Geest en leven
De Geest is het Die levend maakt; het vlees is niet nut. De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven. Johannes 6:63
Geliefde lezer(s),
Ik mag van u aannemen dat u allen liefde hebt voor onze aloude Statenvertaling. Het is een groot voorrecht dat de Heere dit in de bangheid der tijden nog gegeven heeft. Maar nu komt de vraag tot mij en tot ons allen: Mag er ook een bevindelijk verstaan zijn van wat Gods Woord tot ons zegt? Het is toch niet te zeggen in welke vreselijke staat we onszelf gebracht hebben. Ik ben een blinde in ’s hemels wegen.
We vinden hier Christus in de synagoge in Kapérnaüm. Daar zijn de Joden tot Hem gekomen, die de vorige dag door Hem waren weggestuurd. Ze hebben gevraagd: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? O, ze wilden weten door welke weg Hij in Kapérnaüm gekomen was.
Johannes 6 is dan toch wel zulk een dierbaar hoofdstuk, want toen is Christus onderwijs gaan geven. Hij heeft gesproken over Zijn hemelse last, Zijn Goddelijke zending. In het laatste gedeelte, vóór het 60 ste vers, is Hij gaan spreken over wat er zou gaan gebeuren. Dat Hij Zichzelven Gode onstraffelijk zou opofferen, met die woorden: Want Mijn vlees is waarlijk spijs, en Mijn bloed is waarlijk drank (vs. 55). Wat wordt er dan gezegd? Ik lees in het 60 ste vers: Deze rede is hard; wie kan dezelve horen? Er staat ook nog in het 66 ste vers: Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem.
Dan gaat Christus getuigen van Zichzelf: De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven. O, een grotere tegen stelling kunt u niet bedenken dan die hierin naar voren komt.
Wat wordt er gezegd in onze tijd, als het Woord zuiver verkondigd wordt. Is het niet hetzelfde: Deze rede is hard? Maar als het dan de beleving wordt: De Geest is het Die levend maakt… wordt het zo anders. Overdenk eens, wat is er voor nodig geweest dat de Heere een verdoemelijk adamskind kan oprapen van het eeuwig verderf? Dat de deugden Gods, die onteerd en ontluisterd waren door de zonde, weer opgeluisterd zouden wor den? Dat heeft Christus willen doen door Zijn werk en in Zijn offerande. Het is bevestigd geworden op de morgen der opstanding, dat Hij volkomen voldaan heeft aan het Goddelijke recht.
De Geest is het Die levend maakt. Kent u daar wat van? Is het gebeurd in uw leven, dat de Heere u tegengekomen is, en het geworden is: tot hiertoe en niet verder? Dat de Heere heeft willen omkijken naar een woudezel van een mens? Dat het uurtje aanbrak dat Hij ons voorbijging, liggend in het geboorte bloed, zeggende: Leef; ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef (Ez. 16:6).
Dan zullen we ons geplaatst zien voor de spiegel van de Goddelijke wet. Vóór die tijd zijn we misschien een ijdeltuit geweest en hebben we zoveel keren voor de spiegel gestaan. En toch, er komt die schreeuw tot God, en valt de zondaar voor de Heere in. Dat eerste gebedje, eerste klagen en kermen aan de genadetroon is nooit te vergeten.
Maar zal het dan geen wonder zijn als de Heere reeds bij aanvang een lichtstraal wil zenden in de duisternis? Als het is: Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben over het kwaad. Als er een lichtstraal mag vallen vanuit het eeuwig Evangelie vandaan: De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven. Een eerste woordje in de nacht van verlorenheid kan al zo groot zijn!
De Heere werkt erop aan dat het een verloren zaak gaat worden. Er kan zoveel zijn in het leven van de mens, maar we zullen de afsnijding van al ons wettisch werk moeten leren kennen. Dat is wat, om door die gronden heen te zakken. Zulke mensen zijn er niet zoveel, die op dat plaatsje gebracht zijn, dat de Heere geen kwaad meer kan doen. O, die mogen invallen voor het Goddelijk recht.
Zijt Gij met mijn doem gediend.
Zoek Uw eer; ik heb het verdiend.
Het is dan echt de werkelijkheid, en wil men het wel met zijn bloed ondertekenen. En toch die schreeuw tot de Heere in die ogenblikken: ’Och HEER’, och wierd mijn ziel door U gered!’
Zo kan Christus alles voor hun ziel worden. Dan druppen die lippen van die dierbare Borg van honingzeem, en is het: ’Genâ is op Uw lippen uitgestort.’
Hij gebruikt Zijn woord als balsem voor een verslagen zondaar, die niet anders heeft dan zonde en schuld.
Daar ligt honing in voor een gewonde ziel. Daar kunt u sterke drank in vinden voor een die bitterlijk bedroefd is, en spijze voor het hongerige. Gelukkig toch, die zo de woorden van die dierbare Middelaar mogen horen. Als ze dan de stem van hun Liefste mogen horen, mogen ze die stem herkennen uit honderdduizenden, want dan spreekt de Heere Zelf.
Maar ze zullen ook weten dat de Heere licht óver licht moet geven. O, Zijn onderwijs is zo wijs. Hij leidt verder op de weg. Hij leidt ons in de gronden van de zaligheid, reeds van eeuwigheid. Hij gaat ons inleiden in Zijn vernederende gangen als Borg en als Middelaar, om Hem te zien kruipen als een worm en geen man.
Er is een bekommerd volk op de wereld. Ze durven het ene niet te ontkennen, maar het is altijd maar weer: de zaken zijn niet opgelost. Dat ziet u bij de discipelen. Velen gingen heen en weken van Hem af. Wat zei Christus toen? Hij zette de deur wijd open: Wilt gijlieden ook niet weggaan? (vs. 67). En toen volgde de belijdenis van Petrus: Heere, tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. (vs. 68, 69).
Geliefde lezer(s), is dit ook uw getuigenis?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 2021
De Wachter Sions | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 2021
De Wachter Sions | 16 Pagina's