Afschuw over moslimterrorisme en een overweging teneinde fanatici geen "voeding"te geven
Op vrijdag 30 oktober doodde een jonge Tunesiër drie mensen in de Notre Dame in Nice. Als eerbetoon aan de drie slachtoffers wil ik ook in Ecclesia iets over hen schrijven. Ook wil ik aandacht geven aan de kwestie van de ‘spotprenten’.
Een eerbetoon
Vincent Loquès was sinds jaren wat wij protestanten zouden noemen een koster in deze kerk. Hij deed zijn werk als hulp van de priester vrijwillig en trouw. Toen nog niet helemaal duidelijk was wat er gebeurd was, stond vrijdagmorgen in de inmiddels toegestroomde menigte bij de kerk een jonge vrouw. Ze vertelde dat ze nog maar even daarvoor de kerk had verlaten. Ze zei: ‘Zijn er mensen gestorven, o dan is daar vast onze koster mr. Loquès bij! Wat afschuwelijk als dát zo is! Hij was daar altijd, sympathiek en trouw!’ Met verstikte stem zei ze onthutst: ‘Dan kán het bijna niet anders of hij hoort bij de slachtoffers en ik heb hem zojuist nog gezien!’ Wie in de Franse kranten zijn portret zag, zag inderdaad een man van rond de vijftig, goedmoedig en energiek.
In de kerk was een mevrouw van in de zestig, Nadine Devillier. Ze was er die morgen om haar gebed uit te spreken, zoals zovelen dat doen in de kerken in het zuiden van Europa. De moordenaar trof haar aan terwijl ze daarmee doende was en doodde haar op een gruwelijke manier ter plekke. Het derde slachtoffer was een vrouw van 42 jaar, Simone Barreto Silva, een moeder van enkele kinderen. Zij vluchtte gewond naar buiten, liep een naburig café in, waar zij aan haar verwondingen bezweek. Haar laatste woorden waren: ‘Zeg mijn familie dat ik veel van hen houd.’
Politie en andere instanties zetten alles op alles om de achtergrond van de moordenaar, die gewond naar het ziekenhuis was afgevoerd, te achterhalen. Het gaat om een Tunesiër van 21 jaar, die begin oktober als vluchteling in Lampedusa aankwam. Hij werd Italië uitgewezen en reisde door naar Frankrijk, waar hij daags voor de aanslag in Nice was aangekomen. Hij berichtte zijn familie dat hij dicht bij de kathedraal had geslapen. Het blijkt dat hij in Tunesië al een strafblad had. Er zijn aanwijzingen dat hij radicaliseerde maar omdat dit niet evident was, is dat de geheime diensten ontgaan. Het kan goed zijn dat hij in contact stond met een islamitisch terroristische organisatie. Nu ik dit schrijf, is er nog veel onhelder. Feit is dat hij, evenals de moordenaar van de leraar Samuel Paty, die een week eerder werd gedood, zijn moorden pleegde in naam van de islam.
Het is goed en passend om eer te betonen aan de mensen die slachtoffer werden van dit gruwelijk geweld. Ze bevonden zich in de kerk om te bidden en God te dienen. Hun lotgevallen staan niet op zich. In de Franse media werd onderstreept dat de terrorist het voorzien had op christenen. Eén artikel in de kranten vermeldde hoe juist zij wereldwijd onder druk staan.
Een open brief
Aan dit feit wordt veel te weinig aandacht besteed. Vorige week vrijdag schreven meerdere bekende Duitsers, naar aanleiding van de moord in Nice, een open brief, waarin ze de noodklok luidden. 1 Ik haal er enkele passages uit aan: ‘De gruwelijke nieuwe moordaanslag in de Basilica Notre Dame van Nice, waarbij onder ander een gepensioneerde dame bij haar kerkbezoek de keel werd doorgesneden, terwijl de moordenaar ‘Allahu Akbar‘ riep, heeft niet alleen maar opnieuw getoond dat de politieke islam dodelijk is, maar ook dat deze in de Europese moslimgemeenschap toenemend wortelschiet. We zeggen daarmee niets nieuws, want islamitische moordaanslagen, ook die onlangs op de leraar Samuel Paty in Frankrijk, werden in de sociale media tot nu toe elke keer opnieuw met deels euforische sympathiebetuigingen begroet, ook in de Duitse taal. Ondanks de algemene aanwezigheid van de islamitische terreur, waarvan vooral Frankrijk het treurige toneel is, ging men in ons land al weer snel, nadat men in het kort zijn leedwezen uitsprak, over tot de orde van de dag.’
De schrijvers stellen in hun artikel ook het fenomeen van ‘selectieve verontwaardiging’ aan de kaak: ‘Opvallend is – steeds opnieuw – het zwijgen van de politiek, de media, de kerken en de burgerrechtelijke organisaties. Met recht werden er na de rechtsextremistische aanslagen in Duitsland demonstraties en herinneringsbijeenkomsten georganiseerd, werden maatregelen geëist en werd aan de namen van hen die omkwamen herinnerd. Waarom gebeurt dit niet na islamitische aanslagen? Kent ook maar iemand spontaan de naam van één van de Duitsers die het slachtoffer werden van islamitische terreur? Toen in mei 2020 George Floyd in de Verenigde Staten bij zijn arrestatie door de politie gedood werd, kwam het in Duitsland niet alleen maar tot massale protesten tegen racisme, maar eiste men ook dat er in Duitsland een onderzoek zou worden gedaan naar de Duitse praktijken. Waar waren de demonstraties na de moord op Samuel Paty, na de eerste aanslag in Nice, of na het afslachten van een katholieke geestelijke in een Franse kerk? Zij die de straat opgaan om tegen racisme te protesteren, houden de mond waar het gaat om islamitisch geweld, omdat het als aanstootgevend ondervonden wordt de daders en hun motieven duidelijk te benoemen.’
De schrijvers die een seculier standpunt innemen, komen op voor de waarden van de democratie en doen concreet aanbevelingen om de opkomst van de politieke islam, nu het nog kán, tegen te gaan.
Tekort aan inzicht?
Men kan alleen maar dankbaar zijn voor zulke (moedige) stemmen. Toch wil ik bij één punt de vinger leggen. De schrijvers nemen het zeer terecht op voor de vrijheid van meningsuiting. Ze zeggen erbij dat er in een rechtsstaat ook ruimte voor satire waar het de religie betreft, moet zijn. Dit is in lijn met wat de Franse minister van onderwijs aan zijn collega’s in andere Europese landen gevraagd heeft. Hij stelde hen voor om na de moord op Samuel Paty op de scholen daarvoor aandacht te vragen. Ook in Nederland is aan die oproep gehoor gegeven. De scholen worden daartoe opgeroepen, ook al wordt het vrijgelaten om te bepalen hoe men daaraan inhoud geeft.
Hoe begrijpelijk dit in de gegeven situatie ook is, toch kan er op dit punt sprake zijn van een tekort aan politiek en menselijk inzicht.
Toen enkele jaren geleden voor het eerst cartoons gepubliceerd werden van Mohammed en cabaretiers de islam op de korrel namen, hoorde men met regelmaat terecht de vraag: is vrijheid van meningsuiting hetzelfde als het recht om te kwetsen? Het volgende kan illustreren hoe terecht die vraag is. Een goede kennis van me uit Italië vertelde me over haar eerste jaar op de universiteit. Het was rond 1970. Eén van de hoogleraren geschiedenis, een bekwame en ook gevierde man, kon het niet nalaten af en toe met bijtende spot te spreken over het christelijke geloof. Mijn kennis vertelde me dat zij indertijd nog maar kort geleden overtuigd christin was geworden. Toen de hoogleraar op een dag opnieuw een sneer naar het christendom gaf, liet zij in de collegezaal een protest horen. De hoogleraar was buitengewoon in zijn wiek geschoten en liet het niet na om dat in de weken daarop te laten merken door keer op keer schamper het christelijke geloof te blameren. Dit raakte haar zó dat ze besloot hem te gaan vertellen dat ze zijn colleges niet meer zou volgen: ‘Professor, ik waardeer uw colleges heel erg, maar ik kom niet meer, want u doodt mij.’ De hoogleraar keek ervan op. Hoe kon ze zich zó uitdrukken: ‘Ik dood u? Hoezo?’ ‘U doet dat door, wat voor mij het allerbelangrijkste is, zo naar beneden te halen. Als ik dit aan moet horen, sterft er iets in mij. En dat wil ik niet. Dáárom kom ik niet meer.’ De ruimte ontbreekt om te vertellen hoe de gedachtenwisseling verder verliep. Een feit is dat ze door haar ferme, maar ook kwetsbare houding indruk had gemaakt, want die avond belde hij bij haar aan en zei: ‘Luister, ik beloof dat ik geen nadelig woord meer spreek over het christelijke geloof, als jij me belooft me tijdens de colleges niet meer te interrumperen.’ Zij beloofde dat. Hun verhouding is zelfs in die mate goed gekomen dat ze veertig jaar na dato de beste vrienden zijn en hij door haar toedoen meer en meer sympathie heeft gekregen voor het christelijke geloof en dat ook in zijn publicaties laat weten.
Wat wil ik hiermee zeggen? De studente zei: ‘U doodt iets in mij!’ Seculier als hij was, kon hij zich dat niet voorstellen. En dat is het probleem van veel seculiere mensen, juist ook als zij spotprenten verdedigen. Zij lijken niet te beseffen wat dat met iemand doet.
Individualistische rechtsinterpretatie
Wat is daar de reden van? Is het niet dit: zij komen op voor de rechten van de mens, maar ze interpreteren die buitengewoon individualistisch. Voor hen bestaat alleen de individu en zijn rechten. Vandaar de enorme focus die de laatste decennia gelegd wordt op genderschap, op het recht op abortus (van de enkele vrouw) op gelijke rechten van wie ook maar. De mate waarin men zich daarvoor inzet, doet bijna religieus aan. Gelijkheid van het individu is niet alleen een recht, het lijkt ook de absolute voorwaarde voor een gelukkig bestaan voor iedereen, het voorportaal van een paradijselijk leven voor de hele wereld. Het feit echter dat onze levensbeschouwing steeds meer uitsluitend vanuit de individu bepaald wordt, zorgt voor grote misvattingen. Een deel van de werkelijkheid ontgaat ons daardoor, met alle gevolgen van dien – gevolgen die merkwaardigerwijs een dubbel, tegenstrijdig karakter hebben.
Een tegenstrijdigheid
Aan de ene kant is er het beleid rond immigratie en vluchtelingen. Immigranten werden vanaf de jaren zestig/zeventig gezien als individuen met rechten. Wie besteedde er aandacht aan dat zij hun godsdienst meenamen naar Europa en dat dit wel eens een probleem zou kunnen opleveren? Zelf seculier geworden en niet in staat om te peilen wat godsdienstige gevoelens inhouden, ging men ervan uit dat de ander dacht als wij. En als dat niet gold voor de generatie waarmee men te maken had, zou dat wel het geval zijn bij de tweede of derde generatie van hen die naar Europa kwamen. Hoeveel keer is ons niet voorgehouden dat integratie dán geen probleem zou opleveren! Onze waarden zouden ze zich eigen maken. Dat religie veel dieper gaat dan veel psychologen, politici en ook sociologen veelal beseffen, ontging hun. Dat er juist om die reden problemen zouden kunnen rijzen, eveneens; dat er in de wereld politieke ontwikkelingen zich konden voordoen, waaruit zou blijken dat hun loyaliteit veel meer bij het land van herkomst en bij hun religie zou liggen dan bij de samenleving waarin ze wonen – men stond er niet bij stil. Men dacht vanuit de individu en was welwillend en optimistisch, met als gevolg dat de grenzen opengingen.
Ditzelfde denken en deze zelfde naïviteit heeft nóg een gevolg, waardoor er een paradoxale situatie ontstaat. Aan de ene kant is men welwillend naar immigranten, maar aan de andere kant veronderstelt men (en vráágt men van hen) dat zij spot en satire over hun religie gemakkelijk opnemen en er langsheen leven. Men begrijpt niet dat juist grievende spot over iets wat zo diep de existentie raakt als godsdienst, buitengewoon vervreemdend kan werken. Wat men met de ene hand welwillend geeft, neemt men met de andere terug. Laat ik helder zijn. Als mijn kinderen indertijd op school spotprenten te zien zouden krijgen van Christus en een leraar zou mijn kinderen vertellen dat dit moet kunnen, zou mij dit veel doen. Ik zou blij geweest zijn met een christelijke school, waarin dit zeker niet gebeurde. Het bespotten van Christus raakt mij veel méér dan een ernstige persoonlijke belediging. Als ik zou weten dat mijn kinderen dit moesten meemaken op de universiteit of hogeschool zou mij dat veel doen, omdat ik besef wat dit ook hún doet. Het kan bijna niet anders of zij voelen zich vervreemd raken van de school of universiteit die ze bezoeken. Dit overkwam mijn kennis in Italië. Zij leefde in haar eigen land, in een cultuur waarmee ze vertrouwd was en waar ze om die reden alleen al grote affiniteit mee had. Maar wat als zij in een ‘vreemd’ land zou leven, waarin ze geen diepe wortels had? En wat als er in de godsdienst die je belijdt radicale elementen zijn, die inspelen op juist deze gevoelens!?
Het vaak linkse moderne denken dat uitgaat van de individu werkt in de hand dat men met een zekere naïviteit de grenzen openzet, waarbij men het risico dat radicale elementen binnensluipen, zwaar onderschat. Vervolgens onderschat men het vervreemdend effect van het bespotten van iemands godsdienst. De seculiere mens kan bepaalde gevoelens moeilijk peilen en op waarde schatten.
Gevolgen
Dat heeft gevolgen. In de moslimgemeenschap incasseert men beledigingen vaak door er de schouders over op te halen. Er zijn jonge moslims en moslima’s die, terwijl ze integreren, vasthouden aan de eigen religie en zich zelfbewust als rechthebbenden gaan opstellen. Aan hen wordt ruimte geboden; zo probeert men de samenleving overeind te houden. Maar er zijn er wie het heel anders vergaat. Zij integreren een poos, raken teleurgesteld in het leven (waar komt dit niet voor?) en schuiven heel gemakkelijk de schuld daarvan op de westerse samenleving, die hun godsdienst (voor hun gevoel) ook nog eens belachelijk maakt. Zij worden daartoe aangemoedigd door radicale elementen in de islam, die hen via social media gemakkelijk weten te vinden en te dirigeren. Tegen deze laatsten moet men hard optreden, zoals dat gelukkig gebeurt. Of het genoeg gebeurt, is de vraag. In de bewuste Duitse open brief wordt erop gewezen dat wat aan radicaliteit naar buiten komt maar het topje van de ijsberg is.
Zoals gezegd pleiten de Duitse schrijvers van de open brief voor de rechtsstaat en doen ze aanbevelingen om het moslimradicalisme tegen te gaan. Ze zijn stuk voor stuk behartenswaardig. In relatie met het bovenstaande mis ik echter een analyse van wat onze westerse samenleving meer en meer kenmerkt: vergroving en radicalisering. Waar hangt dat mee samen? Is het omdat wij ons middelpunt verloren hebben? Is het omdat wij de christelijke religie hebben afgezworen en in een vacuüm gekomen zijn en afscheid genomen hebben van wat ons is overgeleverd? Is het omdat wij God kwijtraakten, waardoor alleen de individu als referentiepunt overbleef? Maakte en maakt ons dat naïef en weinig alert (zoals in de jaren zeventig en tachtig)?
Wat we van de diaspora-Joden kunnen leren
In de laatste eeuwen voor Christus leefden talloze Joden in de diaspora. Zij gingen voor wat betreft de omgang met de heidenen uit van een basisprincipe: iedereen is aanspreekbaar op ethiek. God sloot een verbond met Noach en zo met de hele mensheid. Daarbij verbood Hij doodslag, hoererij en onreinheid. Hij gebood doodslag te straffen. De Joden onderstreepten óók – als basisregel – dat men de goden van de ander niet zou bespotten. 2 Het lijkt me dat dit gebod en deze basisregel (in deze volgorde!) van elementair belang zijn.
Noten 1 https://www.welt.de/debatte/kommentare/ article218966976/Morde-von-Nizza-Stoppen-wir-denpolitischen-Islam.html 2 Zie Elias J. Bickerman, The Jews in the Greek Age (Cambridge, 1988), p. 247
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 2020
Ecclesia | 8 Pagina's