Ds. P. Du Moulin, Een Talentvol Hugenotenprediker in de Strijd
Over de Franse hugenotenpredikant ds. Pierre du Moulin (1568-1658) was onder ons niet zoveel bekend. Toch bleek na enig onderzoek veel over hem en van hem te vinden te zijn. Zoveel dat we ons een goed beeld van zijn leven kunnen vormen. Dit beeld van ds. Du Moulin, die een invloedrijke en vurige verdediger van de gereformeerde leer en een Godzalige pastor was, willen we u in het kort trachten te schetsen.
Het is in de namiddag van 6 september 1592. Op de Noordzee vaart een klein zeilschip dat zojuist de Londense haven verliet om naar Holland te gaan. De wind is gunstig en snel vaart het schip naar het oosten. Naast de bemanning zijn er ook enkele passagiers, onder wie de eigenaar van het schip, de Hollandse Graaf van Wittemberg, en een jonge man van bijna 24 jaar, een hugenoot. Zij hebben midscheeps een plaatsje gevonden. Zij hopen op een kalme reis, maar daar ziet het niet naar uit. Het weer verslechtert. Het wordt snel donker en er steekt een flinke storm op. De zeilen worden geminderd en alle losse delen op het dek worden door de bemanning vastgesjord. De stuurman kan met moeite de juiste koers houden. Steeds sterker wordt de wind en hoge golven beuken het schip. De passagiers zijn in het ruim gegaan, want het is nu te gevaarlijk op het dek. Plotseling breekt het roer van het schip door de kracht van de golven in twee stukken. Willoos is het schip nu overgeleverd aan de woedende baren. De bemanning ziet geen kans het roer te repareren. Het schip maakt ook al water. Om te verhoeden dat het schip zinkt, gooit de bemanning met vereende krachten het scheepskanon over boord. Ook de handelsgoederen die in Londen waren geladen, gaan over boord. Zelfs de goederen van de passagiers verdwijnen in de golven. Er is geen keus. De bemanning en de passagiers verwachten niets anders dan schipbreuk te moeten lijden.
De gedachten van de jonge man, de hugenoot, vermenigvuldigen zich. Zou alles wat de Heere hem beloofd heeft, niet in vervulling gaan? Zou alles dan eigen werk geweest zijn? Had de Heere hem dan niet getrokken uit het on- en bijgeloof van de roomse godsdienst en gezegd dat hij Zijn Naam zou moeten verkondigen en de strijd zou moeten aangaan tegen de roomse kerk? Zou hij dan nu moeten omkomen? Was hij soms eigen gekozen wegen gegaan zoals Jona door naar Holland te gaan en niet terug naar zijn eigen land, naar Frankrijk? Was dat soms de oorzaak van de storm? Zo denkt de jonge man. Maar dan komt er hoop in zijn hart. Hij gelooft dat de Heere hem niet zal verlaten. En zie, het water wordt wat rustiger. Het blijkt dat ze de monding van een rivier ingaan, want aan beide kanten van het schip is er een donkere streep land te zien. Maar het gevaar is nog niet afgewend. Ze kunnen aan de grond lopen. Als ze vlakbij het land zijn, komt het schip met een schok tot stilstand. Het zit muurvast op een zandbank. Maar het land is vlakbij en met een kleine roeiboot komen allen behouden aan land.
We begrijpen al wie die jonge man is. Het is Pierre du Moulin. Aan de hand van zijn autobiografie en een geschrift van zijn zoon over zijn leven, alsook uit de vele door hem zelf geschreven boeken en met behulp van een proefschrift uit 1966 over hem van de Franse predikant L. Rimbault kunnen we ons een goed beeld van zijn leven vormen 1 . We zullen proberen dat beeld te schetsen. Daarbij is het goed iets te weten over de omstandigheden van de Franse Gereformeerde Kerk in zijn tijd. Daarvoor willen we u verwijzen naar de beide eerder in dit blad verschenen interessante bijdragen van de heer D. Peters over de Reformatie in Frankrijk. 2
We willen echter niet alleen een korte schets geven over het leven van ds. Du Moulin, maar ook specifiek ingaan op zijn gedachten over de gehoorzaamheid aan de overheid.
De overheid gehoorzaam
In de tijd dat Pierre werd geboren, werkte de Heere met kracht door Zijn Geest in het Franse volk, maar de roomse kerk woedde en de duivel zat niet stil. Hij wilde Gods werk tenietdoen. Een zware vervolging barstte los op het hoofd van de gereformeerden in de eerste helft van de 16e eeuw. We zouden ons af kunnen vragen: Lieten zij dit alles maar over zich heen komen? Onderwierpen zij zich aan die zware onderdrukking? Kwamen zij dan niet in opstand? Nee, toen nog niet. Calvijn schrijft in een brief uit die tijd:
“Omdat ik gehoord heb dat verscheidenen van u overwegen of zij - indien men hen komt te beledigen - niet maar liever tegenstand zullen bieden dan zich te laten beroven, bid ik u, zeer geliefde broeders, zulke plannen te laten varen, want God zal die nooit zegenen.” 3
Door de werking van Gods Geest werd het martelaarschap verkozen boven de opstand tegen het wettig gezag. In de Franse geloofsbelijdenis wordt de gehoorzaamheid aan de overheid in de artikelen 39 en 40 beleden. Deze artikelen luiden als volgt:
“Artikel 39. Wij geloven dat God wil dat de wereld geregeerd wordt door wetten en overheden ter beteugeling om de losbandige begeerten van de wereld tegen te gaan (Ex. 18:20-21; Matth. 17:24-27; Rom. 13:1-7).
En eveneens dat Hij koninkrijken, republieken en allerlei andere soorten vorstendommen, of ze nu erfelijk zijn of niet, ingesteld heeft en alles wat behoort tot de rechtsstaat. Hij wil daarvan als Stichter gekend worden. Daarom heeft Hij het zwaard in handen van de overheden gelegd om de zonde te bestraffen, niet alleen die tegen de tweede tafel van Gods geboden gepleegd zijn, maar ook tegen de eerste.
Men moet dus, omwille van Hem, niet alleen verdragen dat de overheden heerschappij voeren, maar ook dat men hun eer bewijst, altijd hooghoudt en hen beschouwt als Zijn plaatsvervangers en dienaren die Hij aangesteld heeft om een wettig en heilig ambt uit te oefenen (1 Petr. 2:13-14; 1 Tim. 2:2).
Artikel 40. Wij houden er dus aan vast dat men hun wetten en verordeningen moet gehoorzamen, heffingen en belastingen betalen en andere verplichtingen nakomen; en het juk van onderwerping met een goede en vrije wil dragen - ook al zouden ze ongelovig zijn - mits het soevereine rijk van God onaangetast blijft (Matth. 17:24; Hand. 4:17-19).
Om die reden verfoeien wij hen die de overheden zouden willen verwerpen, gemeenschap van goederen invoeren en verwarring zaaien over het bezit ervan, en de rechtsorde omverwerpen.” 4
Ook in artikel 36 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt overigens de schuldige plicht tot gehoorzaamheid aan de overheid duidelijk gesteld:
“Voorts, eenieder, van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij, is schuldig zich den overheden te onderwerpen, schattingen te betalen, hun eer en eerbied toe te dragen, en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen die niet strijden tegen Gods Woord”.
Een andere geest
Maar door allerlei omstandigheden kwam er van lieverlee een andere geest onder de hugenoten. Aan het hof, dat doortrokken was van goddeloosheid, regeerde de Italiaanse Catharina de Médicis (1519-1589). Moest zo’n regering gehoorzaamd worden? Daarbij kwam de felheid van de Contrareformatie, georganiseerd door de roomse kerk. Moest dit alles maar gewillig ondergaan worden? Er werden psalmzangtochten, chanteries genoemd, in Parijs gehouden, waarbij zo’n vier- à vijfduizend mensen psalmen zingend door de straten van Parijs trokken. Men durfde meer te laten blijken dat niet alles geaccepteerd kon worden.
Toen op zondag 1 maart 1562 hertog Frans de Guise (1519-1563) met zijn soldaten in het stadje Wassysur-Blaise een grote slachting aanrichtte onder kerkgangers, was het geduld van de hugenoten teneinde. Opstand onder aanvoering van de adel was volgens vele hugenoten gerechtvaardigd, daar het Edict van Tolerantie van 17 januari 1562, dat aan de hugenoten toeliet om buiten de stadsmuren erediensten te houden, met voeten werd getreden. Onder aanvoering van de bekende leiders, Gaspard de Coligny (1519- 1572) en prins Lodewijk I van Condé (1530-1569), trokken zij ten strijde tegen de legers van de koning. Maar helaas, door deze oorlogen kwam er een scheiding tussen broeders. Een deel van de hugenoten was het niet met deze gewapende strijd eens. Zij wilden lijdzaamheid betrachten.
Verscheidene burgeroorlogen werden er gevoerd. Het uiteindelijke resultaat viel bitter tegen: vele doden waren er te betreuren, families werden gespleten, het land gescheurd, de kerken verstrooid en predikanten werden bedreigd.
Pierres afkomst en kinderjaren
Het was in deze moeilijke tijd dat Pierre du Moulin werd geboren uit het huwelijk van Joachim du Moulin (1538-1618), die predikant was, en Françoise Gabet. Net voor zijn geboorte moesten zijn ouders vluchten, omdat door de Franse koning Karel IX (1550-1574) een wet uitgevaardigd was die alle uitoefening van de protestantse godsdienst verbood. Ook moesten alle predikanten het land verlaten. Het gezin Du Moulin vluchtte naar het plaatsje Buhy in Normandië. Op het kasteel van de heer van Buhy, waar ook Calvijn regelmatig was voorgegaan in de prediking van Gods Woord, waren zij voor korte tijd veilig. Daar werd op 16 oktober 1568 Pierre geboren. Maar ook in Buhy was het al snel niet meer veilig. Pierre werd onder hoede van een voedster achtergelaten en het gezin, bestaande uit vader en moeder Du Moulin en een oudere broer en zus van Pierre, sloeg opnieuw op de vlucht. Toen de rust in 1570 weerkeerde, werd de familie weer herenigd. Maar helaas was het maar van korte duur. De beruchte Bartholomeusnacht van 23 op 24 augustus 1572 brak aan. Duizenden hugenoten werden vermoord. Het gezin Du Moulin bevond zich toen in Coeuvres in het noorden van Frankrijk. Het gezin verkeerde daar in een hachelijke situatie. Pierre vertelt er later zelf iets van:
“Mijn vader leed aan zware koortsen, mijn moeder en alle kinderen waren ziek. De heer d´Estrées [bij wie het gezin in huis was; CV] veranderde van godsdienst en wilde mijn vader ombrengen in plaats van hem helpen. Daarom verborg hij zijn kinderen in een huis van een vrouw, Ruffine genaamd. Deze vrouw was wel rooms, maar ze had ons lief.”
Zijn vader en moeder vluchtten naar het plaatsje Muret, dat aan de prins van Condé behoorde, en vervolgens naar Sedan, een onafhankelijk prinsdom. Deze stad lag in het uiterste noorden van Frankrijk, aan de rivier de Maas. De stad werd bestuurd door Henry Robert de la Marck (1540-1574), graaf van Bouillon. Vanwege het grote aantal hugenoten werd deze stad wel het ‘Kleine Genève van het Noorden’ genoemd. Intussen verbleven de kinderen Du Moulin onder de hoede van die roomse vrouw. Hier werden zij wonderlijk gespaard, ondanks een huiszoeking door de moordenaars.
Pierres zoon vertelde later hierover het volgende:
“De arme man [de grootvader van Pierre jr; CV] bevond zich in grote nood. In alle steden in de buurt vond een grote massamoord plaats op de protestanten en de moordenaars waren ook naar hem op zoek. Wat te doen met zijn vrouw en zijn vier kleine kinderen? Meenemen? Ze achterlaten? Het gevaar was overal. Hij besloot zijn kinderen bij een roomse vrouw, Ruffine, achter te laten, een halve mijl van Coeuvres vandaan. Zelf vluchtte hij met mijn grootmoeder naar Muret en daarna vandaar naar Sedan. De moordenaars, die opdracht hadden mijn grootvader en zijn familie te doden - want zij keken noch naar vrouw, noch naar leeftijd - vonden het huis van de vrouw waar de kinderen waren achtergelaten. Ruffine verborg de kinderen in het stromatras van een bed onder een veren dekbed. Zij had nauwelijks het dekbed erop gelegd of de moordenaars kwamen de kamer binnen om huiszoeking te doen, maar zij kwamen niet op het idee om in het bed te kijken. Pierre, die slechts vier jaar oud was, werd bang en begon plotseling te huilen. Zijn zus Esther, die zeven jaar oud was en bewust van het gevaar, dempte zijn kreten door haar hand op zijn mond te leggen. Hij verzette zich hevig. Toen liet Ruffine een pan op de grond vallen en maakte een groot lawaai totdat de moordenaars vertrokken. Zodra deze buiten waren, snelde zij het kind te hulp en bevond dat het kind bijna gestikt was. De bijzondere zorg Gods was over de kinderen van Zijn dienaars ter bescherming tegen de dienaars van de satan.”
De kinderen waren bij haar veilig. Na ongeveer vier maanden liet vader Du Moulin hen naar Sedan halen. Op de vreugde om het weerzien van de kinderen (3 januari 1573) lag echter een zware schaduw, want tijdens de Bartholomeusnacht was grootvader Gabet, de vader van Pierres moeder Françoise Gabet, vermoord.
En verscheidenen uit de kring van familie en bekenden waren in die nacht of in de dagen erna omgekomen. Een verschrikkelijke tijd.
De moeder van Pierre was intussen erg verzwakt door al de ontberingen die zij geleden had. Na korte tijd overleed zij. Pierre was toen nog maar vier jaar oud.
Onderwijs in zijn jeugd en bekering
Pierre werd van jongs af door zijn vader onderwezen in de leer der Hervorming. Hij had een helder verstand en hij wilde, net als zijn vader, predikant worden. Tijdens hun verblijf in de stad Sedan stuurde zijn vader hem naar de Latijnse school. Op deze school heeft Pierre de eerste beginselen van de soeve reiniteit van de koning over een volk geleerd, ook als deze het volk onderdrukt. Het hoofd van deze school in Sedan was toen namelijk Toussaint Berchet (1540- 1605), die een uitgesproken aanhanger van deze visie op de overheid was. Verzet tegen de door God gegeven macht was volgens hem uitgesloten. Ongetwijfeld heeft deze mening invloed gehad op Pierre.
Van de bekering van Pierre is weinig bekend. Zelf heeft hij er niet speciaal over geschreven. Wel heeft hij op zijn sterfbed gezegd dat de Heere hem van jongs af geroepen had. En in zijn preken komt het duidelijk uit dat hij zelf geen vreemdeling was van vrije genade. Hoort u maar hoe hij zich in een van zijn preken uitdrukt:
“Ik ben beschaamd en beroerd vanwege de veelheid van mijn zonden, van mijn daden die geheel boos zijn, mijn ijdelheid en liefde tot de wereld, ijdele gedachten en kwade begeerlijkheden die mij doen verschrikken en gedurig tegen mij pleiten (…) Als ik mijn zonden wil optekenen, zo verdwaal ik in deze overdenkingen, omdat ik het einde er niet van vind. Ik moet uitroepen met David: ‘Heere, reinig mij van mijn verborgen afdwalingen’. De goederen die ik van mijn Vader ontvangen had, heb ik kwalijk gebruikt en ik moet met de verloren zoon zeggen: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor U; en ik ben niet meer waardig Uw zoon genaamd te worden’ (…) Om deze redenen, vernederd voor mijn God en beschaamd voor mijzelf, zeg ik met Daniël: ‘Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten’, en zou ik mijn ogen niet durven opslaan naar de hemel. Veel minder zou ik durven verschijnen aan de tafel des Heeren, als de Heere niet tot Zich riep degenen die vermoeid en belast zijn door het gevoel van hun zonden; en als ik niet wist dat Christus niet in de wereld gekomen is om te roepen recht-vaardigen, maar zondaren tot bekering; en dat aan de tafel de zwakke en de grootste zondaars genodigd worden, mits dat zij zich tot God bekeren, en met hun ganse hart hun leven en zaligheid zoeken in Christus Jezus…”.
Maar ook kon hij getuigen van zijn verlossing:
“O, gelukzalige verandering! Ik, arm zondaar, die beefde en niet durfde te naderen en een ontroerde consciëntie had vanwege de schrik over mijn zonden, loop nu met vertrouwen tot mijn God: Mijn God, Gij zijt mijn Vader, Gij zijt mijn enige hoop en troost. Gij hebt mij getrokken uit de poel van het eeuwig verderf. Gij hebt mijn ogen verlicht en mijn hart verheugd. Gij hebt mij door Uw Woord in deze duistere en verdorven eeuw de weg der zaligheid geopend. Gij hebt mij getrokken uit de strikken des satans en der wereld (…). Om ons van de vloek te verlossen heeft Jezus Christus Die Zelf op Zich genomen, een vloek geworden zijnde voor ons, gelijk Paulus zegt in Galaten 3. En gelijk Petrus zegt: ‘Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt.’ Wonderlijke zaak! Dergelijke is er nooit gehoord noch gezien onder mensen: dat de Medicijnmeester de geneesdrank neemt voor een zieke en dat de zieke genezen wordt; en dat de Medicijnmeester de ziekte overneemt, want Hij heeft onze krankheden op zich genomen…”.
Tevens mocht hij iets leren kennen van de ware dankbaarheid:
“Wel, waarin ben ik toch beter dan zoveel mensen aan wie Gij deze genade niet bewezen hebt. Heere, het is niet om enige deugd die in mij is. Maar Gij wilt daardoor verheerlijkt worden dat Gij weldoet aan de onwaardigste en mij hebt willen stellen tot een voorbeeld van Uw gunst. Daarom zal ik U loven, o mijn God, en U in al mijn leven verheerlijken en zal voortaan alles als ijdelheid en bitterheid achten tegenover de grootheid van Uw gunst en de zoetigheid van Uw liefde.”
Op de academie van Sedan heeft Pierre gestudeerd tot zijn twintigste jaar. Hij werd er grondig onderwezen in de vakken Latijn, Grieks en retorica (redekunst). Zo werd hij voorbereid op het grote werk dat hem wachtte.
Naar Parijs
Helaas werd de situatie voor het gezin in Sedan steeds moeilijker. De toenemende lasten en ziekte veranderden het leven van ds. Joachim du Moulin en de zijnen grondig. Pierre vertelde over deze moeilijke omstandigheden:
“In het begin van de maand maart 1588 was ons gezin zwaar getroffen door grote armoede. Mijn vader, die veel kinderen moest onderhouden [drie kinderen van zijn eerste vrouw en vijf van zijn tweede vrouw; CV], lag op bed, herstellende van een zware ziekte. Hij riep mij en zei: ‘Mijn zoon, ik kan je niet langer meer onderhouden en te eten geven. Daarom moet je maar proberen in je eigen levensonderhoud te voorzien. Als God me de volledige gezondheid terug wil geven, ga ik op reis naar Parijs, waar ik nog wat geld tegoed heb. Als ik dat kan ontvangen, neem ik het mee om mijn gezin bij te staan. Ik zal je meenemen naar Parijs. Daar kun je proberen werk te vinden om in je levensonderhoud te voorzien.’ Deze woorden sneden me door het vlees, en de kamer uitgegaan zijnde, viel ik op een stil plekje op mijn knieën, waar ik met veel tranen de Heere aanriep. Toen ik terugkwam bij mijn vader, zei ik: ‘Weest u maar niet bezorgd, want ik geloof zeker dat God mij niet zal verlaten’.”
Zo mocht Pierre reeds op jonge leeftijd alle hulp en bewaring alleen van de Heere verwachten. Er volgde een moeizame tocht naar Parijs. Pierre zegt er iets van in zijn levensbeschrijving: “Mijn vader ging te paard en ik ging te voet met kapotte schoenen, terwijl de dooi ingetreden was.” Gelukkig kwamen Pierre en zijn vader zonder verdere problemen in Parijs aan. Vader Du Moulin kreeg het geld dat hem nog toekwam, en Pierre werd in een pension ondergebracht. Pierre deed zijn vader uitgeleide uit de stad.
Even buiten Parijs namen zij met een bezwaard hart afscheid van elkaar. Zouden ze elkaar ooit terugzien? Pierre heeft het afscheid kort beschreven:
“Hij gaf me tien ecu’s [Franse munteenheid uit die tijd; CV]. Terwijl hij zich verwijderde, keek ik hem na zover mijn oog reikte. Toen wierp ik me op de knieën op de weg en bad God of Hij mijn vader wilde bijstaan te midden van de gevaren en of Hij voor de welstand van ons gezin wilde zorgen. (…) Ik vroeg de Heere of Hij mijn Vader en Begeleider wilde zijn, omdat ik geen vader meer op aarde had die dit voor mij kon doen.”
Pierre was in Parijs er getuige van hoe verscheidene martelaren ter dood werden gebracht op de brandstapel. Hij begreep dat het voor hem hier ook veel te gevaarlijk was en besloot daarom naar Londen te gaan. Hij wist dat daar al vele geloofsgenoten in liefde waren ontvangen. Te voet vertrok de twintigjarige jongeman uit Parijs met wat schamele bezittingen en het geld dat hij van zijn vader ontvangen had.
In Engeland
In Londen zocht hij contact met de Franse vluchtelingenkerk, die niet alleen een toevluchtsoord voor de verbannen Franse predikanten en gevluchte hugenoten was, maar ook een centrum van kerkelijke activiteiten van de gehele Franse kerk. Pierre viel daar al snel op door zijn groot verstand en door zijn vroomheid. Hem werden dan ook verschillende betrekkingen aangeboden. Door de bemoeienis van de gravin bij wie hij huisprediker was geworden, kwam hij ook in aanraking met de Universiteit van Cambridge, waar hij zich liet inschrijven. Hij volgde de theologielessen van de beroemde dr. Willliam Whitaker (1548-1595), een van de aartsbisschoppen van de Anglicaanse Kerk, een groot tegenstander van de jezuïeten. Van deze dr. Whitaker leerde Pierre de roomse leer door en door kennen en met Gods Woord in de hand bestrijden. Whitaker was een groot voorstander van de soevereiniteit van een vorst. Zeker zal de mening van Pierre hierover meer gevormd zijn geworden.
Pierre bevond zich in 1590 nog steeds in Engeland, maar zijn hart lag in Frankrijk. Hij wist dat de Heere Zelf hem had geroepen om de Franse kerk in de verdrukking te dienen. Maar de tijdsomstandigheden waren verre van rooskleurig. Hoe zou dat kunnen? Alleen als hij mocht zien op de Koning van de Kerk zou het kunnen, anders was het een onmogelijk werk dat hij in eigen kracht niet zou kunnen volbrengen.
Naar Nederland
Maar eerst wilde hij nog graag een bezoek aan Nederland brengen, want hij had gehoord dat er op de Universiteit van Leiden een landgenoot van hem, François du Jon of met de Latijnse naam Franciscus Junius (1545-1602), benoemd was tot hoogleraar in de theologie. Pierre had verscheidene geschriften van hem gelezen. Hij zou graag nader met hem kennis willen maken. En niet alleen om deze geleerde te ontmoeten, maar hij had zoveel goeds van de Leidse Universiteit gehoord dat hij ernaar verlangde deze ook eens te bezoeken om zo mogelijk nog meer te leren.
Hij ging per schip (6 september 1592). In het begin van dit artikel hebt u kunnen lezen hoe de reis verlopen is. Ondanks de storm en de schipbreuk ging zijn wens toch in vervulling. Hij was in Nederland aangekomen en reisde door naar Leiden, waar hij zich liet inschrijven aan de Universiteit. Veel heeft hij ook daar meegemaakt. We kunnen het niet allemaal vertellen. Pierre werd benoemd tot conrector van de Latijnse school. Later werd hij er zelfs professor in de filosofie en buitengewoon leraar in de logica.
In augustus 1593 werd professor Josephus Scaliger (1540-1609), een beroemd taalgeleerde, tot professor benoemd in Leiden. Pierre vermeldt in zijn autobiografie de nauwe band met hem. Met enige studenten verbleef hij in het statige herenhuis van de professor. Door het contact met deze geleerde kon hij op allerlei gebied zijn kennis verrijken. Ook deze professor was van mening dat een volk nooit tegen zijn vorst mocht opstaan. Bij hem vond Pierre dan ook direct aansluiting met zijn mening over de soevereiniteit van een vorst.
In Leiden zal hij ook contact gehad hebben met Franciscus Gomarus (1563-1641), die in 1594 - met aanbeveling van professor Junius - daar tot hoogleraar benoemd was.
Predikant in Frankrijk
In augustus 1598 besloot Pierre terug te keren naar Frankrijk. Hendrik IV (1553-1610), die reeds koning van Navarra was en die Parijs wel een mis waard vond, was tijdens het verblijf van Pierre in Nederland daadwerkelijk koning van geheel Frankrijk geworden. Door het Edict van Nantes (13 april 1598) hadden de hugenoten een periode van rust. Dit was een reden temeer voor Pierre om terug te gaan naar zijn vaderland. In zijn autobiografie meldt hij: “Zo verliet ik Holland, waar God me Zijn nabijheid zo heeft doen ervaren”.
Na een reis met vele wederwaardigheden kwam Pierre eind september 1598 bij zijn vader en stiefmoeder aan. Nu was Pierre weer in Frankrijk, maar nóg aarzelde hij de roeping van de Franse Kerk te volgen in het besef van zijn onbekwaamheid en geringheid. Zijn zoon zegt dat “hij zich biddend en Gods Woord onderzoekend daar voorbereidde op het grote werk dat hem wachtte.”
Eenmaal terug in Frankrijk ervoer Pierre een relatief veilige situatie voor de hugenoten. Hendrik IV had met vaste hand Frankrijk van een staat van anarchie in een betrekkelijke rust en eenheid gebracht. Dit zal er mede toe geleid hebben dat Pierre een uitgesproken tegenstander van het recht van opstand tegen een onderdrukkend vorst geworden is. In zijn Parijse tijd heeft Pierre ook regelmatig contact met koning Hendrik IV gehad.
Nu durfde Pierre niet langer weerstand te bieden aan zijn roeping tot predikant. Na toegelaten te zijn tijdens een kerkelijke vergadering werd hij bevestigd door oplegging der handen (december 1598). Hij hield zijn eerste predicatie in het huis van de zuster van koning Hendrik IV, Catharina de Bourbon (1558-1604), die ondanks haar roomse man zelf protestants geworden was. Zij trad als beschermvrouw van de hugenoten op. De dag daarna preekte ds. Du Moulin zelfs in het Louvres, één van de paleizen van de koning, voor een zeer groot gehoor, waarbij ook Catharina de Bourbon aanwezig was. Dat was een doorn in het oog van de roomse kerk en van koning Hendrik IV.
In Parijs zelf was geen officieel kerkgebouw voor het houden van protestantse diensten. Dat werd niet toegestaan. De afstand tot de eerste kerk buiten Parijs was zo groot dat er ’s winters wel kinderen die gedoopt moesten worden, van kou omkwamen tijdens de reis er naartoe. Er is een hele geschiedenis aan verbonden hoe er ten slotte een kerkgebouw in Charenton vlakbij Parijs kwam.
Een belangrijk tegenstander
Al snel begon de jonge ds. Du Moulin bekend te worden als een groot redenaar. Niet alleen in Parijs, maar in heel Frankrijk en Europa werd zijn naam genoemd. Onder dat alles bleef ds. Du Moulin door genade wars van alle eer van mensen. Ondanks zijn grote geleerdheid bleven zijn preken eenvoudig.
Er zijn honderd preken in tien deeltjes met tien preken (decades genoemd) uitgegeven, die hij in de loop van zijn leven, maar vooral meer op latere leeftijd geschreven heeft. Verscheidene deeltjes zijn in het Nederlands vertaald.
Zou ds. Du Moulin vrucht op zijn arbeid gehad hebben? De eeuwigheid zal dat openbaren. Dagboeken van diverse van zijn toehoorders geven wel een indruk daarvan. Zo lezen we:
“3 juli 1608. Ik heb vandaag met groot genoegen een predicatie van ds. Du Moulin gehoord en ik heb daar Uw genade ontvangen, o God”.
“Januari 1609. Wij zijn vandaag naar de kerk geweest en hebben daar aan het Avondmaal des Heeren deelgenomen en we hebben een zeer opmerkenswaardige predicatie [van ds. Du Moulin; CV] gehoord. O, dat dit meer mocht gebeuren!”
Wanneer Catharina, de protestantse zuster van koning Hendrik IV, in Parijs verbleef, moest ds. Du Moulin haar elke dag bezoeken om over de waarheid die naar de Godzaligheid is, te spreken. Catharina had daar ook grote behoefte aan. Het leek een eervolle opdracht voor ds. Du Moulin, maar de werkelijkheid was wel anders. Koning Hendrik IV zond onder druk van de roomse kerk regelmatig geleerde roomse geestelijken naar Catharina. Die probeerden haar te bewegen om haar geloof af te zweren. Kardinaal du Perron (1556-1618) en pater Coton, een jezuïet, kwamen haar bezoeken.
Toen dezen ook ds. Du Moulin bij haar ontmoetten, hadden ze al snel door dat ze met een belangrijke tegenstander te doen hadden. Deze man kon veel onrust veroorzaken in de roomse kerk. Daarom zouden de roomse geestelijken niet rusten voordat hij het onderspit zou delven. Ds. Du Moulin werd gevraagd om een twistgesprek aan het hof te houden tussen hem en een aantal roomse geestelijken van de Sorbonne, de roomse Universiteit van Parijs, met kardinaal Du Perron aan het hoofd. Het twistgesprek liep voor de roomse kerk op een mislukking uit.
Boeken en huwelijk
Al snel na zijn bevestiging als predikant van de Parijse gemeente begon ds. Du Moulin boeken te schrijven. Hij heeft veel boeken geschreven. Niet dat hij zelf zoveel behoefte had om dat te doen. Maar steeds dreven de omstandigheden hem ertoe zich teweer te stellen tegen de dwaalleer van de roomse kerk. Geen wonder dat ds. Du Moulin bekendstond onder de roomsen als één van de meest onbuigzame hugenotenpredikanten. De haat tegen hem werd steeds groter. Ze probeerden hem te belasteren door pamfletten met hatelijke opmerkingen over hem te verspreiden. Zelfs door een groot bedrag aan geld te bieden, als hij maar weer rooms zou worden. Maar door genade mocht hij standvastig blijven. Verscheidene aanslagen werden op zijn leven gepleegd, maar de Heere bewaarde hem.
Het was in deze tijd dat ds. Du Moulin trouwde met Marie Colignon (ca. 1579-1622), een nog jonge, Godvrezende weduwe van een Franse predikant. De 32-jarige Parijse predikant had er naar uitgezien een vrouw van de Heere te ontvangen en de Heere had hem niet beschaamd doen uitkomen. Verscheidene kinderen zijn uit dit huwelijk geboren. Zo had ds. Du Moulin een huiselijk leven gekregen, een oase van rust in zijn vele kerkelijke werkzaamheden. Maar… het was ook voor hem hier het land der ruste niet!
Koning Hendrik IV vermoord
Koning Hendrik IV wordt door ds. Du Moulin uitdrukkelijk een grote en goede vorst genoemd, die verscheidene bewijzen van trouw aan de gereformeerden getoond heeft. Koning Hendrik IV had van zijn kant ontzag voor ds. Du Moulin. Hij wist wel dat ds. Du Moulin de volle waarheid sprak. Maar hij wist ook dat de jezuïeten zich erop bezonnen om wraak te nemen. Toen de koning op een keer terugkwam van een reis, gebeurde het. De karos van de koning werd in een nauwe straat even opgehouden. Plotseling sprong een man op de treeplank en voordat de lijfwacht hem kon afweren, stak hij de koning met een mes in zijn zij, zodat hij stierf (14 mei 1610). Een gedenksteen in de straat waar het gebeurde, is nog te zien. Groot was de schrik en paniek. De moordenaar werd gevangengenomen en gedood, maar het kwaad was geschied. Heel Frankrijk was onder de indruk van deze moord. Wat zou hierop gaan volgen? Vooral de hugenoten waren bevreesd dat de vervolgingen weer zouden beginnen. Ds. Du Moulin was er zeker van dat de jezuïeten de moord op hun geweten hadden. In een gedicht in het Latijn beschuldigde hij de jezuïeten van de dood van de koning.
De haat van de roomse kerk tegen de predikant van Parijs en zijn volgelingen werd steeds groter. Nu de koning gestorven was, zou de roomse kerk er wel voor zorgen dat het Edict van Nantes tenietgedaan zou worden. Een nieuwe koning had de troon beklommen, de elfjarige Lodewijk XIII. Omdat deze nog een kind was, werd de vrouw van Hendrik IV, Maria de Médici, regentes. Zij was heel anders dan haar man. Al heel snel verbond zij zich - tot verontrusting van de hugenoten - met Spanje. Hoewel Lodewijk XIII beloofde het Edict van Nantes te blijven respecteren, maakten velen die tijdens de regering van Hendrik IV aan het hof hadden verkeerd, dat ze wegkwamen voordat de bui zou losbarsten.
Tegen opstand
Maar hoe het ook zou gaan, ds. Du Moulin zou ook de nieuwe koning eren. In het proefschrift over hem van de Franse predikant L. Rimbault en in het boek van dr. H. Kretzer, getiteld: Calvinismus und französische Monarchie im 17. Jahrhundert (1975), kunnen we veel informatie vinden over hoe ds. Du Moulin dacht over opstand tegen het wettig gezag. Ds. Du Moulin was ervan overtuigd dat een Christen moet gehoorzamen aan de wetten van de staat, tenzij deze tegen Gods Woord ingaan. De koning moet geëerd worden als zijnde door God Zelf over hen gesteld, ook als hij zijn macht misbruikt. En als de koning of regering een vervolger wordt, mag een Christen niet anders dan het lijden ondergaan of het land ontvluchten om in een ander land of toevluchtsoord een mogelijkheid te zoeken om God in waarheid te kunnen dienen. Een gelovige moet ieder moment gereed zijn om zijn goederen te verliezen en zijn banden met zijn vaderland te verbreken om in de vreemde een toevluchtsoord te zoeken. Het is God Die het hart der koningen en prinsen bestuurt. Hij is het ook Die ze verhoogt en vernedert. Er is in de ogen van ds. Du Moulin geen plaats voor opstand, nog minder voor revolutie van het volk. Alleen in de dienst van God is vrede en welvaart te verwachten.
Wel bestaat er volgens Du Moulin een koninkrijk met een regering die een koning onder bepaalde voorwaarden aanstelt en zelfs in geval van nood de koning met wapens bestrijdt of zelfs wel afzet. Dat moet dan wel het uiterste middel zijn, want zegt hij: “De naam koning is steeds heilig, omdat God Zelf koningen aanstelt. Daarom moet men er acht op geven dat in de menselijke koning de majesteit van de hemelse Koning niet gekwetst wordt.” In de erfopvolging van koningen lijkt Du Moulin geen overeenkomst tussen volk en regering enerzijds en hun koning anderzijds te kennen. Zo staan zelfs Barbaarse despoten, zoals toentertijd in Turkije en Rusland, gelijk aan de Franse koning.
Daarnaast moet volgens Du Moulin een Christen ‘wereldvreemd’ zijn en zijn vertrouwen niet op koningen zetten. De Heere gebruikt echter wel koningen om Zijn wil uit te voeren. Dit was het dat ds. Du Moulin zijn Parijse gemeente en ook de vele vooraanstaande hugenoten, met wie hij in levendig contact of correspondentie stond, voorhield.
Ook in verscheidene van zijn vele geschriften heeft Du Moulin zijn mening met betrekking tot de gehoorzaamheid aan de overheid niet onder stoelen of banken gestoken. Zijn Verdediging van het katholieke geloof, dat juist in het jaar verschenen is waarin Hendrik IV vermoord is (1610), is daar een belangrijk voorbeeld van. Hij schreef dit boek op verzoek van koning Jacobus I van Engeland tegen de roomse kerk die kritiek geleverd had op Jacobus’ Belijdenis des geloofs.
Wel hield ds. Du Moulin eraan vast dat het wereldlijk en geestelijk rijk gescheiden zijn. Als de vorsten God beledigen, moeten de kerken daartegen opkomen met alle haar ten dienste staande middelen, behalve rebellie en oproer. “Die predikant is getrouw”, zegt hij, “die de overheid niet vleit in haar ondeugden en ook het volk gehoorzaamheid leert.” “Hij zal het midden moeten vinden tussen vleierij en oproer.” De predikant komt het niet toe een dwangbevel jegens de koning te geven, maar omgekeerd wel, wanneer de predikant zijn ambtsplichten verzuimt. Daarbij speelt de godsdienst van de vorst geen rol. De gehoorzaamheid van de onderdanen wordt alleen afgeleid van het feit dat de overheid van God is ingesteld volgens Romeinen 13. Het menselijke verstand verbiedt aan de onderdanen het juk van een ongelovig vorst af te schudden. Voor ds. Du Moulin is de koning de gezalfde des Heeren. Hij gaat zelfs zover dat de Franse gereformeerden tegen de buitenlandse gereformeerden zouden moeten vechten als de koning dit wenste. De Franse gereformeerden zouden ook niet om hulp moeten vragen bij buitenlandse vorsten, omdat ze de eed van trouw niet aan een buitenlands vorst gezworen hebben. Er bestaat geen uitzondering, omdat het een Goddelijk gebod is, waarvan de menselijke wetten slechts afgeleid zijn.
In de jaren na de moord op koning Hendrik IV, toen er meer en meer onrust ontstond in het land onder de regering van Lodewijk XIII, valt het in brieven van ds. Du Moulin aan vooraanstaande calvinisten en in zijn preken op dat hij oproept tot gehoorzaamheid. Om misverstanden te voorkomen geeft hij ook aan dat hij niet door het hof omgekocht is. Wel stuurde de koningin-moeder een brief aan ds. Du Moulin waarin zij haar dank betoonde voor zijn koningsgezindheid. Zij bood hem zelfs geld aan, wat hij natuurlijk radicaal afwees.
Niet op de Synode van Dordrecht
In Nederland was ondertussen op de Universiteit van Leiden een kerkelijke strijd ontbrand. Nadat professor Junius in 1602, van wie ds. Du Moulin zoveel lessen had ontvangen, aan de pest was overleden, werd de Amsterdamse predikant Jacobus Arminius als professor in Leiden benoemd. U kent de gevolgen. De Universiteit van Leiden werd een broeinest van ketterij, wat uiteindelijk geleid heeft tot de beroemde Synode van Dordrecht (1618-1619).
U kent de bekende plaat van de afgevaardigden in de zaal van de Kloveniersdoelen in Dordrecht, waar deze Nationale Synode gehouden werd. We zien daarop een paar lege banken rechts bovenin. Daar hadden de afgevaardigden van de Franse gereformeerde kerken moeten zitten, onder wie ds. Du Moulin en zijn zwager ds. Andreas Rivet. Het werd de Franse predikanten echter verboden om naar Holland af te reizen. Ds. Du Moulin had zijn reisbenodigdheden al klaar, toen hij op 17 oktober 1618 een ordonnantie van de Franse Koning Lodewijk XIII ontving waarin het de predikanten op straffe van de dood werd verboden om het koninkrijk te verlaten. Zo konden de predikanten niet anders dan in Frankrijk blijven, tot hun grote teleurstelling en tot teleurstelling van de synode. Graag hadden zij de Franse predikanten in hun midden gehad. Vooral ds. Du Moulin en ds. Rivet waren bekend geworden door hun publicaties.
Ds. Du Moulin wilde toch het zijne er nog toe bijdragen. In zijn levensbeschrijving schrijft hij: “Om dit gebrek te vergoeden schreef ik een boekje genaamd Anatomia Arminianismi (Ontleding van de Arminiaanse leer) en stuurde dit naar Dordrecht. ”De Heren Staten stuurden mij daarop een medaille en 200 ecu als vergoeding.”
We kunnen zijn Ontleding van de Arminiaanse leer ook vinden in de Acta van de Nationale Synode 1618- 1619. In de 143e zitting gehouden op 27 april 1619 is dit boekje aan de leden van de synode voorgelezen. 5
Voorzitter van de Synode in Frankrijk
Tijdens de in het najaar van 1619 gehouden Franse Nationale synode van Alez, gelegen in het zuidoosten van Frankrijk, werden de artikelen van de Dordtse Synode aangenomen, als zijnde geheel volgens Gods Woord. Ds. Du Moulin was preses van deze vergadering. Alle aanwezigen legden de volgende plechtige eed van trouw aan de leer der Godzaligheid af:
“Ik zweer en betuig voor God en voor deze heilige vergadering dat ik aanneem, goedkeur en omhels de gehele leer, geleerd en beslist in de Synode van Dordrecht, als geheel overeenkomend met het Woord Gods en de belijdenis van onze kerken. Ik zweer en beloof gedurende mijn leven te volharden in de bediening van deze leer en die te beschermen naar mijn gehele vermogen. En dat ik noch in predicaties noch lerende in de scholen noch in het schrijven immermeer van deze regel zal scheiden. Ik verklaar ook en betuig dat ik verwerp en veroordeel de leer van de arminianen, aangezien zij de verkiezing Gods aan de wil des mensen doet hangen, de genade Gods vermindert en vernietigt, de mens en de krachten van de vrije wil verheft om hem van boven neder te werpen, het pelagianisme weer invoert, het pausdom verschoont en de gehele zekerheid der zaligheid omstoot. Zo waarlijk wil mij God helpen en mij genadig zijn, als ik het voornoemde voor Hem zwere, zonder enige dubbelzinnigheid, uitvlucht of inwendige zinsbehouding.”
Op de vergadering drong het gerucht door dat in het zuidwesten van Frankrijk de protestantse stad Béarn heroverd was door het koninklijke leger en dat de kerken verwoest waren. De tijding bracht grote ontsteltenis teweeg op de vergadering. Er waren vele slachtoffers gevallen. De vergadering sprak haar zorg uit over de vele slachtoffers, maar ging niet zo ver een formeel protest naar de vervolgers te sturen. Ds. Du Moulin bleef zijn achting uiten voor de regering en de opstand afkeuren. Hij noemde de vervolging een tuchtiging van God en riep op tot boete en berouw in plaats van zich teweer te stellen. Droefheid vervulde de harten van de afgevaardigden van de Franse kerken. Wat zou de toekomst brengen?
Na de synode vestigde ds. Du Moulin zich in Sedan (5 januari 1621) - de stad waar hij als vierjarige jongen reeds heen gevlucht was na de vreselijke Bartholomeusnacht -, omdat het opnieuw te gevaarlijk was om naar Parijs te gaan en daar te verblijven.
Predikant en professor in Sedan
De heer van de stad, de Graaf van Bouillon, ontving hem vriendelijk in zijn kasteel en aan zijn tafel. Maar ds. Du Moulin was daar gescheiden van vrouw en kinderen en van zijn gemeente. Gelukkig kon het gezin snel weer herenigd worden. Ze waren in Sedan relatief veilig. Het Woord Gods was ook op hem van toepassing: Zij hebben Mij vervolgd (…), zij zullen ook u vervolgen (Joh. 15:20m).
De droefheid vanwege het gescheiden zijn van zijn gemeente werd nog vergroot door het sterven van zijn vrouw, die door alle ontberingen erg verzwakt was. Na enige tijd mocht hij echter opnieuw een vrouw vinden die hem trouw terzijde stond.
Was de gemeente van Parijs bedroefd om de vlucht van hun herder en leraar, de gemeente van Sedan was er verblijd over. Al snel werd ds. Du Moulin gevraagd predikant van de protestantse gemeente te worden en tegelijkertijd professor aan de Universiteit van Sedan. Hij bewilligde hierin op voorwaarde dat hij terug naar Parijs mocht, zodra daar gelegenheid voor was. Zou hij ooit zijn gemeente weer terugzien?
Verdeeldheid en opnieuw opstand
Grote zorg en droefheid vervulden het hart van ds. Du Moulin omtrent de kerk Gods. Verdeeldheid was de kerk binnengeslopen. In La Rochelle kwam een grote vergadering van de hugenoten bijeen om de toestand van het land te bespreken. Men wilde weer een gewapende opstand tegen de koning beramen. De koning beschouwde degenen die deze vergadering bezochten, als misdadigers. Ds. Du Moulin was het er geheel niet mee eens dat er weer een opstand tegen de koning beraamd werd. Hij voelde zich geroepen de vergadering een brief te sturen, gedateerd op 12 februari 1621, waarin hij zijn mening te kennen gaf:
“Ik vroeg hen rekening te houden met de moeilijke situatie waarin wij verkeerden: de koning gereed tot de strijd, Béarn verloren, onze aanzienlijken verstrooid, onze buurlanden geruïneerd of niet in staat ons te helpen, het merendeel van onze kerken onbeschermd en levend op de gunst van de tegenstanders. Eén woord van de koning zou het kunnen doen veranderen. Ik wees hen erop dat het onrechtvaardig was en tegen Gods Woord zich te versterken en ongehoorzaam te zijn aan de koning. En dat de ware godsdienst niet bevorderd en versterkt wordt door beroering van het volk; dat voortaan ons lijden niet meer een martelaarschap genoemd zou worden, maar het straffen van oproerkraaiers en rebellen.”
Het eind van de brief van ds. Du Moulin getuigt van zijn bescheidenheid, maar ook van zijn moedeloosheid omtrent de afloop van de zaak van Gods kerk in Frankrijk.
“Als u denkt dat ik met deze voorstellen de grenzen van de bescheidenheid heb overschreden, reken het alstublieft toe aan mijn ijver voor de goede zaak en het behoud van de kerk. Als deze mijn mening wordt verworpen als niet waard om te overdenken, dan zal ik toch deze troost hebben dat ik mijn consciëntie ontlast heb. Ik zal mij terugtrekken in een vreemd land, waar ik de weinige levensdagen die me nog resten, zal afmaken, betreurend de ondergang en vernietiging van de kerk, waarvoor ik gewerkt heb met meer moed en getrouwheid dan succes. De Heere wende Zijn toorn van ons af, geleide uw vergadering en behoede u.”
Deze bijna profetische brief beperkte zich niet tot het beschrijven van de verwoesting die de kerk bedreigde, zij riep ook de Christenen op belijders van de waarheid te zijn in plaats van opstandelingen, martelaars in plaats van rebellen. Er ontstond een heftige discussie op de vergadering na ontvangst van de brief van ds. Du Moulin. Verscheidene stemmen gingen op de burgeroorlog te rechtvaardigen. Daarbij werd de paus aangeklaagd als de ‘auteur’ van de oorlog en niet de koning. De strijd werd tegen de antichrist gevoerd, zo was de mening. Degenen die het met ds. Du Moulin eens waren, verlieten de vergadering, maar de meerderheid bleef bij het standpunt om tegen de koning in opstand te komen. In het antwoord aan ds. Du Moulin werd zelfs in het geheel niet ingegaan op de inhoud van zijn brief. Alleen werd hem gezegd dat zij zijn mening niet overgenomen hadden en dat hij zijn brief aan niemand anders mocht sturen.
De wapens werden dus opnieuw opgenomen. En dit paste juist in de tactiek van koning Lodewijk XIII.
De opstand zou hem rechtvaardigen de rechten die de hugenoten bij het Edict van Nantes ontvangen hadden, te verminderen.
Gebed voor de vrede
Zo was de situatie aan alle kanten benauwend voor ds. Du Moulin en de zijnen. Zou de kerk ondergaan in de woedende golven van de vervolging? Terugkeer naar Parijs was niet mogelijk. De kerk van Charenton werd door het gepeupel in september 1621 verbrand. Zo was er droefheid op droefheid voor ds. Du Moulin. Hoe graag zou hij de gemeente willen bezoeken, maar het was te gevaarlijk. Dit alles was aanleiding voor ds. Du Moulin om een publiek gebed voor de vrede uit te spreken, in de hoop dat het mocht dienen tot verootmoediging en droefheid over de zonden en onderwerping aan Gods straffende hand. Het lijkt alsof één van de profeten uit het Oude Testament het gebed uitspreekt:
“O, Heere God, goede en almachtige Vader. Neergezonken aan de voetbank van Uw voeten nemen wij de stoutmoedigheid om onze zielen tot U op te heffen. Wij weten dat wij het niet verdienen dat U ons hoort. Uw Woord is zoveel onder ons gevallen, zonder dat wij het hebben ontvangen, zodat wij U niets te verwijten hebben als U ons woord zult verwerpen…”.
En even verder:
“O God, verlicht koningen en prinsen, opdat zij Uw macht eerbiedigen en de hunne gebruiken om U te doen vrezen. Gezegend zij degenen die Uw kerk voeden, ze onderhouden en hun scepters handhaven, opdat Uw dienst onderhouden mag worden in hun rijk. Geef U raad aan onze koning, Gij Heere, Die hem hebt gezet op de zetel van zijn vaderen, hem hebt beschermd tot nu toe met zoveel zorg, zodat elk moet erkennen dat Gij de Oppervoogd zijt van onze monarchie. Geef hem de genade te regeren in zijn hart en de liefde van zijn volk. Vernietig de kracht van zijn vijanden. (…) Geef hem U altijd te erkennen zoals het behoort en geef hem een volkomen hart om U te dienen. Geef hem een krachtig en vredig koninkrijk dat de misdaad straft en de onschuldige verdedigt, zodat al het nageslacht hem rechtvaardig noemt en erkent dat Uw kerk leeft onder zijn gehoorzaamheid, na de Uwe, en geen andere verplichting heeft dan tot Zijn dienst, geen andere autoriteit belijdt dan die Gij hem hebt gegeven. (…)
Zegen onze medeburgers en breng ze tot de kennis van U, en geef ons samen te leven in eendracht, opdat er vrede binnen onze muren en in onze huizen zij… Dat wij mochten zijn een gezuiverde stad, onze kerk een vergadering van rechtvaardigen om in plaats van te zijn een schouwspel waar Uw toorn te zien is, dat wij voorbeelden mochten zijn waar Uw genade te zien is, en zo de wereld met Uw Waarheid wordt verlicht. Dat in plaats van dat de volken snel zijn om bloed te vergieten, zij allen wandelen in de kennis van Uw wegen, zich verenigen in hetzelfde geloof.”
‘De Christelijke strijd’
De droefheid van ds. Du Moulin werd nog vergroot door het overlijden van zijn tweede vrouw. Maar zijn werk mocht ondanks alles nog doorgang vinden. Ook aan zijn gemeente in Parijs dacht hij. Als hij dan niet persoonlijk naar zijn gemeente kon gaan, dan zou hij het schriftelijk doen. Zo kwam hij ertoe om een boekje te schrijven genaamd De Christelijke Strijd (1622). Het werd in Genève gedrukt in een formaat van 5 bij 9.5 cm, klein genoeg om gemakkelijk te kunnen verbergen.
Het is het zeker waard om gelezen te worden. Wijlen drs. K. Exalto heeft het boekje herschreven. Hier en daar is het nog te koop. Het is verleidelijk het boekje uitgebreid te citeren. We volstaan met een klein gedeelte uit de raadgeving tot gebed:
“Laten wij niet moe worden met tot God te roepen en laten wij onder de langdurigheid der verdrukkingen niet bezwijken. Laten wij onze zielen bezitten in lijdzaamheid (Luk. 21:19). Laten wij wachten op het heil des Heeren (Ex. 14:13). Weet dat de geweldige aanvallen die de duivel de laatste tijd onderneemt, er de bewijzen van zijn dat zijn tijd nabij is en dat hij zich achtervolgd gevoelt van het naderende oordeel Gods. U dan die God vreest, wordt niet moede, roept krachtig tot God. Gelijk Jesaja zegt: ‘O gij die des HEEREN doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen. En zwijgt niet stil voor Hem, totdat Hij bevestige en totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde’ (Jes. 62:6b-7). God laat niet alleen toe dat wij Hem met gedurige gebeden lastig vallen, maar ook dat wij in heilige vrijheid met onze klachten tot Hem komen en zeggen: O God, het is toch Uw zaak, waarom duldt Gij dat de vijanden boven liggen? Wilt Gij dan door ons niet meer gediend en aangeroepen worden? Wilt Gij soms dat de duivel zal regeren en dat de duisternis en onkunde opnieuw de aarde zullen bedekken? Hebt Gij daarom zoveel gemeenten door het bloed der martelaren en door de prediking van het Evangelie opgericht om ze thans teniet te doen en om Zelf Uw eigen werk te verstrooien? Waarom duldt Gij dat Uw eer klein geacht en Uw heilige Naam ongestraft gelasterd wordt? En dat onze vijanden ons vragen: ‘Waar is nu uw God?’ O heilige en waarachtige God, waar zijn nu Uw beloften? Waar is Uw naijver? Waar is Uw mededogen, waar zijn de brandende genegenheden van Uw vaderlijk hart? Is Uw arm verkort, is Uw oor toegestopt voor onze gebeden of zijn Uw ogen gesloten zodat zij niet zien de overlast die men Uw kinderen aandoet en de verstrooiing van Uw arm volk? Waarom hebt Gij mijn ziel niet uit dit lichaam verlost, waarom moet ik nog deze verwoesting aanschouwen? Waarom hebt Gij gewild dat ik de voorspoed van Uw kerk zou overleven? O Heere hoor, verhoor, vergeef, aanschouw Uw woning; keer U tot ons en wij zullen ons tot U bekeren. Heere Jezus, blijf bij ons, want de avond is gedaald. De duisternis der onwetendheid neemt toe. De schaduwen zijn lang geworden.
Zie, in zulke gebeden heeft God vermaak. Als zij maar niet voortkomen uit murmurering, maar uit de begeerte om Hem onze benauwdheden te tonen of omdat wij onderricht willen worden. Zo hebben ook de profeten gesproken. Jeremía zei: ‘Gij zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE, wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken: Waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven?’ (Jer. 12:1). Bij de dichter van Psalm 88 vinden wij vele klachten alsof God Zijn beloften niet hield, Zijn verbond verbrak. De profeten hebben Hem met een heilige vrijmoedigheid Zijn beloften, Zijn verbond, Zijn vroegere verlossingen, de onderdrukkingen van de onschuldigen, de lasteringen van Zijn Naam en de overlast die men hun aandeed, voor ogen gesteld. ‘Zie van den hemel af, en aanschouw van Uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn Uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in (Jes. 63:15). ‘Hoewel onze ongerechtigheden tegen ons getuigen, o HEERE, doe het om Uws Naams wil; want onze afkeringen zijn menigvuldig, wij hebben tegen U gezondigd. O Israëls Verwachting, zijn Verlosser in tijd van benauwdheid! Waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, en als een reiziger die slechts inkeert om te vernachten? (…) Gij zijt toch in het midden van ons, o HEERE, en wij zijn naar Uw Naam genoemd; (…) Versmaad ons niet, om Uws Naams wil; werp den troon Uwer heerlijkheid niet neder; gedenk, vernietig niet Uw verbond met ons. (Jer. 14:7-21). Heere, Gij zijt het Die in het graf doet nederdalen en daaruit weer doet opstaan, Die de uitgangen des doods in Uw hand hebt. Gij zijt waarachtig in Uw woorden, wijs in Uw raad, vol medelijden jegens degenen die U vrezen. Gij zijt onze hoop en onze vertroosting. Gij zult niet dulden dat wij geheel en al beschaamd zullen worden. Amen.” 7
Veel over zijn verblijf in Sedan moeten we voorbijgaan. Hij had de leeftijd der zeer sterken reeds bereikt. Hoewel zijn werkkracht en energie nog groot was, werd hij steeds door ziekten gekweld, ook depressiviteit deed hem op de zeef van satan komen. Op zijn oude dag moest hij ook nog meemaken dat de dwalingen de Gereformeerde kerk van Frankrijk beroerden.
Zijn sterven
Meer en meer ging ds. Du Moulin verlangen om ontbonden te worden en met Christus te zijn, want dat was hem zeer verre het beste. In een uitgebreide brief aan zijn kinderen schrijft hij als het ware zijn testament en zijn laatste vermaningen. Hij waarschuwt zijn kinderen dat hun lichaam zwak is en de tijd kort:
“Overweeg de kortheid van onze dagen en de krankheid van onze lichamen… Onze lichamen zijn wankele en waggelende huizen waaruit we haast moeten vertrekken… Gedenk dikwijls aan je dood opdat deze jullie niet overvalt en opdat zij, wanneer zij komt, jullie bereid mag vinden… Hierin bestaat het verschil tussen de dag der geboorte van de kinderen Gods met de dag van hun sterven: Dat zij wenen op de dag van hun geboorte, terwijl de anderen zich daarop verheugen. Maar op de dag van hun dood verblijden zij zich, terwijl de anderen wenen… Koop de tijd uit, want de dagen zijn weinig en boos…”
Ten slotte restte ds. Du Moulin, oud en zat van dagen, niets anders meer op deze wereld dan zijn vertrek en te sterven in Gods genade. De enige rust die er overblijft voor Gods volk was aanstaande. Maar de stervensgenade moest hij krijgen, anders dacht hij nog in de doodsjordaan om te komen.
In oktober 1654 viel hij tijdens een rit in de omgeving van Sedan van zijn paard en liep hij hiermee een vrij zware verwonding op. Gedeeltelijk was hij verlamd. Hij herstelde wel enigszins, maar werd niet meer de oude. Zijn dochter Marie, die bij haar oom Andreas Rivet en tante Marie du Moulin (de zuster van ds. Du Moulin) in Nederland verbleef, kwam naar Sedan om haar vader te verzorgen. Zij schreef ook zijn laatste woorden op, die in het Nederlands beschikbaar zijn. Met een klein gedeelte hieruit willen we dit artikel besluiten. Ds. Du Moulin:
“Ik heb niets gedaan, Heere, wat geen straf verdient. Gij hebt mij met weldaden vervuld, Gij hebt mij met een heilig beroep vereerd, maar ik heb mezelf niet naar deszelfs waardigheid gedragen. Ik heb Uw dienst menigmaal veronachtzaamd om aan mijn bijzondere bezigheden te blijven hangen. Wat een liefde tot mezelf! Wat een overdwarse genegenheden hebben het Koninkrijk van Uw Zoon in mij niet bestreden! Hoe menigmaal heb ik Uw goede Geest niet bedroefd door duizend ijdele gedachten en vleselijke genegenheden! Hoewel Gij mij in Uw toorn rechtvaardig zoudt mogen uitgeschrapt hebben, zo zijt Gij voor mij altijd een beminnelijke en goedgunstige Vader geweest. Gij hebt mij gekastijd naar Uw getrouwheid. Gij hebt mij met de vaderlijkste roeden geslagen. Gij hebt Uw aangezicht voor mij verborgen gedurende de ogenblikken van Uw grimmigheid, maar hebt in Uw grote ontferming aan mij gedacht.”
Toen de dag van zijn sterven aanbrak, zei hij ineens met grote opgetogenheid: ‘Ik zie Hem’, en hij riep uit:
‘O, hoe schoon is Hij!’ En met de hand degenen die bij hem stonden afwerend, sprak hij: ‘Ik leg alle aardse genegenheid af. Ik wil op de wereld niets meer beminnen dan U, o God, Die mij alleen bezit’. En in de laatste uren hoorde men uit zijn mond deze woorden: ‘Ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken’ (Ps. 17:15b). En: ‘Kom, Heere Jezus, kom!’ Zijn allerlaatste woorden waren: ‘Wie in Christus gelooft, zal niet verloren gaan, hij zal het eeuwige leven hebben.’ En: ‘Heere Jezus, ontvang mijn geest’ (Hand. 7:59). Toen was hij eeuwig bij zijn Zaligmaker (10 maart 1658).
Hij spreekt nog tot ons, nadat hij gestorven is. Mocht het zijn tot ons eeuwig voordeel!
Noten:
1) L. Rimbault, Pierre du Moulin, 1568-1658: un pasteur classique à âge classique, J. Vrin, Paris 1966. Zie ook mijn boek Pierre du Moulin. Hugenotenpredikant in de strijd (Houten 2005), waarin ik uitgebreider op zijn leven en werken inga.
2) Zie: D. Peters, ‘De Reformatie in Frankrijk’, in: In het spoor, februari 2014, p. 23-29 en mei 2014, p. 108-112
3) Zie meer over Calvijns visie met betrekking tot het recht van opstand in deel 2, boek 4, hoofdstuk 20, paragraaf 28-32 van zijn Institutie (Houten 2009, p. 690-694).
4) M. te Velde (red.), Confessies. Gereformeerde geloofsverantwoording in zestiende-eeuws Europa, Heerenveen 2009, p. 385-386
5) Acta of handelingen der Nationale Synode, Utrecht z.j., p. 293-305
6) Photo by Jean & Nathalie (originally posted to Flickr as Sedan) [CC-BY-2.0 (http://creativecommons.org/licenses/by/2.0)], via Wikimedia Commons
7) P. de Moulin, De Christelijke strijd, Dordrecht 1976, p. 120-123
Verval en slapheid
“Als men onder ons de ijver en de standvastigheid van onze vaderen zoekt, zal men zoeken wat God daar niet vindt. Want zij rukten het brood van het Woord Gods weg uit het midden van de vlammen en zochten dat temidden van vele gevaren, maar wij hebben een walging daarvan temidden van de overvloed. Als men ze in de gevangenis wierp omdat ze God geprezen hadden, prezen zij des te meer God in die gevangenis. Zij liepen naar het martelaarschap en wij lopen naar wellusten en begeerlijkheden. Zij gingen royaler met hun leven om dan wij met ons geld. Zij hebben liever voor Christus willen lijden dan wij over Hem willen spreken. Zij vermeerden en bouwden Gods Kerk door hun goed leven, wij breken haar af door ons slecht leven. Ja, indien Gods getrouwe dienaren die toen temidden van vuur en vervolging zovele kerken met zo grote ijver geplant hebben, uit het stof opstonden, zij zouden hun kudden niet meer kennen en zich verwonderen hoe de satan in zo weinig tijds zoveel verderving heeft teweeggebracht.”
-Ds. P. du Moulin, ‘Van den Christelijcken strijdt’, in: Opuscula, Leiden z.j., p. 354 (herspeld)-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 2014
In het spoor | 56 Pagina's