Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbesprekingen

4 minuten leestijd

Gerald McKenny, Biotechnology, Human Nature, and Christian Ethics [New Studies in Christian Ethics] (Cambridge: Cambridge University Press, 2018) 214 p., £ 75.00 (ISBN 9781108422802).

De auteur is hoogleraar theologie aan de University of Notre Dame, met als zwaartepunt ethiek. In dit boek ziet hij de vraag onder ogen in hoeverre er aan de mens ‘gesleuteld’ mag worden. Dat de ontwikkeling van de medische wetenschap mogelijkheden heeft geopend voor verlenging van leven en genezing van zieken, inclusief biotechnologische hoogstandjes als orgaantransplantatie met alles wat daarmee samenhangt, is vrij breed geaccepteerd. Anders wordt het waar het gaat om ingrijpen in het genetisch materiaal of anderszins aan ‘verbetering’ van de mens wordt gedaan.

McKenny gaat zo te werk dat hij vier visies op wat kenmerkend is voor het menszijn langsloopt en bij elk ervan vraagt wat die impliceert voor een biotechnologisch ingrijpen in het mens-zijn. De eerste, waaronder zowel christelijke denkers als Oliver O’Donovan als seculiere als Jürgen Habermas en Michael Sandel vallen, meent dat het mens-zijn onaangetast dient te blijven. De tweede benadering stelt dat het gegeven mens-zijn het uitgangspunt van waarden en rechten is en daarom intact moet blijven; hiertoe rekent hij denkers als Francis Fukuyama en Martha Nussbaum. De derde visie meent dat het niet vastligt wat menszijn is; we zijn gerechtigd biotechnologisch kennen en kunnen naar Gods roeping in te zetten om het mens-zijn verder te voltooien of vervolmaken. Tot deze denkrichting rekent McKenny Pierre Teilhard de Chardin en Karl Rahner. De vierde visie is McKenny niet in de literatuur tegengekomen, maar heeft hijzelf ontwikkeld met behulp van Karl Barth en Kathryn Tanner. Hierin wordt het onopgeefbaar eigene van het mens-zijn gezocht in datgene wat de mens mogelijkheden geeft voor het leven met God en de naasten.

In de vier hoofdstukken die McKenny aan elk van deze benaderingen wijdt laat hij de bezwaren die ertegen zijn ingebracht de revue passeren, bespreekt ze kritisch, herformuleert ze, laat de sterke en zwakke kanten ervan zien en geeft aan wat er in elk geval als waarheidselementen en aandachtspunten mee moet. In de volgende hoofdstukken pakt hij ze ook, waar nodig, opnieuw op. De volgorde waarin hij de benaderingen bespreekt is dan ook niet willekeurig: in het eerste hoofdstuk vallen de belangrijkste beslissingen.

Zijn bespreking van het eerste model zet McKenny in met een citaat van O’Donovan dat nog twee keer terugkomt, namelijk dat natuur is ‘a world which we have not made or imagined, but which simply confronts us’ (25, 26, 32). Hij wekt daarmee de indruk dat O’Donovan alleen van het zo-zijn wil weten, en dat dat het ook is. Maar McKenny breekt het citaat ook midden in de zin af en laat het doel weg: de wereld ‘confronts us to evoke our love, fear, and worship’. Hij ‘seculariseert’ O’Donovan door het opgenomen zijn van de mens in God en zijn handelen over te slaan en mist de kern van O’Donovans verzet tegen het utopisch-technologisch project.

Daarom kan hij ook stellen dat er nauwelijks of geen verschil is tussen het opvoeden (en zo vormen) van een kind enerzijds en het technologisch ingrijpen in het mens-zijn zelf anderzijds. Daarmee gaat hij eraan voorbij dat opvoeden in christelijke zin een dienen is dat God de ruimte geeft om met het kind bezig te zijn.

McKenny gaat Habermas’ verzet tegen ingrijpen in het genetisch materiaal omdat dat de zelfbeschikking van het kind bedreigt te lijf met een glijdende schaal-redenering, maar de stap van genetisch ingrijpen om ziektes te verhelpen naar mensen maken naar onze inzichten en wensen is een principiële. Habermas’ argument is mijns inziens valide: als een kind gemodelleerd kan worden naar de wensen van de ouders liggen daar toch ook verwachtingen onder?! En we weten hoeveel moeite mensen die als kind met – uitgesproken of onuitgesproken – verwachtingen opgezadeld werden hebben gehad om zich eraan te ontworstelen?!

En heeft Sandel niet gelijk als hij vreest dat sleutelen aan de genen een bom onder de onvoorwaardelijke ouder-kindliefde legt? Immers, als het kind een samenstelling van wensen wordt, zal de ontdekking dat het werkelijke kind niet (helemaal) overeenkomt met het gewenste kind vroeg of laat doorwerken in de verhouding van de ouders tot dat kind.

Het is wel duidelijk in welke richting McKenny denkt, maar hij werkt het niet uit.

Hij ontrafelt en weerlegt de bezwaren zorgvuldig, maar hoe het dan wél kan en moet vult hij niet concreet in. Zijn belangrijkste punt is dat ook ‘posthumans’ niet zijn uitgesloten van een leven met God. Dat lijkt me niet de grootste zorg; in elk geval is het niet onze zorg. Laat ik positief eindigen: ik heb dit erudiete boek met bewondering gelezen en er veel uit geleerd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2019

Theologia Reformata | 130 Pagina's

Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2019

Theologia Reformata | 130 Pagina's