Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal

Jochem de schoorsteenveger

7 minuten leestijd

­40­

Ja, hij kon de verbazing van mijnheer begrijpen, maar... ze hadden natuurlijk nooit meer iets van hun zoon Arthur vernomen? Natuurlijk niet, nu hij kon van hem vertellen.

Nog nooit heeft Jochem iemand zo van zijn stoel zien springen als de tapijtfabrikant, die overigens de middelbare leeftijd al ver te boven was. De zoon zat als vastgenageld aan zijn stoel, ook al van louter verbazing.

"Weet jij iets van mijn zoon Arthur?"

"Al die jaren in Palestina waren wij aan elkaar vastgeklonken. Hij behoorde ook tot de bevrijden. Maar onderweg is hij vredig in Christus gestorven. In Italië hebben we hem begraven. .."

Toen heeft Lemarque, ontdaan, hem bij de arm genomen en terwijl de zoon volgde, bracht hij hem in een weelderig gemeubileerd vertrek, waar de vriendelijke hartelijke Frau Lemarque, die niet grijs, maar wit geworden was, met de dochter des huizes gezeten was.

Naam en adres van Persij moest Lemarque weten. Hij zou persoonlijk naar Amsterdam gaan, om deze dank te zeggen voor zijn prachtige menslievende houding. En in Italië zouden zij het graf van Arthur gaan bezoeken, als dat mogelijk was. Ja, ze begrepen, dat Weishaupt hevig verlangde verder te trekken, maar een paar dagen moest hij toch blijven. Ook al om uit te rusten van zijn reis. Het was nog een heel eind naar liegnitz.

Drie dagen is hij gebleven. En toen heeft hij afscheid genomen met de stellige belofte eens te zullen terugkeren. Als hij met moeilijkheden in zijn werk zat of geen werk kon krijgen, kon hij wel op de fabriek geplaatst worden. Geen moment behoefde hij brodeloos te zijn.

Niettegenstaande Jochem aanvankelijk weigerde, heeft mijnheer Lemarque hem eenflinkesom geld gegeven om in Liegnitz voorlopig onderdak te zijn. Neen, neen, dat was geen beloning voor bewezen diensten, hoe kwam hij op dat idee! Als die Sinjeur uit Amsterdam zoveel geld gaf, om zeven slaven vrij te kopen, hen verder onderhield en reisgeld verstrekte, zou hij, Lemarque, hem dan niet een paar honderd thalers geven? Hij moest in Liegnitz toch even uitkijken naar werk en als hij dat niet krijgen kon, moest hij toch reisgeld hebben om naar Hessen te kunnen temgkeren, teneinde daar aan het werk te gaan? Toen was Jochem gezwicht, om vervolgens de verdere tocht te aanvaarden.

Het einddoel nadert nu. Eerst naar Bunzlau. Gelukkig, dat hij niet behoeft te lopen. Anders zou hij er minstens vier dagen over doen. Nu kan hij er in twee zijn. Als hij nu maar een dag er kan vertoeven, alvorens de diligence vertrekt!

Want Bunzlau is de geboorteplaats van Gebhard Waldmont. Mogelijk kan hij er nog nabestaanden vinden, die hij op de hoogte kan brengen.

Het is geen opwekkend nieuws, gesteld dat zij op andere wijze niet iets te weten zijn gekomen. Wat weet hij per saldo van Gebhard? Met een stom gebaar en ogen vol wanhoop nam Gebhard in Tunis, toen de Moor hem gekocht had afscheid van hem: Leeft hij nog? Is hij dood? Welk een heUeleven heeft Gebhard te doorstaan gehad? Enfin, iets kan hij dan toch vertellen, als de mensen nog niet op de hoogte zijn. Je kunt tenslotte niet weten: Gebhard was voor een klein gemchtje niet vervaard. Hij kon gevlucht zijn en temggekeerd. In Bunzlau komt hij in elk geval wel iets te weten.

En dan ­ naar Liegnitz! Het heftig verlangen in zijn hart is de laatste dagen toegenomen. Het zal nog wel erger worden, hoe dichter hij het dorp nadert... Hij kijkt weer uit het raam van zijn kleine kamer, waarin een bed, een tafel, een stoel, welk raam een wijd uitzicht verleent op derivier.Heel in de verte bespeurt hij iets, dat zijn aandacht in hoge mate trekt. Er is geen twijfel aan. Hoe vaak heeft hij dat in vroeger jaren al niet gezien! Het is of er niets veranderd is. Daar nadert van hogerop een houtvlot, dat langzaam maar zeker naar beneden glijdt. Als poppetjes zijn de mannen, die heen en weer lopen met lange stokken, om het vlot van de oever af te houden.

Wat zei de waard? Hij verwacht eUce dag de vlotjagers van Liegnitz. Maar ­ dan kan hij straks bekenden ontmoeten. Het is volstrekt niet onmogelijk dat Hermann er bij is! In elk geval komt hij een en ander van het dorp en de zijnen te weten. SneUer dan hij naar boven is gegaan, duikt hij naar beneden

SneUer dan hij naar boven is gegaan, duikt hij naar beneden en roept de waard in de gelagkamer toe: "Er nadert een vlot. Kunnen dat er van Liegnitz zijn?" "Natuurlijk van andere plaatsen komen hier geen vlotten.

"Natuurlijk van andere plaatsen komen hier geen vlotten.

Maar het is de vraag, of ze nu hier aanleggen, want het is nog lang geen avond".

De waard loopt, gevolgd door Jochem naar het plankier. Maar een kronkel in derivieronttrekt het vlot aan zijn oog.

"Zijn ze dichtbij? Wacht, ik zal boven kijken".

Wanneer hij terugkeert: "Je mot nog wel een uurtje geduld hebben. Mijn respect voor je scherpe ogen. Ik kan de lui nauwelijks zien".

Een uur is een lange tijd als je wacht. Maar een eind komt eraan. Jochem staat naast de waard op het plankier, als de kop van het vlot recht op hem af schijnt te komen. Geschreeuw weerklinkt. Doch één stem is gezaghebbend. Het is die van de leider, die zijn bevelen geeft.

De herbergier heeft al lang bemerkt, dat ondanks het vrij vroege uur toch zal worden aangelegd. Dan is het ook wel zeker, dat de lui pas morgenvroeg verder gaan. Dat bevalt hem. Vanavond een man of tien twaalf in de gelagkamer. Bovendien komen de dorpelingen dan ook opzetten, wijl de vlotjagers nieuwtjes brengen... Het wordt een drukke avond voor zijn vrouw, zijn dochter en hem! Jochem tuurt strak naar de bewegelijke mannen, wier gelaatstrekken steeds duidelijker worden.

Over het algemeen zijn het jonge mannen. Hij meent gezichten te herkennen, maar heeft geen zekeriieid. Alleen ­ ja zeker, die ouwe daar, bij de hut, dat is zonder twijfel Landman.

Enne, enne... die forse, brede gestalte daar op het tweede vlot, wel natuurlijk dat is de houding van Hermann. Als hij nu het gezicht eens zag.

"Weishaupt!" Een flinke schreeuw is de enige manier om zijn doelwit te bereiken. De aangeroepene wendt zich om en kijkt naar het plankier, waar de roep vandaan kwam. En dan weet Jochem: daar staat zijn broer Hermann, ouder en forser geworden, maar met de vertrouwde gelaatstrekken.

Jochem loopt tot het uiterste eind van het plankier.

"Wie roept mij daar?" schreeuwt Hermann.

"Ik. Jij bent toch Hermann Weishaupt uit Liegnitz?"

"Die ben ik. Wat mot je van mij?"

"Straks even met je praten".

"In orde. Even geduld".

Het heen en weer roepen heeft de anderen opmerkzaam gemaakt. Maar als de vreemdeling in de herberg verdwijnt, wordt zijn aanwezigheid vergeten en gaat de mering van het lange vlot voort. Zo'n karwei wordt niet één, twee, drie verricht, maar eindelijk dan toch constateert Landman, de leider, dat de zaak voor elkaar is.

Dan springt Hermann, die in werkelijkheid nieuwsgieriger is dan hij zich voordoet, op het plankier en loopt naar de gelagkamer waar Jochem hem wacht, niet vrij van zenuwachtigheid en ontembaar verlangen: nu komt hij alles te weten.

"Goeiendag. Je wou mij spreken?" vraagt Hermann.

De tegenstelling tussen beide broers is wel heel schril: Hermann fors en zwaar gebouwd; en daarnevens de broodmagere Jochem, die in het niet verzinkt bij de houtvlotjager.

"Ken je mij niet meer?"

Onderzoekend kijkt Hermann hem aan.

"Ik heb je nooit gezien bij mijn weten".

Tóch komt het Jochem voor, dat deze woorden er niet zo overtuigend uitkomen. Hij weet niet hoe Hermann inderdaad aan het twijfelen is. Die denkt aan Jochem. al heeft hij geen zekerheid. De man, die hier vóór hem staat verschilt wel ontzaglijk veel met die Jochem, dietienjaar geleden Liegnitz verliet, maar het zou toch kunnen dat hij het was en dan...

Een warreling van gedachten vliegt door Hermanns brein: als dat mager scharminkel inderdaad Jochem is, dan is alle kans om Lize te winnen, totaal verkeken. En hij begeert haar zo fel. Telkens als hij haar ontmoet, laait het vuur der liefde heviger op. En nu zou...

(wortit vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1999

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's

Vervolgverhaal

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1999

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's