Ongeloof En Revolutie 1789—1989
Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op Ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen den HERE en Zijn gezalfde: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen! Psalm 2:1—3
Dit jaar is het twee eeuwen geleden dat de Franse Revolutie uitbrak. Ik stel de gebeurtenissen van het eerste revolutiejaar nog eens voor u:
5 mei: opening van de Staten Generaal te Versailles; 20 juni: eed in de kaatsbaan, waarmee de derde stand zwoer met uiteen te gaan voordat er een grondslag was gelegd voor een grondwet voor het Franse Koninkrijk;
14 juli: bestorming van de Bastille; 4 augustus, de wetgevende vergadering schaft alle oude rechten af;
26 augustus: plechtige afkondiging van de Verklaring van de rechten van de mens en van de burger; 5/6 oktober: het straatvolk van Parijs haalt de koning naar de hoofdstad, de wetgevende vergadering volgt; 2 november" confiscatie van alle kerkelijke goederen; 17 december: opsplitsing van Frankrijk in 83 kunstmatige departementen.
Het verdere verloop van de Revolutie kent u. Koning Lodewijk XVI en Koningin Marie Antoinette worden gevangenen van het volk, veroordeeld door een volkstribunaal, ter dood veroordeeld en geguillotineerd. Er volgt een schrikbewind met talloze slachtoffers. Napoleon trekt alle macht aan zich en vestigt het revolutionaire keizerschap. In 1813 wordt hij met zijn leger definitief verslagen.
Waarom aan deze gebeurtenissen van twee eeuwen geleden thans nog zulk een aandacht gegeven? Concreter nog waarom hier op de conferentie van de Vrienden van Kohlbrugge er een agendapunt van gemaakt? Het antwoord op de eerste vraag luidt- omdat de Revolutie van 1789 baanbrekende betekenis had. ZIJ was een keerpunt in de Europese geschiedenis, een breuk in de tijd. En wat de tweede vraag betreft: Kohlbrugge was een kind van het 19e-eeuwse Reveil en het Reveil is in zijn ontstaan en verdere ontwikkeling onverbrekelijk verbonden met de Franse Revolutie Het IS om zo te zeggen christelijk geloof van na de Revolutie, van na de breuk in de Europese geschiedenis. Welke figuur van het Reveil wij ook noemen, of het nu is Bilderdijk, of Van Hogendorp, of De Clercq, of Heldring, of Kohlbrugge, of Groen van Prinsterer, of Da Costa, — het waren allen figuren wier geloofsbewustzijn de littekens vertoonde van de Revolutie van 1789 Daarin herkenden zij elkaar en vormden zij bij alle individuele verschillen een hechte geestelijke eenheid. Het besef dat 1789 een breekpunt was in de geschiedenis van alle Europese volken en dat de gevolgen ervan zich uitstrekten over alle levensgebieden, verbond hen tot die befaamde kring van "christelijke vrienden" die in het midden van de 19e eeuw tweemaal jaarlijks bijeenkwam te Amsterdam om de grote vragen van Kerk, Staat en Maatschappij te bespreken.
De christelijke vriendenkring
Er zijn aan die kring verschillende fraaie studies gewijd, waarvan de bekendste is het boekske: Oudere Tijdgenoten van A. Pierson. Ik moge er enkele regels uit aanhalen: "De zaal waar men vergaderde was een langwerpig vierkant, door drie of meer vensters uitzicht verlenende op het Rusland, op welk plein destijds nog zware bomen stonden. Het licht was dus zeer gedempt. Aan het smalle einde der zaal tegenover de deur was het bureau gezeten, met Groen van Prinsterer als voorzitter. Hij was de geboren leidsman van zulk een ernstige samenkomst, haar natuurlijk hoofd, dat memands oplettendheid zocht en alle blikken tot zich trok . . Hier waren verstands- en gevoelsmensen, dogmatische geesten, daarnaast harten, niet kloppend dan in de mystiek, niet zalig dan in de aanbidding ... Al die onderscheidingen, al die verschillen stonden met zelden te lezen op de gezichten, in geheel het uiterlijk van de leden dier vergadering, gelijk deze in het halflicht van het belommerde Rusland het verdiend zou hebben vereeuwigd te worden door een schilder als Frans Hals . Bij Groen dezelfde grondgedachte, dezelfde grondstemming . . . Zijn liefde tot het Hoogste als waarheid won nog in hartstochtelijkheid tegenover een tijdgeest, die hij van een geheel tegenovergestelde overtuiging doordrongen achtte . . . Die tijdgeest dagtekent van 1789 Toen was de beweging aangevangen, die het Hoogste zou onttronen " (blz 103 V.V.). Met deze tekening van de "christelijke vrienden" is
het Reveil kernachtig getypeerd. Ondanks individuele verschillen in rang en stand, in afkomst en ontwikkeling, waren zij hecht verbonden m een grondgedachte: dat een christen geroepen is tot belijden; tot belijden tegenover de tijdgeest, tot belijden tegenover de revolutie-geest van 1789
Bedenken wij dat deze "christelijke vriendenkring" niet veel groter was dan hooguit een vijftig- of zestigtal, dan doet het bijna grotesk, om niet te zeggen lachwekkend aan, hoe men zich stelde tegenover een machtige revolutionaire vrijheidsbeweging, die bijkans heel Europa overspoelde Niettemin had die kring oude papieren omdat hij terugging op een christelijke, culturele, staatkundige traditie van eeuwen De leden van deze kring wisten zich immers geestelijk op het nauwst verbonden met een voorgeslacht, welks autobiografie en levensverhaal besloten ligt in de Belijdenissen van vroeger eeuwen. Van die eeuwen namelijk, toen de christelijke gemeente onder het kruis leefde; van die eeuwen, toen de echtheid van het geloof in zelfopoffering om den Naam des Heren tot uitdrukking kwam. De Belijdenissen dier eeuwen bevatten de geloofstaal dergenen die van God geleerd waren; zij zijn de godgeleerdheid der moordschavotten en de belijdenis van martelaren geweest Van dat voorgeslacht wist de "christelijke vriendenkring" zich in de 19e eeuw de late vertegenwoordiger. Men wist zich daarom te staan voor een geestelijke erfenis van eeuwen, die niet alleen voor ons land, maar voor heel de Europese geschiedenis, van onschatbare betekenis is geweest. De verantwoordelijkheid voor die kostbare erfenis woog hun zwaar'
Groen van Prinsterer
Van die "christelijke vriendenkring" was Groen van Prinsterer de eminente woordvoerder. Hij heeft zich bij wijze van spreken de ambassadeur geweten van een groots en kostbaar verleden, dat in de stroom der geschiedenis bijna geheel verzwolgen was in de vergetelheid. In dat opzicht had hij daarom iets van de Israelietische profeten, wier optreden ook ten doel had het verleden uit het schimmenrijk der vergetelheid weer tot leven te brengen Wie enigszins bekend is met Groen's geschriften, weet dat hier geen sprake is van wetenschappelijke geschiedvorsing, maar eerder van het werk van een dramaturg, van een romancier. Hij ziet de geschiedenis als een groots epos, een heldenstrijd tussen de machten van goed en kwaad, van waarheid en leugen. Maar waarom gebruik maken van letterkundige termen, als wij voor die schrijftrant een christelijk geijkt begrip kennen: belijden! Als er in de 19e eeuw iemand is geweest, die dat woord in de oorspronkelijke zin inhoud en gestalte gegeven heeft, dan Groen van Prinsterer!
Een belijder is hij, die publiekelijk onverschrokken voor de waarheid uitkomt. Sterker nog: die voor de waarheid uitkomt, als die door een meerderheid miskend en geloochend wordt Belijden kan daarom nooit losgezien worden van de situatie, waarin men als christen verkeert Belijden heeft daarom altijd iets riskants, iets gevaarlijks Hoezeer Groen zich dat bewust is geweest, blijkt uit de omschrijving die hij ervan gegeven heeft in zijn geschrift: Het Nederlandsche Zendelinggenootschap. Hij zegt daar "De belijdenis, waartoe men wordt geroepen, staat telkens met den aard der tijden waarin men leeft, in verband. Het belijden, waarin de kracht des Christelijken geloofs zich openbaart, ligt met altijd in het getrouwelijk op- 58zeggen van al de Artikelen des Geloofs; met altijd in een onvoorwaardelijk onderschrijven van de Symbolische Schrift; zelfs niet in een prediking waarin geen enkel woord aangetroffen wordt, dat den meest regtzinmgen keurmeester ergeren zou. Het belijden is het uitkomen voor de waarheid op het punt waar de verdediging bezwaarlijk is, waar het belijden met lijden vergezeld is. Gelijk de aanval het kritische punt aanwijst, zo volgt, uit den aard der verloochening, de aard der belijdenis . . . Altijd één waarheid is er, wier belijdenis, terwijl men aan de ganse waarheid vasthoudt, speciaal belang heeft Ten aanzien van die waarheid is pligtsbetrachting en moedbetoon aan de orde van den dag. Zoudt gij de onversaagdheid roemen van den wachter, die overal bij de hand is, behalve waar de vijand zich bevindt?" (blz. 139, 140).
Welnu, in die zin is Groen van Prinsterer, als voorzitter en woordvoerder van de "christelijke vriendenkring", in de I9e eeuw een protestants belijder geweest. Zijn boek: Ongeloof en Revolutie is er het grootse document van.
De revolutionaire vrijheid
Wanneer wij nu denken aan de Franse Revolutie, waar ligt dan het meest critische punt waar ongeloof en geloof met elkaar in botsing komen en waar dus de christen geroepen is tot belijden? Waar anders dan in het revolutionaire vrijheidsbegrip?
Vrijheid, het is in de geschiedenis een van die woorden, die met een hoofdletter geschreven worden om de schier religieuze wijding ervan tot uitdrukking te brengen. Het woord alleen al roept diepe emoties op en kan de massa in beweging brengen. Al wat zich in Frankrijk en in Parijs afspeelde sinds 1789, geschiedde in naam der Vrijheid. De weerklank ervan was waarneembaar in heel Europa. De val van de Bastille werd tot een universeel symbool van de Vrijheid.
Zeker ook ons land heeft die vnjheidsroes gekend. Men dweepte met het nieuwe Frankrijk, met de Franse vrijheidsboom, met de Franse leuze: Vrijheid-Gelijkheid-Broederschap. Men dweepte met Rousseau, met de Franse Jacobijnen, met het Franse revolutie-lied de Marseillaise. Zelfs Robespierre en de guillotine werden hier verheerlijkt. Kortom, men was een gewillige prooi van de Franse vrijheidszwijmelarij. Hoort hoe Groen erover schreef'
"De Franse Vrijheid kon men in Nederland met langer missen. Er was zo weimg nodig om dat heil te verwerven. Enkel vernedering van den Prins van Oranje en de oorlog met Engeland werden vereist. Immers de geliefde Fransen waren vrienden der Vrijheid; de gehate Engelsen waren onderdrukkers en voorstanders van de slavernij. Oranje dus het land uit en de Fransen erin' Dat was voor de vrienden der nieuwe Vrijheid een vreugde! Een Schevemnger pinkje stak op 18 januari 1795 in zee. Een Bataafse, geen Nederlandse republiek was er. De Fransen werden ingehaald als redders en broeders. Men plantte vrijheidsbomen met driekleurige linten; men drukte elkaar de hand; men zong en danste, en men had toespraken en optochten en maaltijden, en men het er de bokaal rondgaan, en men sloot het heilig verbond der vrijheid . . . Acht dagen heeft de vreugde voor de vreugdedronken Bataven geduurd! Toen kwamen de Fransen, die gans Nederland tot de bedelstaf brachten ..."
Tegen die Franse revolutionaire Vrijheid kwam nu Groen in verweer. Die Vrijheid van de Franse Jacobijnen en van de Bataafse Patriotten betekende voor hem de doorbraak van het ongeloof in Kerk, Staat en Maatschappij. Hier lag daarom voor hem het critische punt waar het christelijk geloof miskend en geloochend wordt. Hier was de christen geroepen tot belijden. Daarom schreef en publiceerde hij zijn. Ongeloof en Revolutie.
Ongeloof en Revolutie
WIJ willen nu spreken over Groen's hoofdwerk: Ongeloof en Revolutie, waarvan de eerste druk verscheen in 1847. Het is ontstaan uit een reeks historische voorlezingen op Groen's studeerkamer voor een klein aantal genodigden.
De grondgedachte van het boek is deze. de Franse Revolutie was de doorbraak van het theoretische en praktikale ongeloof in de staatkunde en de politiek. Of om het met Groen's eigen woorden te zeggen" "De revolutie-leer is de religie van het ongeloof, tot al wat op het geloof berust in negatieve betrekking". Het was dus volgens Groen een Europese Revolutie en als zodanig het begin van een rehgiestnjd Sindsdien speelt zich op Europese bodem een dramatisch conflict af met de toekomst van het Christendom als inzet. Sindsdien, — dus tot op vandaag!
Jarenlang heeft Groen's boek. Ongeloof en Revolutie gegolden als een standaardwerk voor christelijke politici, historici, rechtsgeleerden, staatslieden Na de tweede wereldoorlog is dat echter veranderd Nog hoor ik in een interview freule Wtewaall van Stoetwegen op een vraag wat Groen van Prinsterer nog voor ons betekent, antwoorden: "Mag ik heel eerlijk zijn*? Niets meer!" Ook in anti-revolutionaire kring is men anders over Groen gaan denken In een herdenkingsbundel van jongere juiisten en historici uit die kring, verschenen in 1949, wint de critiek het verre van de waardering. En onder theologen is het oordeel overGroen en zijn boek nog veel negatiever Voor tal van hen IS revolutie een geloofszaak geworden, getuige het feit dat in 1969 het Breed Moderamen van de Hervormde Synode een geschrift uit het gaan met de veelzeggende titel: Revolutie en Gerechtigheid. Getuige ook het feit dat de hervormde hoogleraar W. F Dankbaar bij zijn afscheid van vrienden en oudleerlingen een bundel kreeg aangeboden met de titel: Geloof en Revolutie. Deze ontwikkeling nu brengt ons, kinderen van het
Deze ontwikkeling nu brengt ons, kinderen van het Reveil, danig in verlegenheid Hoe moeten wij anno 1989 over de Franse Revolutie denken, als naar het oordeel van zoveel tijdgenoten Groen's Ongeloof en Revolutie voor ons geen betrouwbare gids meer zou zijn? Worden wij daardoor met gedwongen een milder en positiever oordeel uit te spreken over 1789?
Ik zou deze verlegenheid nog krasser willen verwoorden Heeft met het wegvallen van de autoriteit van Groen van Prinsterer voor ons niet het 19eeeuwse Reveil zijn betekenis, zijn geestelijke waarde verloren? Kohlbrugge incluis? Want hoe men het ook keert of wendt. Groen was de ziel van het Reveil. Zijn: Ongeloof en Revolutie was, meer nog dan Da Costa's: Bezwaren tegen den Geest der Eeuw uit 1823, de door allen onderschreven geloofsbelijdenis van het Reveil. Op ondergeschikte punten was men het vaak met elkaar oneens en konden zelfs ruzies hoog oplopen, maar de visie door Groen naar voren gebracht in zijn boek werd door allen gedeeld. Men beaamde het: "De revolutie-leer is de religie van het ongeloof".
De religie van het ongeloof
Ziedaar nu de vraag waar wij voor staan Weten wij ons nog eensgeestes met Groen en de "christelijke vrienden"? Delen wij nog de overtuiging, door Groen uitgesproken m zijn: Ongeloof en Revolutie en beaamd door alle figuren van het Reveil?
Het IS duidelijk, dat in Groen's boek op een manier over de Franse Revolutie geschreven wordt als maar zelden gebeurt. Wij zijn eraan gewend om die Revolutie te horen verklaren als een opstand der burgers tegen een oud en afgedaan regime Haar echter te duiden als "religie van het ongeloof", dat klinkt ons overdreven en onwaarschijnlijk in de oren
Ik haal nu twee andere uitspraken van Groen aan, die Groen's zienswijze verduidelijken. De eerste luidt. "Met Revolutie bedoel ik met enkel de omwentelingsstorm welke in Frankrijk gewoed heeft, maar de omkering van denkwijze en gezindheid in heel de Christenheid openbaar" En de tweede. "De Revolutie IS m omgekeerde zin, wat de Hervorming voor de Christenheid geweest is. Gelijk deze Europa uit het bijgeloof gered heeft, zo heeft de Revolutie de beschaafde wereld in de afgrond van het ongeloof geworpen"
Met deze twee uitspraken hebben wij de sleutel in handen, die ons de gedachtengang van Groen ontsluit. HIJ wil laten zien, dat er heel wat meer aan de hand was dan het verzetten van de politieke en sociale bakens in Frankrijk Het jaar 1789 is volgens Groen daarom van zo grote betekenis, omdat toen voor het eerst in de Europese geschiedenis het ongeloof tot een staatkundige en politieke macht is geworden Met andere woorden: 1789 is het jaar van de politieke eman-cipatie van het ongeloof! Niet alleen het geloof heeft een geschiedenis, ook het ongeloof. En van die geschiedenis van het ongeloof is de Revolutie van 1789 de overschrijding van een beslissende drempel.
Hiermee geeft Groen een geestelijke doorlichting van de geschiedenis der laatste drie eeuwen. Karakteristiek voor die eeuwen is de doorbraak van de religie van het ongeloof. Wat behelsde die religie?
De rechten van de mens
Wanneer men de Openbaring Gods loochent en daarmee het Oppergezag Gods prijsgeeft, blijft niets anders over dan het Oppergezag van de mens. Dan zijn het de menselijke natuur, de menselijke rede, die uitmaken wat menselijk geluk en menselijke zelfontplooiing zijn. Vrij baan dus voor de menselijke natuur, voor 's mensen gevoelens, verlangens, inzichten! Al wat dat in de weg staat, is onderdrukking, dwingelandij .
Het was die revolutionaire vrijheid, die door de Franse filosofen, letterkundigen, dichters werd uitgedragen en gepropageerd. Uitgedragen en gepropageerd als een religie. Welke maatschappelijke en politieke ontreddering en verwoesting heeft deze religie van het ongeloof teweeggebracht! Eerst in de menselijke geest, dan in de Maatschappij en tenslotte in de Staat.
Jean-Jacques Rousseau was de profeet van dit revolutionaire vrijheidsbeginsel. In een magnifieke taal droeg hij de nieuwe leer van de souvereiniteit, dat is van de absolute vrijheid van de mens uit. Een taal, die bijkans ieder bedwelmde en onder haar invloed bracht. Weg met alle obstakels en maatschappelijke en politieke belemmeringen! Vrij baan voor de menselijke natuur! Zo komt het paradijs van het rijk van Vrijheid en Gelijkheid op aarde.
Of het nu de theoretici of praktische uitvoerders van de Revolutie waren, allen hadden de invloed van Rousseau ondergaan. Het document van deze revolutionaire vrijheid en menselijke souvereiniteit is geweest de Verklaring van de rechten van de mens en van de burger. Zowel vanwege haar inhoud als vanwege haar proclamatie kan men haar moeilijk anders beschouwen dan als een nieuw Sinaï-gebeuren, als de afkondiging van een nieuwe, heilige Wet. De eerste keer droeg een advocaat aan het hoofd van een voor deze plechtigheid gekozen deputatie van twaalf grijsaards dit heilig document der Revolutie de vergaderzaal binnen, terwijl alle afgevaardigden zich van hun zetels verhieven, het hoofd ontbloot, de ogen gesloten en in stille overpeinzing. En daarmee was dan met een nieuw Oppergezag ook een nieuwe vorm van onderdrukking mogelijk geworden: die van de mens over de mens!
In de eerste maanden en jaren van de Revolutie was men zó begeesterd voor de nieuwe vrijheid, dat niemand dacht aan de gevaren die deze vrijheid met zich meebracht. Men verwachtte er gouden bergen van. De menselijke natuur is immers geneigd tot alle goed en afkerig van alle kwaad! Een echt wonderlijke tijd, die eerste maanden en jaren van de Revolutie. Iedereen dweepte, zwijmelde, droomde, hallucineerde. De meest dwaze besluiten werden genomen. Men leefde in hoger sferen en buiten de werkelijkheid. Tot men 60 ontwaakte en op de harde realiteit stootte. Voor de ontnuchterden was dat het uur van de waarheid: zij wilden terug. Voor de fanatici was toen echter het ogenblik aangebroken om koste wat koste door te zetten en aan het grote ideaal trouw te blijven. Van hen stamt de leus: "Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap, of— de dood!" De figuren van Robespierre en Napoleon zijn de voltrekkers van dat fanatieke revolutieideaal geweest. Dood, verderf, armoede, angst, rouw hebben zij eerst over Frankrijk zelf, daarna over heel Europa gebracht. Zó openbaarde zich het paradijs van de revolutionaire Vrijheid!
Het 19e-eeuwse Liberalisme
Dan breekt in 1813 het uur van de bevrijding aan. De revolutionaire geweldenaar werd verslagen. Dat leek het aanbreken van een nieuwe dag. Groen schrijft: "Als eerste voorwaarde daartoe was nodig afzwering van het revolutie-beginsel en onderwerping aan een hoger dan menselijke wet. Die voorwaarde echter ontbrak . . .".
Veelzeggend en neerslachtig zijn die laatste woorden: "Die voorwaarde echter ontbrak . . .". Er klinkt eenzelfde teleurstelling in door als wij gekend hebben toen na de bevrijding in mei 1945 van een geestelijke vernieuwing geen sprake bleek te zijn. Zo staan de laatste hoofdstukken van Ongeloof en Revolutie geheel in het teken van teleurgestelde verwachting. Er klinkt enige bitterheid in zijn woorden door als hij schrijft: "De christelijke en historische beginselen als richtsnoer te erkennen, dat gold ook nu voor ongerijmd en verderfelijk bij de machthebbers en schriftgeleerden en wijzen der eeuw".
Met andere woorden: ook na 1813 staat de geschiedenis in het teken van Ongeloof en Revolutie; weliswaar niet meer zo radikaal en overdreven, doch in beginsel ongewijzigd. Sinds 1789 is dus de revolutionaire vrijheid, de souvereiniteit van de mens, de bedding geworden waar het maatschappelijke, staatkundige en culturele leven doorheen stroomt, niet alleen in Frankrijk, doch in geheel Europa. Sterker misschien nog: de Revolutie had eerst nationaal karakter, toen continentaal, straks mogelijk mondiaal. Zij begon als de Revolutie der Republikeinen, zette zich voort als de Revolutie der Jacobijnen en Bonapartisten, om zich dan te transformeren tot de Revolutie der Liberalen. Globaal gesproken moet men de 19e eeuw de eeuw van het Liberalisme noemen. Of om het met Groen te zeggen: "Geen dolzinnig radikalisme, maar lieflijk liberalisme zou voortaan de leus zijn".
Met dat 19e-eeuwse Liberalisme heeft Groen zijn hele leven te maken gehad. Het was de sfeer, waarin hij in het ouderlijk huis opgroeide; de sfeer ook, waarin hij tijdens zijn studie aan de Leidse universiteit verkeerde. Dat hij eraan ontkomen is, is dankzij een soort Damascus-belevenis als Paulus gehad heeft. In Brussel heeft hij, als referendaris bij het Kabinet van Koning Willem I, de Belgische Revolutie van 1829 van zeer nabij meegemaakt. De losgebroken anarchie van de volkshartstochten, van zinloos plunderen en branden, heeft hem de ogen ervoor geopend wat in de mens is, en hem de leugen doen zien van Rousseau's belijdenis, dat de mens geneigd is tot alle goed en afkerig van alle kwaad. En net als Paulus is hij aan dat gezicht niet ongehoorzaam geweest. Hij doorzag nu, dat het Liberalisme dezelfde dodelijke ziektekiem in zich draagt, waarvan de Revolutie de vrucht is. In beginsel is ook het Liberalisme revolutionair, omdat het de souvereiniteit Gods ontkent en de souvereiniteit van de mens predikt.
Zo noemt Groen als treurige uitvloeiselen van het Liberalisme: afstomping van het rechtsgevoel en het teloorgaan van de edelste aandoeningen van het menselijk hart. En wat blijft er dan van de mens over?
Het 19e-eeuwse Réveil
De vraag moet nu gesteld worden, wat Groen er tegenover te bieden had. Al kan het zijn nut hebben om te waarschuwen voor een dwaalspoor, toch mag een Evangelie-belijder niet blijven staan bij het weerleggen van valse begrippen. Hij is immers met betere beginselen bekend!
En in dat opzicht was nu Groen van Prinsterer een kind van het 19e-eeuwse Réveil. Het gaat immers in dat Réveil om méér dan orthodoxie, om méér dan een getrouw opzeggen en onvoorwaardelijk beamen van al de Artikelen van het Christelijk Geloof. Het gaat om een moedig en onverschrokken uitkomen voor waarheden, die door de publieke opinie, door de machtigen en wijzen der eeuw, miskend en geloochend worden. Het Réveil heet immers daarom Réveil, dat wil zeggen: een herleving, omdat er toen een nieuw bewustzijn was doorgebroken van de christelijke beginselen; beginselen, waaraan genoegzame kracht kon worden ontleend tegen het ongeloof.
Hoezeer Groen die overtuiging van het Réveil deelde, blijkt uit de overbekende regels uit de Voorrede van zijn boek: Ongeloof en Revolutie. Ik lees ze U voor: "Ik eindig met de verklaring dat ik, tegen alle wijsheid der mensen, bij het gevoel van eigen zwakheid, twee woorden als onderpand der zege, ten leus heb: er staat geschreven] en: er is geschied] Een fundament tegen elk schutgevaarte, een wortel tegen iedere wervelwind van filosofisch ongeloof bestand".
Hier treedt iemand voor het voetlicht, die zich niet beroemt op eigen kennis en geleerdheid, maar die zich representant weet van een groots verleden; een schakel van een lange keten van generaties van gelovigen. Iemand die zich in de 19e eeuw een late nazaat weet van de Hervormers, van de kerkvader Augustinus, van de apostel Paulus.
Als kind van het 19e-eeuwse Réveil, ja, wat méér is, als representant van een eeuwenoude christelijke traditie, keert hij zich tegen het Liberalisme en Radikalisme, tegen het wangedrocht van de revolutionaire vrijheid, en verklaart: "Wij beweren dat de Heilige Schrift de grondslagen van recht en zedelijkheid, van gezag en vrijheid, ook voor de Natiën en Regeringen aanwijst. De Bijbel is de onbedriegelijke toetssteen. Onvoorwaardelijke onderwerping aan Gods Woord was steeds de waarborg van plichtmatige gehoorzaamheid én van plichtmatig verzet".
Herontdekking van de Wet Gods
Wij hebben gehoord hoe Groen een geestelijke doorlichting geeft van de Europese geschiedenis gedurende de laatste drie eeuwen. Karakteristiek voor die eeuwen is de emancipatie en politieke doorbraak van de religie van het ongeloof. En de religie van het ongeloof is de religie van de souvereiniteit van de mens, de religie van de revolutionaire vrijheid.
Het document van die revolutionaire vrijheid is de beroemde Verklaring van de rechten van de mens en van de burger uit 1789. Men zou hier kunnen spreken van een nieuw Sinaï-gebeuren, de proclamatie van een nieuwe, heilige Wet.
Wat heeft Groen van Prinsterer, wat heeft het Réveil, wat heeft een protestants christen, wat heeft een Evangelie-belijder, daar tegenover te stellen? Wat anders dan de heilige Wet des Heren?
Laten wij het eerlijk bekennen, dat die heilige Wet voor ons haar glans en bijzonderheid verloren heeft. Wij beschouwen haar doorgaans als oud en der verdwijning nabij. Maar het karakteristieke van het Réveil is geweest, dat daar die Wet herontdekt is als het goddelijk Charter van eeuwige, onvergankelijke, onaantastbare rechtsbeginselen. Het Charter dus van het goddelijk Recht. De Wet dus niet alleen als tuchtmeester tot Christus en als regel der dankbaarheid, zoals de Heidelberger Catechismus erover spreekt, maar de Wet óók als richtsnoer van de Natiën en de Overheid.
Dat wil zeggen, dat die Wet onder de dreiging van de revolutionaire vrijheid met haar Verklaring van de rechten van de mens en van de burger opeens weer is gaan oplichten en glanzen als de oeroude, maar eeuwig nieuwe goddelijke proclamatie van de christelijke vrijheid: de vrijheid der kinderen Gods.
Welk een verschil in gehalte, die Verklaring van de rechten van de mens èn de Tien Geboden] Eerst al de machtige inzet van de Dekaloog: "Ik ben de HERE uw God, die u uit Egypte, uit het diensthuis uitgeleid heb" (Exodus 20 : 2). Wie is wel de schimmige abstractie van de menselijke rede, die de revolutionairen vereren als het Opperwezen, vergeleken met de levende God, die Zich als de God van Abraham, van Izaak en van Jakob geopenbaard heeft, en wiens naam is IK BEN DIE IK BEN? En wat is de schrale, parmantige en armzalige inhoud van de Verklaring van de rechten van de mens, waarin de nietige sterveling zichzelf uitroept tot souverein wezen, vergeleken met de inhoud van het Charter der heilige rechtsbeginselen, waarin de mens verwaardigd wordt tot een heilig, koninklijk priesterschap?
Zo kan men zeggen, dat het dankzij het duister van de Revolutie, dankzij het duister van de proclamatie van de revolutionaire vrijheid is geweest, dat de heilige Wet des Heren nieuw is gaan glanzen, en dat zij is herontdekt als grondslag van recht en zedelijkheid, van gezag en vrijheid.
Het is die herontdekking, die Groen van Prinsterer tot een bijzondere belijder heeft gemaakt in de 19e eeuw.
Het gelijk van Groen van Prinsterer
Wij zijn hier bijeen als kinderen van het Réveil. Maar weten wij ons nog eensgeestes met Groen van Prinsterer en de "christelijke vrienden"? Delen wij nog de overtuiging door Groen uitgesproken en onderbouwd in zijn boek: Ongeloof en Revolutie en beaamd door alle figuren van het Réveil?
Wie onzer, die zich niet afzijdig houdt van het tijds-gebeuren (zo dat nog mogelijk zou zijn!), zal niet volmondig toegeven: Groen had gelijk en hij heeft gelijk? De samenhang tussen het gebeuren van 1789 en de situatie thans is te evident dan dat een afwijzing van zijn overtuiging mogelijk is.
Om maar enkele punten te noemen: zijn wij sinds 1789 niet betrokken bij een religiestrijd? Is er niet sprake van een massaal ontkersteningsproces, een godsverduistering, een emancipatie van het ongeloof? Ja, moet men niet erkennen, dat er in de samenleving iets broeit als van een christenhaat, die mogelijk maar een geringe aanleiding nodig heeft om uit te groeien tot een Kristalnacht als in 1938, nu niet tegen de Synagoge en de Joden, maar tegen de Kerk en de christenen?
Zien wij sinds 1789 als uitvloeisel van de religie van het ongeloof niet een steeds verder om zich heen grijpend proces van wetteloosheid, dat onmiskenbaar uitmondt in de anarchie? Anarchie in de politiek, in de rechtspraak, in de kunst, in de sport, in de wetenschap, in de sexualiteit, het huwelijk, het gezin? Ja, waar niet al? Misschien het meest beangstigend in de wetenschappen. Het zijn toch de wetenschappen, die de mensheid bedreigen, niet alleen met nucleaire en chemische wapens, maar ook met de vernietiging van de ons beschermende ozonlaag rond de aarde, met de erosie van wat eens vruchtbaar land was, met de ontluistering van natuurschoon, met de vergiftiging van water en lucht, zee en bodem! En zijn het niet ook de wetenschappen, die verstorend inwerken op 's mensen geboorte en dood? Wordt door genetische manipulatie, die plaatsvindt aan alle universiteiten, niet de psychische, zowel emotionele als intellectuele, identiteit aangetast? En dat alles gewettigd door de souvereiniteit van de mens, door de revolutionaire vrijheid van 1789, door de religie van het ongeloof.
Ja, Groen van Prinsterer had gelijk en hij heeft gelijk. Laat het ons daarom een roeping en een eer zijn, niet dat wij ons erop beroemen een afstammeling te zijn van de geslachten van het 19-eeuwse Réveil, maar dat wij ons in het heden kinderen van het Réveil weten. Kinderen, die alle tegenspraak en spot en ontrouw van zovelen om ons heen ten spijt, er met dat voorgeslacht aan vasthouden, dat een christen geroepen is om te belijden: "Er staat geschreven! Er is geschied!"
Terugkeer tot de eerste beginselen Ik eindig met een uitspraak van Groen van Prinsterer:
Ik eindig met een uitspraak van Groen van Prinsterer: "Liever dan in de Verklaring van de rechten van de mens zullen wij, als van oudsher, in de Tien Geboden het richtsnoer onzer plichtsbetrachting zoeken. Waarom wordt men door heilloze geschriften zo dikwerf verleid? Omdat men door de Heilige Schrift niet geleid wordt. Door geen kreet des ongeloofs, door geen redeneringen der begeerlijkheid, behoeft hij zich te laten bedwelmen, die met de uitspraak der Openbaring bekend is. Hij kere slechts tot de eerste beginselen terug, die hij in de goddelijke voorschriften geleerd heeft. Menigeen is er, die in de doolhof der politieke redeneringen geen weg kent. Zoek de draad, die de Heilige Schrift u in handen geeft. Menigeen is, te midden van het politieke flikkerlicht, in het duister. Sla uw Bijbel op, en gij zult ervaren: de openbaring Uwer 62 Woorden geeft licht, de eenvoudigen verstandig makende".
(Referaat, gehouden zaterdag 1 april 1989 op de conferentie van de "Kring van Vrienden van Dr. H. F. Kohlbrugge" in de Marcuskerk te Utrecht.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1989
Ecclesia | 8 Pagina's