericht. Dat is altijd het grote voorrecht van allen die de Heere mogen vrezen, dat zij in de grootste smarten een Toevlucht hebben. Dat beluisterden we in het antwoord van Abraham, toen hij zijn jongen antwoordde: ’Ik zie ook geen lam, maar de Heere zal op Zijn tijd en wijze voor een lam zorgen. Laten we het maar in Zijn hand overgeven.’ Het was met hem als met de dichter van Ps. 42: 5: En mijn hart, wat mij moog’ treffen, Tot den God mijns levens heffen.
Wat zijn we arm als we die enige Schuilplaats in ons leven niet leren kennen. We lezen in Openbaring 6:16 en 17 dat de onbekeerde mensen in hun uiterste nood tot de steenrotsen zullen roepen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen Die op den troon zit, en van den toorn des Lams; Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan? Waarom riepen ze tot de steenrotsen? Het antwoord kunnen we lezen in Job 24: 8: En zonder toevlucht zijnde, omhelzen zij de steenrotsen. Zij kenden geen Toevlucht zoals Abraham had. Zijn antwoord aan Izak luidde: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon. Die woorden zouden later tot een spreekwoord worden gebruikt, want we lezen in vers 14: Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden. De kanttekening zegt van die tekst: ’Een spreekwoord, gebruikt van degenen die in de uiterste nood zijnde en geen menselijke uitkomst ziende, zich op de trouwe voorzienigheid Gods verlieten’. Die woorden komen overeen met Zondag 10, waarin de christenen gelovig belijden ’een goed toevoorzicht te hebben op onze getrouwe God en Vader’ (antw. 28). Dat was het grote voorrecht wat Abraham mocht bezitten en in zijn uiterste geloofsbeproeving beoefenen mocht.
(Volgende keer D.V. 28. Abrahams geloofsbeproeving - 3)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's