Overheid: verdediger van het recht maar niet blind voor de godsdienst
De kerkvader Augustinus was een van de eerste theologen die over het onderwerp religie en politiek schreef. Hij hee◊ daarover dingen gezegd die nog altijd relevant zijn. De overheid is gebonden aan het beginsel van recht en gerechtigheid, maar, zo laat de kerkvader ook weten, niet zonder daarbij de godsdienst te veronachtzamen.
Augustinus heeft vooral in De Stad van God de contouren van een overheidsopvatting uiteengezet. Hij schreef het werk tussen 413 en 426, een antwoord op de toen nog steeds niet besliste strijd tussen de heidense en christelijke bovenlaag in het Romeinse Rijk. Het christendom was inmiddels verheven tot ‘staatsgodsdienst’, maar de heidense cultus woekerde ondergronds nog steeds door.
De aanleiding van zijn werk (dat overigens in november in een nieuwe Nederlandse vertaling verschijnt bij Berne Media/Halewijn) was de val van Rome en de inneming van de stad door de West-Goten onder leiding van Alarik op 24 augustus 410. Drie dagen lang werd deze ‘eeuwige stad’ geplunderd. De indruk die dit op de toenmalige wereld maakte, was verbijsterend. Al gauw werd de beschuldiging gehoord dat de christenen voor deze val verantwoordelijk waren. Sinds keizer Constantijn de Grote was het christendom immers de heersende godsdienst geworden. De ondergang van Rome was volgens de tegenpartij het gevolg van het verlaten van de oude, Romeinse goden. Redding zou er alleen te verkrijgen zijn in de terugkeer tot deze beschermgoden, opdat hun toorn gestild mocht worden.
Reactie kerkvader
Toen Augustinus deze aantijgingen ter ore kwamen, begon hij met het schrijven van De Stad van God, dat steeds verder uitdijde, totdat het de huidige omvang bereikte. Het eerste deel (boek 1-10) gaat in op de aanklachten van de heidenen. Het tweede deel bevat de grootse beschrijving van de twee rijken of steden, de aardse stad (civitas terrena) en de hemelse stad (civitas caelestis). Zij worden gevolgd in hun oorsprong (11- 14), voortgang (15-18) en afloop (19-22).
In het eerste hoofddeel weerlegt Augustinus de beschuldiging als zou het christendom de oorzaak van Rome’s val zijn geworden. Hij schrijft dat de geschiedenis van Rome zich kenmerkte door ongerechtigheid en zedenbederf en dat juist dit verval de oorzaak van haar ondergang was geworden. Als het christendom voor de ondergang de schuld zou dragen, hoe is het dan te verklaren dat Rome in het verleden een aaneenschakeling van rampen en burgeroorlogen kende, die veel erger waren dan de inval van de Goten? Niet de Romeinse goden, maar Gods voorzienigheid heeft Rome groot gemaakt, schrijft hij. Haar macht heeft zij in zekere zin te danken aan de oude, Romeinse deugden van vrijheid en roemzucht, die scherp moeten worden onderscheiden van de latere ontaarding.
Tegelijk wordt echter ook de groei en bloei van de Romeinse staat bekritiseerd, wanneer Augustinus zegt dat deze als staat nooit de toetssteen van de gerechtigheid heeft kunnen doorstaan. Want die echte gerechtigheid is uitsluitend te vinden in de (hemelse) staatsgemeenschap, waarvan Christus de stichter en bestuurder is.
Strijd in geschiedenis
De geschiedenis is volgens Augustinus het toneel van de strijd tussen de aardse en hemelse stad, twee geslachten die volgens de mens (”naar het vlees”) en volgens God (“naar de geest”) leven. De aardse stad kenmerkt zich door eigenliefde, de hemelse stad door liefde tot God. In de aardse stad domineert de zucht om te heersen (libido dominandi), in de hemelse stad dienen zowel de gezagsdragers als de ondergeschikten elkaar in liefde, zorgend of gehoorzamend.
Augustinus beseft hoe gemakkelijk de heerszucht op de loer ligt bij de aardse staten. Hij laat zich inspireren door de (door Cicero verspreide) leer van de Griekse filosofenschool van de Stoa. Volgens deze leer wordt de hele wereld beheerst door een natuurlijke wet, die Augustinus ziet als een weerspiegeling van de eeuwige wet van God, die onveranderlijk is en voor alle tijden en plaatsen geldt. In zijn omschrijving van gerechtigheid, baseert Augustinus zich op de Romeinse definitie van gerechtigheid als “ieder het zijne geven” (suum cuique). Een staat kan niet zonder gerechtigheid bestaan. Een overbekend citaat van de kerkvader is: “Als dus de gerechtigheid terzijde is geschoven, wat zijn koninkrijken anders dan grote roversbenden? Wat zijn trouwens roversbenden anders dan kleine koninkrijken?” Augustinus vormde Cicero´s opvatting van recht om tot gerechtigheid in de Bijbelse zin. De enige ware res publica (staatsgemeenschap) is de stad van God. Alleen daar is de ware gerechtigheid te vinden en een gemeenschap waarin God wordt gediend. Augustinus vult dat christologisch in. “Echte gerechtigheid is uitsluitend te vinden in die staatsgemeenschap, waarvan Christus de stichter en bestuurder is.”
Augustinus stelt dat de wereldlijke en geestelijke machten corresponderen met de verschillende delen waaruit de mens zelf is samengesteld, het lichamelijke en geestelijke. Elk deel heeft zijn verschillende regeringen nodig. Door de kerk en haar sacramenten wordt het menselijk leven innerlijk veranderd, maar de staat is van een uitwendige en dwingende orde, niet in staat om een innerlijke verandering te bewerken.
De staat was voor Augustinus niet het hoogste doel, maar behoorde in dienst te staan van een hoger doel, de wet en de gerechtigheid van God. Augustinus ziet de staat als een kunstmatig instituut dat een medisch karakter heeft, een gevolg van de zondeval. Zij is gericht op bestrijden van kwaad en onrecht. De staat is verder een organisme, samengesteld uit burgers als zijn elementen. Eerst was er het huwelijk, daarna het gezin, waaruit de gemeenschap ontstond van de staat. De staat heeft een dubbel aspect. Enerzijds is de staat gebaseerd op de sociale natuur van de mens (volgens Cicero was de mens een redelijk en sociaal wezen en van nature geneigd tot gemeenschapsvorming), anderzijds heeft de staat zich –ten gevolge van de zondeval– in de geschiedenis ontwikkeld als een instelling van geweld en onderdrukking.
Aardse vrede
De aardse stad betekent bij Augustinus niet een bijzondere aardse staat of een aards koninkrijk. Hij kan dan ook genuanceerd over het Romeinse Rijk oordelen. Hij ziet het Romeinse Rijk noch als een messiaans beeld in de traditie van Eusebius van Caesarea, de ‘hoftheoloog’ van Constantijn de Grote, noch als een apocalyptisch beeld van de antichrist in de traditie van kerkvader Hippolytus. De staat is echter gericht op aardse vrede. De werkelijke vrede is alleen in de stad van God te vinden. De staat heeft bij Augustinus een groot deel van zijn godsdienstige aureool verloren die deze vroeger had bezeten. Dat neemt niet weg dat hij de nadruk legt op de goddelijke oorsprong van het politieke gezag en op de absolute gehoorzaamheid van de onderdanen aan de overheid.
Augustinus was wel verheugd over de wending met Constantijn. Hij kon zelfs spreken van “het Romeinse rijk dat door Gods genade christelijk is”. Maar al is de keizer christelijk geworden, er kan zo weer een goddeloze keizer optreden. Als christelijke keizers hun macht inzetten voor de verbreiding van de ware religie, gaat het om een positief deelnemend gebruik van de aardse politieke goederen. Augustinus ziet volgens Augustinus-kenner J. van Oort geen verwerkelijking van het rijk Gods door een christelijk politiek handelen. “De aardse vrede (pax) is voor hem een te waarderen goed (bonum), maar nooit spreekt hij van een goddelijke of een christelijke aardse vrede. De aardse vrede behoort tot de aardse stad, de terrena civitas.”
Augustinus ziet kerk en staat als doorgangsstadia in het goddelijke heilsplan, waarbij de staat in dit interim te zorgen heeft voor een aardse vrede. Op haar pelgrimstocht maakt de hemelse stad gebruik van de aardse vrede. “Zover het strookt met het oprechte geloof en de godsvrucht, koestert en bevordert zij de overeenstemming die mensen onder elkaar kunnen bereiken over dingen die hun sterfelijke natuur betreffen. Die aardse vrede richt ze dan op de hemelse.”
Zolang de beide steden vermengd zijn, gebruiken de gelovigen ook de vrede van Babylon, zoals Jeremia 29:7 daarvan spreekt: “…want in haar vrede zult gij vrede hebben”. Die vrede van Babylon is niet alleen de vrede van de heidense staat, maar ook de door christenen geregeerde staat. Aardse vrede blijft echter aardse vrede.
Geen scheiding of tweerijkenleer
Augustinus heeft met zijn leer van de twee steden grote invloed uitgeoefend op Luthers leer van de twee rijken of regimenten. Kerk en staat hebben in de optiek van Luther beide, ieder krachtens hun eigen ambt en bevoegdheid, een roeping om de christelijke godsdienst te bevorderen. Beide instellingen beantwoorden aan de twee wijzen waarop God de wereld regeert en in stand houdt: de kerk door middel van het Woord (het geestelijk regiment), de overheid door middel van de zwaardmacht (het wereldlijk regiment).
Het waren overigens ook verschillende uitdagingen waarmee Augustinus en Luther te maken hebben gehad. De tegenstander van Augustinus was de klassieke belichaming van de civitas terrena, de heidense Romeinse staat, bij Luther was het de middeleeuwse vermenging van de beide civitates, waardoor Luther meer moest strijden voor de zuiverheid van beide rijken. In de traditie van zowel Augustinus als Luther zijn ook in de loop der geschiedenis oneigenlijke motieven binnengeslopen. Bij de volgelingen van Augustinus was dat de hiërarchische opvatting van de ‘theocratie’, het heersen van de kerk over de staat, waardoor de spanning tussen beide rijken opgelost werd; bij de volgelingen van Luther was dat de geseculariseerde en autonome staat.
Van een scheiding tussen beide regimenten is bij Augustinus echter geen sprake. Hij is van mening dat de kerk recht heeft op steun van de staat. Christelijke keizers moeten de verering van God zo veel mogelijk bevorderen. Een goede christelijke regeerder is gebonden om zijn koninklijke macht te gebruiken om de ware religie en de dienst van de ene ware God te bevorderen. Christelijke machthebbers (christianos imperatores) zijn gelukkig wanneer zij rechtvaardig regeren, niet hoogmoedig worden, en “als zij hun macht ondergeschikt maken aan Gods majesteit om zijn verering zoveel mogelijk te verbreiden”.
Op dat punt nadert Augustinus duidelijk de reformator Calvijn. Evenals de vrome koningen van Israël dienen zij bijvoorbeeld godslasteraars te straffen. Maar een expliciete theocratische visie zoals bij Calvijn, die het gehele publieke leven onder de norm van Gods Woord bracht, is bij de Latijnse kerkvader niet te vinden. Daarvoor blijft Augustinus te zeer door het neoplatonische ideaal van wereldmijding beïnvloed.
Volgens A. Hoogerwerf heeft de kerk in de optiek van Augustinus de plicht om de wereldlijke regeerders te adviseren en deze wereld zo dicht mogelijk bij Gods gerechtigheid te brengen. De overheid moet een christelijke overheid zijn, die bijdraagt tot een leven waarin geestelijke belangen boven alle andere belangen staan. “Een goede en rechtvaardige staat is volgens Augustinus een staat waarin het geloof in de ware religie wordt onderwezen. De latere theorie van het Heilige Roomse Rijk van de Duitse natie is op Augustinus’ De civitate Dei gebouwd.”
Hoogerwerf gaat echter te ver als hij stelt dat Augustinus; oproep om de donatisten (de scheurmakers in de Noord-Afrikaanse kerk, vdZ.) door middel van dwang en straffen te bekeren, de voorloper van de inquisitie is gewor-den. Wel stelt hij terecht dat Augustinus evenals Constantijn de Grote een christelijke staat wenste. Er is echter een belangrijk verschil. “Bij Constantijn diende de kerk het staatsplan, bij Augustinus diende de staat Gods heilsplan. Bij Constantijn moest de kerk tot het bereiken van het staatsdoel – de eenheid van de staat – bijdragen. Bij Augustinus werden de staat en zijn doel vanuit de stad van God onder kritiek gesteld.”
Niet tegenstrijdig
We kunnen concluderen dat Augustinus de twee rijken uit elkaar heeft gehouden als zijnde twee verschillende ordes. Evenwel, het zijn geen tegenstrijdige ordes. Het is Augustinus’ belangrijkste intentie geweest dat de kerk een stil en gerust leven kan leiden, gebruikmakend van de aardse vrede, evenwel heeft de overheid ook de verplichting om zich in te zetten voor de ware religie. De christelijke religie is een innerlijke zaak, maar kan niet los gezien worden van haar roeping op het publieke terrein. Daarbij behouden staat en kerk elk hun eigen terrein en bevoegdheid.
Augustinus ziet de politieke orde als een menselijke aangelegenheid, voor het leven in deze wereld. Zij zorgt ervoor dat mensen tot hun recht komen en in vrede met elkaar samenleven. Daarbij is het beginsel gerechtigheid leidend. Kan de christen twee heren dienen? Niet wanneer die heren tegenstrijdige zaken van een mens vragen. Er zijn duidelijk grenzen aan de gehoorzaamheid aan de overheid. Als de vorst iets beveelt dat tegen het gebod van God ingaat, dan moet de onderdaan gehoorzaamheid weigeren.
Het probleem waarmee Augustinus worstelt, is dat van de dubbele loyaliteit. Hij heeft het beroep op een hoger idee van rechtvaardigheid in de maatschappelijke en politieke orde gestalte gegeven. Tegelijkertijd heeft hij gewaarschuwd voor al te grote pretenties in dit opzicht. Het christendom heeft het menselijk heil in de zin van geestelijk welzijn op het oog, niet voorspoed of welvaart. Augustinus’ uiteindelijke interesse lag toch bij de kerk, minder bij de staat en het maatschappelijke leven.
Het blijkt maar weer dat de dubbele loyaliteit een moeilijke opgave blijft. De overheid is gebonden aan het beginsel van gerechtigheid dat ten diepste wortelt in het Woord van God. Gods wetten zijn voor de hele schepping en samenleving heilzaam. We kunnen de overheid, als het goed is, vertrouwen, omdat zij namens haar zender, God, het welzijn van de mens op het oogt heeft. Maar aards welzijn is voor Augustinus relatief. Aardse vrede is slechts aardse vrede. Daarom bindt de kerkvader de overheid expliciet aan de christelijke godsdienst, met ook een duidelijke taak weggelegd voor de kerk. In onze (post)moderne tijd is het moeilijk om daaraan vorm te geven. Maar was het in de tijd van Augustinus dan gemakkelijker? We denken zeker van niet, en daarom kunnen we nog veel van deze kerkvader leren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2021
Zicht | 120 Pagina's