Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekenschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekenschap

Over de relatie geloof en politiek

14 minuten leestijd

Guido de Brès mag gelden als een representant van een stroming in de gereformeerde traditie waarin geloof en politiek niet los verkrijgbaar waren. Wel is er ook daarbinnen steeds verschil van inzicht geweest over de vraag hoe die relatie precies moest worden gezien. Zou dat nog steeds kunnen in termen van het verbond, zoals voorheen in de gereformeerde traditie het geval was? Hoe functioneerde bij Willem van Oranje de relatie tussen geloof en politiek? En biedt het huidige politieke denken nog aanknopingspunten?

In de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt slechts een keer aan de notie van het verbond gerefereerd, namelijk in het artikel over de doop. Maar het zou onjuist zijn daaraan de conclusie te verbinden dat het verbond een marginale rol vervult in de gereformeerde theologie. God is volgens de gereformeerde theologie niet maar een onbewogen Beweger, of Iemand die de wereld weliswaar gemaakt heeft, maar zich er verder niet mee bemoeit. Integendeel, God is bewogen met ons lot en heeft zich geopenbaard als de Ene-die-er-voor-ons-is en met ons in een relatie treedt.

Deze overtuiging is steeds ook het uitgangspunt geweest van een Schriftgetrouwe gereformeerde theologie. Zoveel wordt duidelijk uit Covenant, een bundel bijdragen die onlangs bij de gerenommeerde Leidse uitgever Brill verscheen onder redactie van Hans Burger, Gert Kwakkel (beiden verbonden aan de Theologische Universiteit te Kampen) en Michael Mulder (werkzaam aan de Theologische Universiteit Apeldoorn). Zoals in een Schriftgetrouwe theologie past, is de helft van de bundel ingeruimd voor exegetische bijdragen. Leidend daarbij is de gedachte dat in een reformatorische traditie theologische concepten altijd weer opnieuw getoetst moeten worden aan de Schriften. Twee zaken krijgen daarbij speciale aandacht:

• De verhouding tussen het oude en het nieuwe verbond en de theologische implicaties daarvan voor de verhouding tussen Kerk en Israël;

• Het theologische onderscheid dat in de gereformeerde theologie altijd gemaakt is tussen het werkverbond en het genadeverbond.

Met betrekking tot de verbonden die God sloot met Israël, leggen Gert Kwakkel en Arie Versluis steeds de nadruk op de continuïteit tussen de verschillende verbonden in het Oude Testament. Ook het nieuwe verbond waarvan in Jesaja en Jeremia sprake is, wordt daarbij door Jaap Dekker en Mart Jan Paul gezien als een vernieuwing van het verbond met de patriarchen, met heel Israël bij de Sinaï en met David.

Het Nieuwe Testament bouwt daarop voort, zo stellen Arco den Heijer, Donald Cobb en Michael Mulder. God blijft trouw aan Zijn verbond met Israël, zij het dat door de kracht van de Geest nu ook de heidenen erin delen op een schaal die tot dan toe ongekend was. En net als in het Oude Testament, wordt de opvatting van het verbond ook in het Nieuwe Testament gekenmerkt door de structuur van belofte en de oproep tot geloof en een leven in dankbaarheid overeenkomstig de wetten die God ook voor de heidenen van toepassing heeft verklaard.

In de strijd tegen de aloude vervangingstheologie lijken me deze inzichten van het allergrootste belang. En ik denk dat met behulp van de exegetische perspectieven die hier geboden worden, de systematische theologie haar voordeel kan doen.

Daarentegen heb ik mijn twijfels over de beschouwingen die ageren tegen de notie van het werkverbond. In hun bijdragen wijzen Pierrick Hildebrand, Matthias Mangold en Wim van Vlastuin op het belang dat in de gereformeerde traditie door mannen als Heinrich Bullinger, Johannes Braun en Wilhelmus à Brakel gehecht werd aan deze notie. Daartegenover zijn Hans Burger en Arnold Huijgen echter van mening dat het tijd is voor een gereformeerde theologie waarin alleen nog sprake is van een genadeverbond. Enerzijds omdat er volgens hen in de Schrift geen sprake is van een werkverbond met Adam voorafgaand aan de val. Dat was ook niet nodig omdat voor Adam een leven in overeenstemming met Gods bedoelingen in liefde en geheel vanzelf sprak. Die vanzelfsprekendheid zien we terug in Jezus Christus, zo stelt Huijgen in navolging van Bram van de Beek, in wiens dood en opstanding wij een nieuw tijdperk binnen treden die, anders dan de ‘burgerlijke theologie’ van veel gereformeerde christenen vandaag, op de toekomst gericht is. Ik vermoed dat, in naam van genade en liefde, met dit ageren tegen het werkverbond en die ‘burgerlijke theologie’ ook direct elke vorm van algemene openbaring en nadruk op het belang van scheppingsordeningen sterk wordt gerelativeerd. In de genoemde bijdragen gebeurt dat weliswaar niet expliciet. Maar ik durf te voorspellen dat afscheid nemen van de notie van het werkverbond in de theologie altijd ook gepaard zal gaan met een bepaalde opstelling in het politieke debat over gender-gerelateerde issues en de discussie over de eigen plaats van zowel man als vrouw in het geheel van Gods Schepping.

Dat doet overigens niets af aan mijn waardering voor de nadruk die, in lijn met het geheel van de bundel, ook Huijgen legt op onze onopgeefbare verbondenheid met Israël en de onhoudbaarheid van elke vorm van gereformeerde vervangingstheologie. Wel ben ik geneigd aan een dergelijke exegetische en systematisch-theologische conclusie direct een politieke vraag te verbinden. Want betekent dit voor Huijgen ook dat hij er rekening mee houdt dat in de staat Israël iets van Gods verbondsbeloften aan het Joodse volk is vervuld? Of geeft hij op dit punt de voorkeur aan de opvatting van Van de Beek die de staat Israël als een daad van ongeloof ziet, aangezien daarbij sprake zou zijn van een ongeoorloofd vooruitgrijpen op het einde der tijden? In geen enkele bijdrage wordt op deze vragen met betrekking tot het verbond met Israël ingegaan. Ook niet door Van Vlastuin in zijn bijdrage over à Brakel. Terwijl die laatste daar toch wel heel uitgesproken ideeën over had. Sowieso komt de vraag naar de politieke reikwijdte van het verbond in de onderhavige bundel niet aan de orde. Persoonlijk acht ik dat een gemiste kans. Daar staat tegenover dat het geheel ons voldoende stof tot reflectie biedt. Van harte ter lezing aanbevolen.


Een boek van bijna duizend pagina’s schrijven over iemand die je in de titel al karakteriseert als De Zwijger is een niet alleen letterlijk, maar ook werkelijk een prestatie van formaat. In zijn biografie put literair-historicus René van Stipriaan rijkelijk uit de schat aan informatie die Willems persoonlijke correspondentie biedt. En als vlot leesbare samenvatting van alles wat er tot nu toe over onze ‘Vader des Vaderlands’ bekend is, wil ik dit boek van harte aanbevelen.

Wel wijkt het beeld dat Van Stipriaan van Willem schetst nogal af van wat wij gewend zijn uit de gereformeerde geschiedschrijving. Naast de vlotte schrijfstijl maakt dat het boek ook nog eens tot een spannende leeservaring. Want telkens komt de vraag op of de auteur met name Willems motieven voor zijn verzet tegen de Spaanse vorst en het Rooms-katholieke pausdom werkelijk gepeild heeft.

Velen van ons zijn namelijk opgevoed met het beeld van een prins die van katholiek via het lutheranisme uiteindelijk overtuigd calvinist werd om tenslotte als diepgelovig man zijn leven te geven voor het volk dat hij liefhad. Wij zijn ook opgevoed met het portret van Adriaen Thomasz Key uit 1580, waarop Willem te zien is als een waardige man op leeftijd die ons weliswaar zelfbewust, maar toch ook enigszins nadenkend en in zichzelf gekeerd, aankijkt.

Op de omslag van de onderhavige biografie prijkt echter een andere Willem. Het portret stamt uit 1555 en is van Anthonis Mor. Van Stipriaan ziet er weliswaar iets zachts en kwetsbaars in – Willem is dan ook nog maar 22 jaar – maar wat ondanks zijn jonge leeftijd overheerst, is het gezag en zelfvertrouwen dat hij hier uitstraalt. En reden voor enige bravoure was er ook wel. Karel V had hem kort daarvoor tot kapitein-generaal van zijn Maasleger benoemd. De keizer had kennelijk alle vertrouwen in deze jonge edelman.

Maar de kansen zouden spoedig keren. De keizer zou nog datzelfde jaar, leunend op de schouder van zijn jonge vertrouweling, afstand doen van de troon en het gezag over de Nederlanden overdragen aan zijn zoon Filips II. En die bleek veel minder fiducie te hebben in de jonge graaf van Nassau. Willem gold al snel niet meer als vertrouweling en moest steeds meer macht en invloed afstaan aan andere vertrouwelingen van de nieuwe koning. Dat strookte niet met de ambities die Willem vanzelfsprekend koesterde: vermeerdering van eigen macht, invloed en rijkdom, zo is Van Stipriaan stelling van mening. En aangezien de twee kemphanen niet bereid waren elkaar iets toe te geven, was een breuk vroeg tussen die twee vroeger of later onvermijdelijk. De rest is geschiedenis. Van Stipriaan ontkent niet dat er bij Willem gedurende zijn conflict met Filips sprake was van een ontwikkeling in diens religieuze betrokkenheid. Maar het heeft er in het levensverhaal dat hij schetst alle schijn van dat die betrokkenheid zeker ook een strategisch doel diende. Want waren het niet de calvinisten die hem het meest loyaal steunden in zijn strijd tegen Filips? Het is inderdaad de vraag of hij om zuiver theologische redenen tot het calvinisme is bekeerd. Maar omgekeerd: was het louter strategie?

Van Stipriaan stelt dat Willem als geen ander in zijn tijd de kunst verstond om mensen voor zich te winnen door een combinatie van persoonlijke charme en het vermogen via de media zijn tegenstanders zwart te maken. Bij dat laatste schuwde hij ook niet het verspreiden van wat wij tegenwoordig fake news zouden noemen. En ook al wordt dit door Van Stipriaan misschien wel wat erg dik aangezet, we zouden de historische werkelijkheid geweld aandoen wanneer we onze ogen zouden sluiten voor het feit dat Willem het politieke spel wel degelijk regelmatig ook keihard speelde. Kennelijk was hij er daarbij van overtuigd dat het doel de middelen heiligde.

Dat roept de vraag op welk doel hem in zijn strijd met Filips uiteindelijk voor ogen stond. Van Stipriaan neigt ernaar om hier een groot gewicht toe te kennen aan persoonlijke ambitie en adellijke trots. Van het beeld van een diepgelovige edelman die belangeloos zijn leven gaf voor zijn arme schapen, blijft bij hem niet veel over. Terwijl het toch echt de vraag is in hoeverre hier persoonlijke ambitie en het begaan zijn met het lot van de mensen die zijn bezittingen bevolkten per se los van elkaar moeten worden gezien. Is het werkelijk zo moeilijk voorstelbaar dat een landheer ervan overtuigd is dat de welvaart van zijn bezittingen gediend is bij het welzijn van haar inwoners? En dat hij met het oog daarop er niet voor terugschrok regelmatig ‘vuile handen’ te maken, kan tegen die achtergrond ook als een vorm van Realpolitik worden gezien.

Zo dwingt Van Stipriaan met zijn levensbeschrijving van Willem niet alleen om kritisch naar ons eigen beeld van de Vader des Vaderlands te kijken, maar daagt hij ons ook uit om na te denken over wat christelijke politiek is. Heiligt het goede doel inderdaad alle middelen? Of dienen we ons tevreden te stellen met een zuiver en eerlijk handelen, ook als we daarbij genoegen moeten nemen met een nederlaag? Ook om die reden wil ik De Zwijger van harte aanbevelen!


Velen van ons zijn opgegroeid met het idee dat de meest vooraanstaande figuren uit het Nieuwe Testament christenen waren. Om te beginnen natuurlijk Jezus Christus zelf, maar ook de apostelen, Petrus, Johannes, Jakobus en tenslotte ook Paulus. Er is daarnaast weliswaar sprake van Joden, van Grieken en van Romeinen of, meer in het algemeen, de heidenen. Maar die spelen eigenlijk niet veel meer dan een rol op de achtergrond.

Het zojuist verschenen grote overzichtswerk van Daniel De Waele, docent Nieuwe Testament aan het Hoger Instituut voor Protestantse Godsdienstwetenschappen en lid van de Leerplancommissie voor Protestants Godsdienstonderwijs in Vlaanderen, laat zien dat dit beeld correctie behoeft. Het christendom is als kleine minderheid begonnen en kreeg pas na vier eeuwen een meer dominante rol in de Grieks-Romeinse samenleving. Om te beginnen was Jezus een wetsgetrouwe Jood. Dat Hij veelvuldig met de Joodse leidslieden van zijn dagen overhoop lag, doet daaraan niets af. Onze belijdenis dat Jezus de Joodse Wet vervuld heeft, betekent allereerst dat Hij haar op de meest volmaakte wijze heeft nageleefd – inclusief de spijswetten en ceremoniële wetten. Zijn optreden op het tempelplein was niet gericht tegen de tempeldienst zelf, maar tegen de wijze waarop die werd ontheiligd. Het is door die wetsgetrouwheid dat Jezus rechtvaardig genoemd wordt. En op grond daarvan worden gelovigen gerechtvaardigd. En hoewel ook Jezus zich een enkele keer tot hen richtte, was het met name Paulus die zijn leven wijdde aan missiewerk onder de heidenen. Anders dan vaak gedacht wordt, hebben Joden en heidenen lange tijd naast elkaar geleefd als oudste en jongere broer. Tot het moment dat de volgelingen van Jezus uit de heidenen getalsmatig en theologisch zodanig de overhand kregen, dat er voor hun Joodse broeders en zusters nog slechts een bestaan de marge was weggelegd en ze na verloop zelfs geheel uit het zicht zijn verdwenen. Het zijn de volgelingen van Jezus uit de heidenen die uiteindelijk het christendom zoals wij dat nu kennen, hebben vormgegeven. Zij onderscheidden zich van hun omgeving door een grote bewogenheid met hun medemens. Hun leefwijze maakte destijds diepe indruk. En het inspireerde velen tot geloof en een leven in navolging van Hem. Dat betekende lang niet altijd dat allerlei heidense gebruiken werden afgezworen. Wel werden ze altijd van een christelijke betekenis voorzien. Zo werd het heidense lichtfeest omgedoopt tot Kerstfeest, het lentefeest werd ons Paasfeest en op heidense offerplaatsen werden kerken gebouwd. De wereld werd, kortom, gekerstend.

De Waele beschrijft de geschiedenis van een veelkleurige werkelijkheid waarin het Nieuwe Testament gestalte kreeg en waarin ook het christendom geleidelijk aan gezicht kreeg op het wereldtoneel. Voor iedereen die zich grondig wil oriënteren op die eerste eeuwen, een absolute aanrader.


Donald Loose schreef een lijvig boek waarin hij de thermometer steekt in het functioneren van de democratie. Wijsgerige diepteboringen schuwt hij daarbij zeker niet. En dat kun je verwachten van de emeritus bijzonder hoogleraar wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en Tilburg University. Macchiavelli, De Tocqueville, Rousseau, Hegel, Gauchet, Lefort, Rosanvallon, Mouffe en vooral Kant passeren de revue.

In dit boek snijdt Loose vier centrale thema’s aan. Als eerste het alomtegenwoordige wantrouwen, waarvan hij de oorzaak ziet in de hegemonie van het neoliberalisme in combinatie met het populisme dat op ongestructureerde wijze hiertegen protesteert. Hoe verklaarbaar ook, het protest blijft helaas in negativiteit steken, zonder een democratisch alternatief te bieden. Daartegenover wil Loose een hoopvol perspectief schetsen aan de hand van de rijkdom van de politieke filosofie van de moderniteit. Loose hanteert daarbij de actualiteit en de lessen uit het verleden als leessleutel. Een derde hoofdthema betreft de idee van de politieke representatie. Op welke manier vertolkt het parlement de stem van het volk? Wanneer de sociale werkelijkheid een diversiteit aan opvattingen en levensbeschouwingen bevat, zal die zich vertalen naar de volksvertegenwoordiging. Daarin dienen echter alle deelbelangen niet alleen met elkaar verzoend te worden, maar ook op een hoger niveau getild. In die zin is de representatie ook een verbeelding. Want het risico is dat korte termijn issues het debat overwoekeren, waardoor het beleid op lange termijn faalt. Het vierde centrale thema in dit boek betreft de rol van het recht, dat een bemiddelende rol vervult tussen de uiteenlopende deelbelangen. Een groot probleem is dat het recht steeds vaker als machtsmiddel wordt ingezet voor eigen belangen en individuele eisen. Deze instrumentalisering van het recht is risicovol voor democratie en rechtsstaat. Want als correctie op het eenzijdig najagen van de eigen interesse zijn andere zaken van groot belang: een cultuur van burgerzin, een gezamenlijk ethos en een persoonlijk moreel bewustzijn. Dit zijn basale voorwaarden die de rechtsstaat zelf niet kan realiseren, zoals Böckenförde reeds vaststelde.

Het paradoxale probleem van de democratie is dat het een veelzijdige tegenstrijdigheid binnen een juridisch en politiek verband wil realiseren. Dat vraagt om een gedeeld geloof in hogere waarden en een wederzijds vertrouwen in de dragende instituties. Hierbij is het onderscheid tussen ‘de politiek’ (=het dagelijks reilen en zeilen van bestuurders) en ‘het politieke’ (= het bredere kader van ethiek, historie en ideologie) van belang. Onbehagen over ‘de politiek’ hangt samen met de teloorgang van ‘het politieke’ door bijvoorbeeld de opvatting dat een visie net als een olifant is die alleen maar in de weg staat. Loose toont zich kritisch over het populisme. Hij ziet het als een verleiding van het volk, dat een sterke staat wil die in de directe noden en behoeften voorziet, maar vervolgens de vrijheid vernietigt. Volgens Loose kan een democratie niet zonder elite die het volk vertegenwoordigt, aanstuurt en richting geeft, maar dan wel op die manier dat het algemeen belang van het volk wordt beoogd en gediend - en dus ook te luisteren naar dat volk als het zijn stem verheft.

Terecht stelt Loose dat bedreiging van de democratie niet alleen door anderen wordt veroorzaakt, maar vooral ook in onszelf huist. We hebben een heteronome wet nodig en het beste is als we die wet verinnerlijken, zodat we gaan willen wat de wet van ons vraagt. Dit punt is voor een christen heel herkenbaar. Alle fundamentele politieke concepten zijn theologisch van origine, zo beweerde Carl Schmitt. Voor wie zich grondig wil verdiepen in de basisbeginselen van rechtsstaat en democratie heeft dit boek veel te bieden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 2022

Zicht | 104 Pagina's

Boekenschap

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 2022

Zicht | 104 Pagina's