Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antiek’ Johannes Fontanus (1545-1615): Een ‘Antiek’-SGP’Er! -1-

Bekijk het origineel

Antiek’ Johannes Fontanus (1545-1615): Een ‘Antiek’-SGP’Er! -1-

34 minuten leestijd

Nu het hoofdbestuur van de SGP heeft gemeend om een on-Bijbelse weg aangaande de toepassing van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis te moeten inslaan 1 , willen we een artikel wijden aan de hervormer van de Veluwe, Johannes Fontanus. Deze reformator die heel duidelijk een andere mening was toegedaan dan het huidige hoofdbestuur en geen compromissen aangaande de gereformeerde belijdenis - ook niet aangaande de praktijk van artikel 36 NGB! - wilde toestaan, heeft fundamenteel werk moeten verrichten onder uiterst moeilijke omstandigheden. En in samenwerking met de Godvruchtige, Gelderse stadhouder graaf Jan van Nassau (1536-1606) mochten zij enkele jaren als een Aäron en Mozes samenwerken voor de verbreiding van de gereformeerde leer, maar ook na de terugkeer van graaf Jan naar de Dillenburg hielden zij door middel van correspondentie contact met elkaar om pal te staan voor de zuivere waarheid. 2

In 2015 verscheen een waardevol boek over ds. Fontanus met de titel Johannes Fontanus. Een Gelders predikant in dienst van de orthodoxie van A.E.M. Janssen en K.G. van Manen 3 , dat een welkome aanvulling biedt op de oudere biografie van Fontanus van de hand van dr. L.H. Wagenaar (1855-1910) 4 .

Deze predikant van de Gereformeerde Kerken te Arnhem (1892-1898) is dezelfde die de lezenswaardige biografie over de Godvruchtige voedsterheer van Gods kerk graaf Willem Lodewijk schreef, aan wie in dit blad al de nodige aandacht is geschonken. 5 Hoe lezenswaardig de biografie van Wagenaar over ds. Fontanus ook is - huidige historici zullen hier het woord hagiografie (levensbeschrijving van een heilige) laten vallen -, op één punt is dit werk te bekritiseren. Als navolger van Kuyper zet hij Fontanus aangaande artikel 36 nogal eens weg als een man van zijn tijd, als een “der antiek-Calvinisten”. 6 Het nieuwe boek over ds. Fontanus is wat dit betreft objectiever geschreven, weliswaar vergeleken met Wagenaars werk weer te objectief.

In het kader van de herdenking van 500 jaar Reformatie in dit pas begonnen jaar des Heeren 2017 lijkt ons aandacht voor de reformator van de Veluwe Johannes Fontanus een goede zaak. Na een levensbeschrijving, waarbij we wat uitvoeriger op zijn sterfbed willen ingaan, spitsen we behalve aandacht voor zijn reformatiewerkzaamheden dit artikel toe op een beschrijving van zijn handelen in het licht van artikel 36. Het mocht het hoofdbestuur en menig SGPvertegenwoordiger eens aan het denken zetten. Hoe moeilijk de toepassing van dit artikel in de praktijk van vandaag ook moge zijn, de omstandigheden aan het eind van de zestiende en begin zeventiende eeuw waren niet minder moeilijk!

Levensloop

Johannes Fontanus is in 1545 geboren in het dorpje Soller bij het huidige Düren (in Noordrijn-Westfalen ter hoogte van Maastricht, ongeveer 30 km van de Nederlandse grens) in het Duitse hertogdom Gulik, gelegen tussen de rivieren Maas en Rijn met als centrale as de rivier de Roer. Volgens de Zutphense predikant Wilhelmus Baudartius (1565-1640), die een geschiedkundig werk publiceerde en daarin ruim aandacht aan Fontanus schonk, waren zijn ouders Godzalig en bemiddeld. 7 Over zijn ouders is verder weinig tot niets bekend, behalve dat zijn vader Engelbertus Puts heette. Zij zonden hun zoon naar een school in Emmerik bij Kleef en wellicht later naar Düsseldorf. In 1564 op negentienjarige leeftijd ging hij naar Genève, waar hij misschien Johannes Calvijn (1509-1564) nog ontmoet heeft die op 27 mei in datzelfde jaar overleed. Hier studeerde hij onder Theo dorus Beza (1519-1605). Al in 1567 ging hij terug naar Duitsland en werd op 20 april als student aan de hogeschool van Heidelberg ingeschreven. Hier werd Zacharias Ursinus (1534-1583) zijn vaderlijke leidsman. Volgens Baudartius zou Ursinus hem hier in plaats van de naam Johannes Puts of Puteanus (verlatiniseerd naar de gewoonte van die tijd) de naam Fontanus hebben gegeven. Ursinus zou daarbij de min of meer profetische woorden uitgesproken hebben:

Men weet hier van geen putten, hier zijn fonteinen; gij zult uit de heilsfontein van de Heilige Schrift drinken en anderen daaruit te drinken geven, heet daarom dan Fontanus.” 8

Hiertegen spreekt echter dat Fontanus zich al in Genève onder die naam had laten inschrijven. 9

In 1568 werd hij in de leeftijd van drieëntwintig jaar predikant en leraar in het plaatsje Neuhausen bij Worms. Toen keurvorst Frederik III 10 in 1576 overleed en zijn lutherse zoon alle gereformeerden het land uitzette, woonde Fontanus korte tijd in een eigen huis in het bekende Frankenthal. Ook was hij kort werkzaam in een ander toevluchtsoord voor gereformeerden, namelijk Großbockenheim. In 1577 werd hij door graaf Jan van Nassau benoemd tot leraar aan de Stiftsschool Keppel bij Siegen. Vanaf juni 1578 werd graaf Jan van Nassau stadhouder van Gelre- Zutphen en Fontanus predikant van Arnhem. De gereformeerde zoon van Frederik III, paltsgraaf Johann Kasimir (1543-1592), viel op verzoek van de Staten- Generaal de Nederlanden binnen en legerde enige tijd rond Arnhem om levensmiddelen in te slaan. Hij had ds. Fontanus tot zijn veldprediker benoemd. Op aandringen van stadhouder graaf Jan leende Johann Kasimir op verzoek van de gereformeerde gemeente van Arnhem zijn veldprediker uit om daar te preken. Hij beviel zo goed dat gemeente en magistraat hem als eerste gereformeerde predikant wilden hebben, waaraan Fontanus gehoor gaf. Financieel ging hij er erg op achteruit, want zijn traktement verminderde van 1.000 tot 300 gulden per jaar. Mede omdat velen een gastvrij onthaal bij hem vonden, verkeerde hij nogal eens in geldnood, zodat hij eigen geldmiddelen moest inzetten. Twee jaar mochten Fontanus en graaf Jan samen in eendracht aan de reformatie van Gelderland werken totdat graaf Jan in 1580 naar de Dillenburg terugkeerde. Daarna verliepen de contacten door middel van regelmatig briefverkeer. Tweemaal is Fontanus getrouwd. Hij heeft twee dochters gekregen; beiden trouwden met een predikant.

Wachter op Sions muren

Heel veel heeft ds. Fontanus voor de gereformeerde godsdienst in Arnhem en op de Veluwe mogen betekenen. Hoewel Gelderland nog bijna geheel in ongeloof en bijgeloof verzonken lag, heeft hij met inzet van al zijn krachten het kerkelijk leven georganiseerd en getracht de gereformeerde leer via classis en particuliere synode ingang te doen vinden. Hij was in 1579 voorzitter van de eerste Gelderse synode en tot aan 1610 in totaal negen maal voorzitter van deze provinciale synode. In 1581 was hij afgevaardigde op de Nationale Synode te Middelburg, terwijl hij op de Nationale Synode van ’s-Gravenhage (1586) tot inspecteur voor de Gelderse kerken benoemd werd. Onvermoeibaar bezocht hij de Gelderse gemeenten om het gereformeerd kerkelijk leven op te bouwen. Hij vond een sterke ruggensteun en voedsterheer in graaf Jan van Nassau en vele malen in de magistraat van Arnhem. Opmerkelijk is het dat twee Duitsers de gereformeerde leer in de Nederlanden ten zeerste bevorderd hebben. Maar ook een drietal medepredikanten waren hem tot grote steun, namelijk Wilhelmus Baudartius (1565-1640) predikant in onder andere Kampen (1593) en Zutphen (vanaf 1598), Sebastiaan Damman (1578-1640) predikant van Zutphen (vanaf 1604) en zijn schoonzoon Eilardus van Mehen (1570-ca. 1639) te Harderwijk. Elke afwijking van de gereformeerde leer werd door Fontanus bestreden. Door zijn toedoen werd Arnhem tot ‘een klein Genève’. 11

In een gecombineerde vergadering van de classes van Beneden- en Boven-Veluwe in 1612 werden onder zijn leiding de dwalingen van de van socianisme verdachte Conrad Vorstius (1569-1622) veroordeeld. Toch moest hij aan het eind van zijn leven, toen zijn lichaam steeds zwakker werd, met groot leedwezen meemaken hoe het remonstrantisme opkwam en zich breed maakte. Niet alleen in Holland, maar ook in zijn eigen omgeving. Terwijl hij al zeer zwak van lichaam was, heeft hij iets meer dan twee maanden voor zijn dood samen met ds. Baudartius nog een reis ondernomen naar Amsterdam om met afgevaardigden uit alle geünieerde provincies onder zijn voorzitterschap te overleggen om de loop van de remonstranten te stuiten. Daartoe heeft hij aangedrongen op het houden van een nationale synode. Maar de Nationale Synode van Dordrecht in de jaren 1618- 1619 heeft hij niet meer mogen meemaken. De overheid dwong hem op deze synode te wachten en conflicten te vermijden. Smartelijk was het voor hem dat hij aan het eind van zijn leven ervaren moest hoe ook in Arnhem het remonstrantisme door middel van twee collega’s aan invloed won zodat de kerkenraad niet meer geheel achter hem stond. Het is te begrijpen dat hij zich in de laatste twee jaren, waar zijn leeftijd zich ook steeds meer deed gevoelen, uit het kerkelijke leven min of meer terugtrok en zich beperkte tot de prediking. Des te heerlijker werd zijn sterfbed op 22 november 1615, waarvan getuigd mag worden dat het een predikstoel voor vriend en vijand werd. Hij was 37 jaar predikant van Arnhem geweest. Hij werd begraven in de Grote of Eusebiuskerk van Arnhem, waar een gedenksteen met de beginletters van zijn naam I.F. (Ioannis Fontanus) aan hem herinnert. Zijn lijfspreuk was: Jehova regnat (de Heere regeert).

Het sterfbed van ds. Fontanus

Op zijn sterfbed liet hij niet na zijn bezoekers te onderwijzen en te troosten, maar ook voor het gevaar van ketterij te waarschuwen. Hoe zeer hij aan de waarheid mocht vasthouden en zijn ziel gekweld heeft vanwege het toenemend remonstrantisme, blijkt wel uit het volgende citaat, dat uit het geschiedkundig werk uit 1624 van zijn vriend en medestrijder ds. Baudartius genomen is en hier in lichte hertaling volgt:

Want ziek liggende heeft hij dagelijks voor iedereen openlijk belijdenis van zijn geloof gedaan en betuigt voor God en alle mensen dat hij wilde leven en sterven in de religie die hij nu zevenenveertig jaar lang gepredikt had zowel in de Palts als binnen Arnhem. Dit heeft die zalige man gedaan soms meer dan een uur lang achter elkaar, dan in het Latijn, dan in het Nederlands, naar de gelegenheid van de personen die bij hem waren. Het is gebeurd dat toen zijn dochter Sara, de huisvrouw van de Godzalige, zeer geleerde predikant ds. Eilardus van Mehen, in zijn zwakheid uit Harderwijk bij hem gekomen was en zij hem met bedroefde ogen aanziende zei: “Lieve vader, wat ziet u er deerniswekkend uit!”, hij haar antwoordde, terwijl hij zijn benen toonde: “Zie, lieve dochter, de wolven waarvan Meilinck in Harderwijk preekte, hebben uw vader het vlees tot op de botten afgegeten.”

Naar vermogen wekte hij zijn bezoekers, onder wie ook belangrijke overheidspersonen, zoals de broer van graaf Willem Lodewijk (1560-1620), op om hun plicht te verstaan in het “de hand te houden aan den heiligen kerkendienst“ en “het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen” (artikel 36 NGB).

Op de tweeëntwintigste november, toen verscheidene personen van hoge en lage stand, onder anderen mede de Hoogwelgeboren graaf Ernst Casimir van Nassau, voor zijn bed stonden en zaten, heeft hij al die omstanders uit Gods Woord zeer heerlijk [getrouw; PhoptH] onderwezen. En met name heeft hij Zijne Genade, graaf Ernst Casimir, zeer ernstig gebeden en vermaand om met ernst en ijver voort te varen met de bevordering en handhaving van alsook te volharden in de ware Christelijke religie en altijd tot zijn einde te blijven een getrouw voorstander en voorvechter van het land.”

Zijn overlijden mocht een ontslapen in de Heere zijn in een vast geloofsvertrouwen en zonder pijn, zodat het beslag op de omstanders mocht leggen en de remonstrantse tegenpartij geen gelegenheid tot lastering werd gegeven, waarom hij ook menigmaal de Heere gevraagd had.

Toen de klokken de gemeente te hoop riepen - het was een algemene vasten- en biddag - en Zijne Genade afscheid van hem nam om ter kerke te gaan, heeft hij direct daarop als door een inwendige beweging van Gods Geest begrepen dat de aflegging van zijn aardse tabernakel aanstaande was. Hij sprak daarom wel bij zijn verstand in het Latijn tot ds. Eilardus van Mehen, zijn schoonzoon, predikant te Harderwijk, deze woorden: ‘Fili, concipi preces, iam mea morte glorificabo Deum meum’ (‘Lieve zoon, doe het gebed, want nu is de tijd gekomen dat ik met mijn dood mijn God zal verheerlijken.’) Deze woorden gesproken hebbende, terwijl ds. Eilardus en andere omstanders neervielen op hun knieën en zich voorbereidden om te bidden, nam hij de voorste vinger van zijn rechterhand en die met speeksel van zijn mond natgemaakt hebbende, deed hij zijn beide oogleden daarmee dicht en legde rustig zijn hoofd in zijn rechterhand en gaf zo onder het gebed zijn geest zonder enig lid te verroeren, zonder ach of wee mij te zeggen of het allergeringste teken van pijn of benauwdheid te tonen of te laten blijken. Zodat bijna iedereen die dit afscheid van deze getrouwe dienaar van Jezus Christus zag, met verwondering sprak: ‘Dit is geen sterven, maar het is waarlijk in den Heere ontslapen.’

Zodanig einde had hij dikwijls gedurende zijn ziekte of, om beter te zeggen, zijn lichamelijke zwakheid van de Heere gebeden en Hem daarom gevraagd. Een einde, zoals hij zei, opdat mijn tegenpartij (bedoelende de arminianen) geen gelegenheid tot lasteren werd gegeven.” 12

Karakterisering en verhouding tot de wereldlijke overheid

Ds. Fontanus was allereerst prediker en zielzorger. Het ging hem om het Woord en de zuivere leer alsook de verbreiding daarvan. Behalve brieven heeft hij geen geschriften nagelaten. Janssen/Van Manen karakteriseren hem onder andere in hun boek als volgt: “Onverkort wenste hij vast te houden aan de Nederlandse Geloofsbelijdenis die in artikel 36 - en dat met name in de zogeheten ’21 woorden’ - van de overheid eiste ‘om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen’.” 13

Maar ook zag hij naar ditzelfde artikel de taak voor de overheid om in samenwerking met de kerk ‘het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen’ en ‘het woord des Evangelies overal te doen prediken’. Daarop sprak hij stadhouder en magistraat bij de voortduur aan. Daarvoor ijverde hij zelf binnen de kerk in prediking, beleid en pastoraat. Op zijn initiatief hebben de afgevaardigden van classis en provinciale synode de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus verscheidene keren ondertekend. Elke afwijking van de gereformeerde leer bestreed hij. Met een niet aflatende ijver zette hij zich in voor de opbouw van een gereformeerd kerkelijk leven. In de omgang was hij mild en toegevend. Aan pastoors die de gereformeerde religie niet geheel konden onderschrijven, werd uitstel verleend. Zich misdragende predikanten en onderwijzers kregen de kans zich te verbeteren. Voluit erkende hij de gewetensvrijheid. De overheid mocht zich niet bemoeien met de religie van een ingezetene binnenshuis. Hij woonde vergaderingen over godsdienstige zaken van het provinciaal Hof te Arnhem regelmatig bij en had een goede verstandhouding met raadsheren en griffiers. Van kerkelijke vergaderingen kreeg hij vaak de opdracht om de overheid in bepaalde zaken aan te spreken. Hoewel de overheid hem over het algemeen welgezind was, kwam de verhouding wel eens onder spanning te staan. In 1614, toen de strijd tussen remonstranten en contraremonstranten toenam, verbood de Arnhemse overheid in afwachting van een nationale synode om over de erfzonde te preken en werd het houden van een provinciale synode door het Hof verboden. Terecht ging de overheidsbemoeiing hem hierin te ver. Janssen/Van Manen sluiten hun karakterisering af met de volgende twee zinnen:

“Theocratische idealen, al dan niet van Geneefse komaf, heeft Fontanus na verloop van tijd moeten opgeven. Maar naar zijn persoonlijke opvatting had de wereldlijke overheid het monopolie, zelfs de heilige plicht om de gereformeerde religie als ‘de ene ware religie’ in bestuurlijk-organisatorisch en financieel opzicht te blijven beschermen.14

Staatkundige en godsdienstige situatie

Sinds 1543 vormde het hertogdom Gelre met het graafschap Zutphen een gewest dat door de hertog van Gulik, Kleef en Berg overgedragen was aan de Habsburgse landsheer keizer Karel V, die dit gebied aan zijn Nederlandse bezittingen toevoegde. Hierdoor werd dit gebied meer gericht op de Nederlanden dan op de Duits-Nederrijnse gebieden van Gulik, Kleef, Mark en Berg. Zo werden Gelre en Zutphen betrokken in het verzet tegen Filips II (1527-1598), de zoon van Karel V. Het hertogdom Gelre bestond uit vier kwartieren, namelijk: het Overkwartier (let wel: het hoger gelegen, zuidelijke deel) met Venlo en Roermond als belangrijkste steden, het graafschap Zutphen, het kwartier van de Veluwe en het kwartier Nijmegen (land van Maas en Waal en de Betuwe). Binnen deze kwartieren had de Beeldenstorm van 1566 zich in een verschillende mate afgespeeld.

Door de Pacificatie van Gent (1576) werd de godsdienstkwestie doorgeschoven naar de eerste vergadering van de Staten-Generaal, die in januari 1577 in Brussel vastlegden dat in Zeeland, Holland, Buren en Bommel alleen de gereformeerde godsdienst was toegestaan. In de overige gewesten, die grotendeels nog rooms waren, mocht de roomse godsdienst blijven, maar mochten de gereformeerden niet vervolgd worden. Omdat godsdienstige onenigheden niet minder werden, volgde er in juli 1578 een ontwerpreligievrede van de Raad van State en de jonge landvoogd van de Nederlanden Matthias van Oostenrijk (1557-1619; landvoogd van 1577-1581) min of meer op basis van gelijkwaardigheid van de beide religies. Met dit ontwerp moesten de gewesten zelf tot invoering van de vrije uitoefening van de gereformeerde religie komen. Dit mislukte echter, want de meeste gewesten wezen dit ontwerp af of voerde het gewijzigd in.

In 1577 was het ambt van stadhouder in Gelderland opengevallen en wist prins Willem van Oranje zijn jongere broer Jan van Nassau tot stadhouder van Gelderland benoemd te krijgen. De hoge instanties (Hof en Rekenkamer), de meeste stadsbesturen en het grootste deel van de landadel waren echter rooms en werkten de sinds 1572/1573 overtuigd gereformeerde, nieuwe stadhouder in menig opzicht tegen. De meeste roomsen duldden geen andere godsdienst met gelijke rechten. Graaf Jan had het moeilijk met de gehoorzaamheid aan Filips II. Hij zal het ook moeilijk gehad hebben met de eed op de Pacificatie van Gent, waarin hij verplicht werd om de beide religies naast elkaar te laten bestaan totdat een definitieve regeling getroffen was. Onder andere wat het eerste betreft won hij advies in bij Petrus Datheen (1531-1590), die onder voorwaarden een positief advies gaf zoals dat hij geen trouw moest beloven aan de koning van Spanje Filips II en zijn geweten in godsdienstzaken vrij zou blijven. Op 2 juni 1578 legt hij een aangepaste eed af: “Alles met getrouwe vlijt en voor zover [vet van PHoptH] het mij menselijk en mogelijk zijn zal, èn (…) ik met goed geweten voor God en de wereld verantwoorden kan.” 15

Duidelijk stond hem zijn plicht voor ogen: de invoering van de gereformeerde godsdienst tot heil van zijn onderdanen, niet met tiranniek geweld, maar geleidelijk en voorzichtig en zoveel als mogelijk door overreding en overtuiging. Zo wees hij een beeldenstorm door het volk af, maar voelde zich anderzijds ook niet verplicht wanneer het om begrijpelijke omstandigheden daartoe gekomen was, ertegen op te treden. In samenwerking met dominee Fontanus werkte hij met vaste hand aan een reformatie van zijn gebied. Een Godvruchtig vorst die aan zijn ambt een Bijbelse invulling mocht geven en daarmee in het spoor van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis mocht lopen. Kortom, een custos utriusque tabulae (beschermer van beide tafelen van de Wet) en voedsterheer van Gods Kerk.

Verzoekschriften

Nog geen twee maanden geïnstalleerd dient in augustus 1578 een aantal gereformeerden uit enkele steden in Gelre een uitvoerig verzoekschrift bij de stadhouder in om een godsdienstvrede in te voeren zodat zij naar hun geweten God in het openbaar kunnen dienen. Zij hopen dat hij hen niet alleen tegen hun roomse tegenstanders (‘unse widersacher’), die hun die vrijheid gunnen noch geven, zal beschermen, maar ook de begonnen reformatie door middel van een godsdienstvrede zal voortzetten. Hij mag Gods rijke beloning verwachten indien hij hen zal voorzien van voldoende predikanten, ouderlingen, diakenen en schoolmeesters die de zuivere leer voorstaan, en hij voor hun onderhoud naar behoren zal zorgen. 16 De lezer lette erop hoe deze gereformeerden de nieuwe stadhouder herinneren aan zijn plicht om te handelen naar wat in artikel 36 NGB tot uitdrukking is gebracht. Volkomen terecht merken hier Janssen/Van Manen op dat hier de door de gereformeerden gevraagde godsdienstvrede “geen doel op zich, maar veeleer” als “een fase of onderdeel van een doorlopend proces” 17 gezien moet worden. Men wilde geen reformatie met wapengekletter en inquisitiemethoden. In het verzoekschrift werd dan ook nadrukkelijk de gehoorzaamheid aan de door God over hen gegeven overheid beklemtoond om de valse beschuldigingen van opstand en ongehoorzaamheid te ontzenuwen, maar men eiste wel de vrijheid om God naar Zijn Woord te dienen.

Omstreeks deze tijd bereikten de stadhouder uit heel wat steden verzoeken van gereformeerden om een kerkgebouw dat hun door de roomsen in weerwil van de Gentse Pacificatie en latere regelingen geweigerd werd. Ondanks aandringen van graaf Jan weigerden echter de roomse magistraten halsstarrig de gereformeerden publieke ruimten te geven. Omdat rooms veelal gelijkstond met Spaansgezind en dus onbetrouwbaar, volgden nog meer verzoekschriften om de onbetrouwbare, veelal roomse magistraat(spersonen) te vervangen door vaderlandslievende personen. Graaf Jan wilde echter voorzichtig en ordelijk te werk gaan en schreef op 18 augustus 1578 een Landdag in Arnhem uit voor begin september opdat deze orde op zaken zou stellen en ook een religievrede tot stand zou brengen. Op 5 september kwam graaf Jan in Arnhem aan - hij was voor onderhandelingen in het gewest Holland geweest - en wilde onbetrouwbare personen vervangen en een godsdienstvrede regelen. Maar de roomsen wilden geen religievrede en gunden de gereformeerden geen publieke ruimten. Men vergaderde twee dagen, maar kwam niet tot besluitvorming. Graaf Jan werd het geharrewar zat. Op 7 september werd op zijn bevel het Hof en de Rekenkamer gesloten en volgde een zuivering. Spaansgezinde, meestal ‘buitenlandse’ personen werden vervangen door vaderlandsgezinde landgenoten.

Situatie in Arnhem; definitieve komst van ds. Fontanus

Intussen liep de spanning ook in Arnhem op. Graaf Jan had zich in Arnhem gevestigd, waar ook het bestuurscentrum van Gelderland, het Hof van Gelre en Zutphen, zetelde. De stadhouder liet op zijn eigen terrein gereformeerde godsdienstoefeningen houden die voor iedereen openstonden. Het terrein werd echter te klein en men verhuisde naar de Grote Markt.

Op dezelfde 7 september van de zuivering van de Landdag bezetten enkele gereformeerden met hulp van soldaten de kloosterkerk van de Minderbroeders of Broerenkerk, waarin na een beeldenstorm een gereformeerd prediker voorging. Onduidelijk is of graaf Jan deze soldaten heeft gestuurd; in elk geval heeft hij ze niet tegengehouden. 18 Toen graaf Jan door de roomsen hierop werd aangesproken, zei hij dat hij de beeldenstorm betreurde, maar geen kans zag deze terug te draaien. De roomsen wendden zich toen tot landvoogd Matthias. Dit leidde ertoe dat het grotendeels nog roomse stadsbestuur van Arnhem op 4 december bepaalde dat niemand kerken of kloosters mocht vernielen of in beslag nemen noch het werk van geestelijken mocht belemmeren. Hoewel graaf Jan het niet eens was met een beeldenstorm door het volk, zal hij met dit raadsbesluit, waarmee waarheid en leugen gelijke rechten kregen, niet gelukkig zijn geweest. Toen door middel van een gevangengenomen Spaanse officier bekend werd dat plunderende Spaanse soldaten met behulp van aanhang in de stad het gewest en de stadhouder met geweld wilden overmeesteren, zal hij daarin een gerede aanleiding hebben gevonden om nu ook de magistraat te zuiveren. 19 Op de keurdag van 25 januari 1579, de officiële verkiezingsdag van overheidspersonen, werden de leden van het stadsbestuur vervangen.

Ondertussen had graaf Jan paltsgraaf Johann Kasimir weten te bewegen om ds. Fontanus definitief af te staan aan Arnhem, nadat deze eerst door toedoen van hem als leenpredikant in Arnhem dienst had gedaan. Ds. Fontanus moet tussen begin september en half oktober van 1578 het ambt hebben aanvaard. 20 Op een gedeelte van het hem toegezegde traktement van driehonderd gulden moest hij meer dan twee jaar wachten, terwijl hij pas halverwege 1582 een voormalige pastorie als onderdak kreeg. Al die tijd onderhield hij zich uit eigen middelen. Te begrijpen is dat hij kort na de aanvaarding van zijn ambt een algemene rondzendbrief richtte aan: “Allen waren Christenen und liefhebber des Vaderlandts.” 21 Hierin verzoekt hij om geldelijke steun omdat enige vrome lieden enkele predikanten uit Duitsland uitgenodigd hebben om hier de zuivere leer van het Evangelie te prediken. Zij dienen onderhouden te worden totdat zij na enige tijd naar andere plaatsen worden uitgezonden. Inkomsten uit kerkelijke goederen zijn er nog niet omdat de roomsen zich daaraan nog tegoed doen. Bij verkrijging van die goederen zullen de gevers worden terugbetaald.

Getrouw predikt dominee Fontanus hele Bijbelboeken door (waarschijnlijk met Romeinen begonnen, Matthéüs, Jesaja), tweemaal op zondag en bijna elke dag van de week. Dit blijft niet zonder vruchten. Eind juni 1579 verklaart ds. Fontanus dat “Zijne Genade de stadhouder, diens hofhouding, de raadsheren van het provinciale Hof, de magistraatspersonen, mitsgaders het groter deel van de burgerij de Naam des Heeren aanriepen”. 22 In januari al had graaf Jan aan raadslieden in Dillenberg ten aanzien van de gereformeerde godsdienst gemeld: “De religie neemt, Goddank, dagelijks geweldig toe…” 23

Oproer in de Eusebiuskerk

Dat de situatie echter daarbij alles behalve gemakkelijk was, moge uit het volgende voorval blijken. Hoewel het aantal gereformeerden aanzienlijk was toegenomen en het stadsbestuur ‘gereformeerd’ was geworden, bleven de roomsen niet stilzitten. Op 20 juni 1579 zou ene gereformeerde Goossen van Wamel bijgezet worden in een familiegraf in de roomse Eusebiuskerk. De roomse kerkmeester had de stadsraad om versterking gevraagd met het oog op een verwachte beeldenstorm. De stadsraad weigerde, maar wel kwamen de beide burgemeesters met wat soldaten naar de kerk. Ds. Fontanus heeft de begrafenisdienst waarschijnlijk in de Minderbroederskerk geleid; in elk geval heeft hij zijn gemeente op verzoek van het stadsbestuur verzocht zich waardig te gedragen. Tot verbazing van de begrafenisstoet waren bij aankomst in de Eusebiuskerk vele roomsen aanwezig. Toen vervolgens na de bijzetting ds. Fontanus de kansel beklom, werd hem het woord direct door de roomsen onmogelijk gemaakt. Na een dringend verzoek om stilte maakte vooral een aantal roomse vrouwen in het koor de dienst onmogelijk. De aanwezige soldaten verdreven de vrouwen uit het koor, waarop de roomsen onder aanvuring van de kerkmeester en twee kapelaans verborgen wapens onder hun kleding vandaan haalden. Hierop snelden gereformeerden naar huis om hun wapens te halen. De twee aanwezige burgemeesters wisten met behulp van de soldaten de kerk te laten ontruimen zodat een veldslag voorkomen werd.

De volgende dag werden als hoofdschuldigen de kerkmeester, de twee kapelaans en een voormalige schepen samen met andere schuldigen uit de stad verbannen. Na onderzoek was gebleken dat afgezette schepenen het roomse volk tot revolutie hadden aangezet om zelf weer op het kussen te kunnen plaatsnemen. Zij hadden daartoe een dag vóór de begrafenis wapens uitgedeeld. 24 De kerk werd voorlopig gesloten. Na deze gebeurtenissen verlieten vele roomsen de stad.

Naar aanleiding van dit oproer schreven de Arnhemse gereformeerden een klacht aan graaf Jan, waarin zij niet alleen het gebeurde beschreven, maar ook vroegen om toegang tot de Eusebiuskerk en voorkoming van dit soort aanslagen. Voor ons is van belang dat het gevoelen van het gewone volk ten aanzien van de plicht van de overheid met een onmiskenbare toespeling op artikel 36 NGB in dit schriftelijke stuk duidelijk naar voren komt in de volgende zinsnede:

En dan aangezien dat Gods begonnen rechtvaardige straf over alle ongerechtigheid, ongeloof en afgoderij niet anders af te wenden is dan dat de overheid door behoorlijke middelen alle valse godsdienst zo veel als mogelijk afschaffe en uitdelge.25

Niet onmogelijk is overigens de suggestie van mr. J.S. Staat Evers dat gezien de vele Duitse woorden ds. Fontanus de mogelijke (mede)opsteller van de brief is. 26 Of wellicht een van zijn inmiddels ook benoemde Duitse medepredikanten. Het schriftelijke stuk was verzonden namens gildemeesters, hoplieden en de gehele gereformeerde gemeente.

In september konden de gereformeerden niet langer wachten omdat de Minderbroederskerk te klein geworden was en het stadsbestuur geen gehoor gaf aan hun verzoek de Eusebiuskerk beschikbaar te stellen. Zij nemen de kerk dan met geweld. Op bevel van de stadhouder en het stadsbestuur wordt dan op 19 september de kerk voor de gereformeerden ingericht 27 , waarbij de beelden en relikwieën verwijderd worden. Door vertrek van de roomsen en de aanzienlijke groei van de gereformeerden hadden de roomsen vanaf december geen eigen ruimte meer en werd hun verzoek daarom aan de stadhouder door hem afgewezen omdat zij halsstarrig de religievrede afwezen. Ook heimelijke samenkomsten werden afgewezen, hoewel zij wel plaatsvonden omdat de magistraat er niet ijverig naar zocht. In mei 1580 worden alle kerkelijke goederen bij plakkaat door de magistraat in beslag genomen en wordt bepaald dat deze voor geestelijke doeleinden (ad pios usus) zullen worden gebruikt. Het duurt dan overigens nog meer dan een jaar voordat ds. Fontanus een deel van zijn traktement krijgt. In hetzelfde jaar 1581 wordt de uitoefening van de roomse godsdienst in geheel Arnhem verboden.

Verdere reformatie: opbouw van het kerkelijke leven

Vooral door de prediking van leraren die door graaf Jan in de garnizoenen van de Gelderse vestigingen waren aangesteld, had de Reformatie ondertussen in menige stad van het hertogdom Gelre (onder andere Tiel, Nijmegen, Wageningen, Elst, Harderwijk, Gelre, Wachtendonk) wortel geschoten.

Op 20 augustus 1579 wordt de eerste Gelderse provinciale synode in Arnhem gehouden met waarschijnlijk als voorzitter dominee Fontanus, terwijl drie van de vier kwartieren (het Overkwartier nog niet) vertegenwoordigd waren. Allereerst werd op deze Gelderse synode unaniem trouw gezworen aan de gereformeerde Belijdenis. De stadhouder had de predikanten aangesteld en hem werd gevraagd hen te onderhouden uit de kerkgoederen.

In de notulen van de provinciale synode van 19 januari 1580 te Zutphen, die weer onder het voorzitterschap van ds. Fontanus stond, is het volgende over een religievrede en de kerkelijke goederen te lezen:

Aangezien deze landen in groot gevaar verkeren wegens de geloofsverschillen en er rekening mee moet worden gehouden dat als gevolg daarvan zich vele ongewenste situaties kunnen voordoen, is inzake een algemene dan wel particuliere godsdienstvrede hier te lande besloten, dat zo’n godsdienstvrede alleen tot stand mag komen met de bepaling dat ‘die lehr des evangelii’ [de gereformeerde leer] niet gehinderd wordt en dat de uitoefening ervan op geen enkele wijze in dorpen en steden wordt belemmerd; voorts dat de kerken, scholen en de daaraan verbonden ‘dienaeren’ voor hun levensonderhoud alleszins voorzien worden van de noodzakelijke middelen, welke voorziening niet ten koste van de armen mag gaan, maar dient te worden verstrekt uit de opbrengst van de kerkelijke goederen; voorts dat de uitoefening van ‘die vermeinte Catholische religie’ met de daarbij gebruikelijke ceremonies zozeer wordt beperkt, dat de aanhangers ervan door de uitoefening van hun godsdienst niemand ergernis geven of reden tot verontrusting bieden.

Dit alles moet van kracht blijven, totdat er voor alle Nederlandse gewesten door middel van een algemene en nationale vergadering krachtens Gods Woord dienaangaande een andere regeling zal worden getroffen.28

Duidelijk is dat hier de reformatie in Gelderland voorzichtig, maar met vaste hand wordt ingezet.

Op particuliere synoden wordt de verdere reformatie voortvarend ter hand genomen. Zo moet Harderwijk de reformatie van Nijkerk en Putten, Arnhem die van Barneveld en Elst (na verachtering opnieuw) bevorderen. Het belang van goed onderwijs wordt ingezien zoals blijkt uit de particuliere synode van januari 1580 te Zutphen. Hier wordt besloten ernaar te streven in Zutphen een universiteit te stichten en de stadhouder en de magistraten daarbij om steun te verzoeken. Bovendien zouden er overal goede scholen moeten worden opgericht. Op de provinciale synode van mei 1580 te Harderwijk wordt besloten dat er vier classes zullen zijn naar de vier kwartieren: classis Zutphen, Arnhem (Veluwe), Nijmegen en Venlo (met het Overkwartier). Later volgde een verdere indeling.

Graaf Jans vertrek

Ondertussen bevond graaf Jan zich in kommervolle omstandigheden. Hij kreeg geen salaris en de bakker wilde vanwege onbetaalde rekeningen geen brood meer leveren. Andere schuldeisers belaagden hem, terwijl hij zijn heerlijkheid Siegen als pand dreigde te verliezen. Soms moest hij zonder avondeten naar bed terwijl er onvoldoende brandstof was om zijn lekkend huis te verwarmen. Geen wonder dat hij, toen na de dood van zijn geliefde vrouw Elisabeth van Leuchtenberg op 6 juli 1579 ook zijn Godvruchtige moeder Juliana van Stolberg op 18 juni 1580 het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, begin juli naar de Dillenburg terugkeert om daar hoognodig orde op zaken te stellen en op 13 september 1580 met een dochter van Frederik de Derde, gravin Cunigonda Jacoba van de Palts (1556-1586), te trouwen.

Menige brief schrijft dominee Fontanus nu om de terugkeer van graaf Jan te bewerkstelligen. Zijn hulp om de onwillige heren, die de reformatie onder het volk van de Veluwe tegenwerken, is dringend nodig. Zijn huis is inmiddels opgeknapt en het gereformeerde Arnhem verwacht hem. Utrecht heeft afgekondigd dat alleen de gereformeerde godsdienst mag worden uitgeoefend. De kerkenraad van Arnhem heeft hetzelfde aan de magistraat verzocht, maar dit verzoek is nog niet ingewilligd (brief van Fontanus van 14 november 1580 aan graaf Jan). 29 Hoe indringend en vaak dominee Fontanus op zijn terugkomst ook aan-dringt, graaf Jan ziet geen kans meer zijn eigen gebied nog te verlaten. Hij is het ook niet eens met de politiek van zijn broer prins Willem die hulp bij de roomse hertog van Anjou zoekt. Een en ander leidt ertoe dat hij op 20 januari 1581 ontslag neemt van zijn stadhouderschap van Gelderland om zijn eerste roeping in gezin en eigen land te kunnen volgen. Toch leeft hij op afstand hartelijk mee, terwijl dominee Fontanus hem op de hoogte houdt, en laat hij “in de kerken van zijn graafschap bidden voor de verdrukte Nederlanden”. 30

Ten besluite

In een tweede artikel zullen Deo volente de reformatiewerkzaamheden verder beschreven worden. Overduidelijk is nu al dat zowel dominee Fontanus als graaf Jan de plicht van de overheid naar artikel 36 NGB heel duidelijk hebben beleden, maar daarnaar ook onder uiterst moeilijke politieke en persoonlijke omstandigheden hebben gehandeld. Van geen compromissen op dit gebied hebben beiden willen weten, waarbij echter in een soort zendingssituatie wel met beleid en voorzichtigheid zonder inquisitiemethoden met handhaving van de gewetensvrijheid moest worden te werk gegaan. Zowel ten opzichte van de positieve taakstelling van artikel 36 om het Evangelie overal te doen prediken en het Koninkrijk van Christus actief te bevorderen als aangaande de negatieve taakstelling om alle valse godsdienst te weren en uit te roeien waren zij van hetzelfde gevoelen. Over het eerste zwijgt het hoofdbestuur in het laatste hoofdstuk van zijn onlangs uitgekomen theocratiestudie, waarvoor het alleen verantwoordelijkheid neemt, bijna geheel, terwijl aan het tweede ernstig tekort gedaan wordt. Volgens het hoofdbestuur moet men nu meewegen “dat een gemeenschap van bijvoorbeeld moslims, boeddhisten of hindoes een ruimte nodig heeft om een samenkomst te kunnen houden”. 31 De nieuwe beleidslijn van de SGP is dus nu dat valse godsdiensten hun eigen publieke samenkomsten mogen hebben in eigen ruimten, als ze maar niet te groot zijn en niet te veel herrie maken zoals gebedsoproepen vanaf minaretten. SGP-vertegenwoordigers mogen dan voorstemmen, het liefst nog wel met een stemverklaring ertegen, waarin uiting wordt gegeven aan de “bijzonder moeitevolle worsteling in het geweten” 32 , omdat ze eigenlijk tegen moesten stemmen, daar zij het met betreffende valse godsdienst niet eens zijn. Tot zo’n verantwoording zijn ze overigens niet eens verplicht, want men schrijft: “Het heeft de voorkeur dat daarin de visie op de andere godsdienst wordt benoemd.” 33 De verplichting is er dus niet, maar de voorkeur wel. Wat een droevige vervlakking en verzaking van het beginsel!

Zoals het geweten ook al bij het stemmen van de vrouw boven Gods Woord is geplaatst, worden nu het geweten en de verkeerde wetten van het land boven het eerste gebod van des Heeren Wet geplaatst. Ziet men dan niet in dat door het ruimtegeven aan een valse godsdienst van liefdeloosheid sprake is? Liefdeloosheid ten opzichte van anderen en zichzelf. Van anderen omdat men ze aan de onwaarheid overgeeft en de waarheid onthoudt, en van zichzelf omdat men zoals in het oude Israël Gods straffende hand oproept. Openbare uitoefening van een valse godsdienst was voor de ‘antieke’ gereformeerden naar Gods Woord geen optie opdat de rechtvaardige oordelen niet over een land werden afgeroepen. Zij zochten het wezenlijke heil van hun medelandgenoten en onderdanen. Ziet men dan ook niet in dat men zich onloochenbaar in de richting van de vroegere, neogereformeerde ARP beweegt, waarvan dr. Wagenaar met zijn ‘antiek-Calvinisten’ een duidelijk exponent was?

Met deze twee ‘antiek-calvinistische’ Duitsers, die de Heere kennelijk heeft willen gebruiken tot reformatie van Gelderland, willen wij het - vijfhonderd jaar na de Reformatie - houden tegen de geest van deze tijd en van een steeds verder afzakkende neo-SGP in de wetenschap dat Gods Woord en de Belijdenis daarop gegrond standhoudt tot in der eeuwigheid!


Noten:

1) Zie: A. Verwijs, ‘De nieuwe SGP-lijn inzake godsdienstvrijheid’, in: In het spoor, 40 e jaargang, nr. 4, 2016, p. 240- 249

2) Zie over deze Godvruchtige graaf uit het Oranjehuis het lezenswaardige boek van N. Verdouw Graaf Jan van Nassau. Een krachtig vorst met kinderlijk vertrouwen, Barneveld 1998, 239 pagina’s (voortaan: Verdouw) en in het bijzonder over zijn opvatting over het ambt van de overheid het artikel van zijn hand: ‘Graaf Jan van Nassau en het ambt van de overheid’, in: In het spoor, 33 e jrg., nr. 5, 2009, p. 170-177

3) A.E.M. Janssen & K.G. van Manen, Johannes Fontanus. Een Gelders predikant in dienst van de orthodoxie [1545- 1615], Nijmegen 2015, 304 pagina’s (voortaan: Johannes Fontanus)

4) L.H. Wagenaar, De Hervormer van Gelderland, Kampen 1898, 172 pagina’s (voortaan: Wagenaar)

5) Zie: L.H. Wagenaar, Het Leven van Graaf Willem Lodewijk. Een Vader des Vaderlands,”Uz Heit”, Amsterdam, zonder jaar, 496 pagina’s en de artikelenreeks over deze stadhouder van mijn hand naar aanleiding van dit boek: ‘Graaf Willem Lodewijk (1560-1620): Een voedsterheer van de kerk -1- , in: In het spoor, 33 e jrg., nr. 6, 2009, p. 220-230, de tweede aflevering in het februarinummer van 2010 (nr. 1, p. 22-33) en de laatste aflevering in het oktobernummer van 2010 (nr. 4, p. 184-196) van In het spoor.

6) Dit begint al op de tweede pagina van de inleiding, die geen paginatelling kent, en zet zich in het hele werkje voort. Zo heet het verder bijvoorbeeld op pagina 35 “de antieke Calvinisten” en op pagina 66 staat naar aanleiding van het verzoek van de Arnhemse kerkenraad om het verbod van de uitoefening van andere dan de gereformeerde godsdienst de denigrerende opmerking te lezen: “Hier ziet ge de grote man in zijn zwakheid of liever in de zwakheid van zijn eeuw”.

7) G. Baudartius, Memoryen ofte Cort Verhael Der Gedenck-weerdichste so kercklicke als werltlicke Gheschiedenissen van Nederland, Vranckrijk, Hooghduytschland, Groot Britannyen, Hispanyen, Italyen, Hungaryen, Bohemen, Savoyen, Sevenburghen ende Turkyen, Van den Iaere 1603 tot in het Iaer 1624, Zutphen 1624 2 (voortaan: Baudartius). Het werk verscheen in 1620 voor de eerste maal en werd in 1624 opnieuw in uitgebreidere vorm uitgegeven in 2 delen. In boek VII, pagina 12-14, gaat Baudartius in op ds. Fontanus. Op pagina 12 heet het “Hy was afcomstich wt het Forstendoem Gulich, gheboren te Zoller, van seer eerlicke, Godsalige, wel-hebbende Ouders.”

8) Baudartius, VII, p. 12 (herspeld en soms iets hertaald. Dit geldt ook voor alle volgende citaten uit het Oud-Nederlands)

9) Zie Johannes Fontanus, p. 13 onder noot 2

10) Aan deze Godvruchtige keurvorst hebben wij in een reeks van 13 artikelen onder de titel ‘Frederik III van de Palts (1515- 1576). Een voedsterheer van de kerk’ in dit blad uitgebreid aandacht geschonken. Zie het oktobernummer (nr. 4, p. 211-219), het decembernummer (nr. 5, p. 236-247) van 2012, het februarinummer (nr. 1, p. 27-37), het meinummer (nr. 2, p. 79-91), het julinummer (nr. 3, p. 120-130), het decembernummer (nr. 5, p. 241-255) van 2013, het februarinummer (nr. 1, p. 30-41), het julinummer (nr. 3, p. 135-145), het decembernummer van 2014 (nr. 5, p. 258-277), het februarinummer (nr. 1, p. 9-21), het julinummer (nr. 3, p. 133-149), het oktobernummer van 2015 (nr. 4, p. 243-256) en ten slotte in het februarinummer (nr. 1, p. 25-36) van 2016 van In het spoor.

11) Niet geheel ten onrechte zo door Wagenaar aangeduid. Wagenaar, p. 86-96

12) Deze drie citaten zijn te vinden: Baudartius, VII, p. 13

13) Johannes Fontanus, p. 20

14) Johannes Fontanus, p. 22

15) Geciteerd bij: Verdouw, p. 119

16) Zie: Johannes Fontanus, p. 40- 43

17) Johannes Fontanus, p. 43

18) Op de site ‘http://www.arneym.nl/canonarnhemtot1900/beeldenstorm/0000009a050a17401/index. html’ is letterlijk te lezen: “De roep van de groeiende protestante gemeente om een eigen gebedsruimte ondersteunt hij door hen, met hulp van zijn soldaten, de kerk van het Minderbroedersklooster (Broerenkerk) te laten bezetten.” (geraadpleegd 27-12-2016). Janssen/ Van Manen spreken van “met hulp van soldaten”. Zie: Johannes Fontanus, p. 48. Ook Van Bemmel spreekt alleen van “met behulp van soldaten”. Zie: H.Chr. van Bemmel, “Beeldenstorm in Arnhem”, in: Arnhem de Genoeglijkste, 25 e jrg., nr. 3, p. 91 (voortaan: Van Bemmel). Wagenaar heeft het over “de vrije hand liet”. Zie: Wagenaar, p. 30, 31, noot c.

19) Van Bemmel schrijft over het besluit van de magistraat dat “deze handelwijze de stadhouder ergerde” en lijkt daaraan de zuivering van de magistraat te verbinden. Dit lijkt niet terecht. Janssen/Van Manen suggereren dat een samenzwering van de roomsen met de naderende Spaanse troepen aanleiding tot de zuivering was. Dit is veel aannemelijker. Ongetwijfeld wilde graaf Jan voorzichtig te werk gaan. Hij was immers ook gebonden aan de Pacificatie van Gent. Een mogelijke samenzwering zal ongetwijfeld de doorslag tot de zuivering gegeven hebben. Zie: Van Bemmel, p. 92 en Johannes Fontanus, p. 51, 52

20) Zie: Johannes Fontanus, p. 53. Wagenaar houdt het op 5 augustus: Wagenaar, p. 30

21) J.W. Staat Evers, Johannes Fontanus, Arnhem’s eerste predikant [1577-1615] en zijn tijd. Arnhem, 1882, p. 12 (voortaan: Staat Evers). De brief staat hier volledig weergegeven op de pagina’s 12 en 13. Een hertaling staat bij Wagenaar: Wagenaar, p. 32-34.

22) Geciteerd bij: Wagenaar, p. 46

23) Geciteerd bij: Johannes Fontanus, p. 57

24) Zie: Staat Evers, p. 14 en Johannes Fontanus, p. 58

25) Staat Evers, p. 18. De brief staat volledig weergegeven op de pagina’s 15-18

26) Zie: Staat Evers, p. 15

27) Dit staat te lezen op de volgende site: ‘http://www.arneym.nl/kerkkloostergraf/00000098bb0aef31b/000000 97a90affcc1/index.html’ (geraadpleegd: 27-12-2016) en lijkt de beschrijving van Janssen/Van Manen enigszins te weerspreken. Bij hen is niets te lezen van een ingrijpen van de stadhouder en het stadsbestuur in deze zaak en ligt het volle accent op het met geweld innemen van de kerk.

28) Geciteerd bij: Johannes Fontanus, p. 65, 66. Ook de toelichting tussen vierkante haken is van Janssen/ Van Manen.

29) Zie: Staat Evers, p. 25 en Wagenaar, p. 65, 66

30) Verdouw, p. 219

31) J.A. Schippers, Gerechtigheid verhoogt een volk. Bijbels genormeerde politiek in een democratische rechtsstaat, Apeldoorn 2016, p. 253

32) Idem

33) Idem

Fotoverantwoording:

a) Foto Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed via Wikimedia Commons

b) Kaartje J. van Laarhoven, Thuis in Brabant (bewerkt)

c) Foto Theo via Wikimedia Commons

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 2017

In het spoor | 64 Pagina's

Antiek’ Johannes Fontanus (1545-1615): Een ‘Antiek’-SGP’Er! -1-

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 2017

In het spoor | 64 Pagina's