Kerk En Israël
‘Adam was geen Jood’. Dat mag dan oud nieuws zijn, het is van blijvende waarde in het spreken over de verhouding Kerk en Israël. Ik weet nog goed dat die ene korte zin van een godsdienstdocent, ‘Adam was geen Jood’, mij als leerling verraste tijdens de les. God schiep niet de Jood, maar de mens. Dat is de werkelijkheid die het Joodse Oude Testament ons beschrijft. Mozes beschrijft, door de Geest geïnspireerd, de schepping van de mens, zonder daarbij te spreken in termen van etniciteit of ras. Die thema’s worden pas na de Babylonische spraakverwarring relevant. Gods allereerste verbond was gerelateerd aan alle(!) levende ziel (Gen. 9:10). En kort daarna verbindt God Zich op unieke wijze voor eeuwig aan Israël als volk.
Deze insteek werpt verhelderend licht op de verhouding Kerk en Israël. Gods verbond met Israël is uniek maar de Kerk was van meet af aan in beeld. Spreken in termen van ‘in de plaats van’ doen zowel aan de Kerk als aan Israël geen recht. Het vraagt om onderscheiden spreken over beiden. Dus, dat God Zich al vroeg aan Israël verbond, doet aan Zijn relatie tot het ganse menselijke geslacht geen afbreuk. Zelfs niet als ze vervreemd is van het burgerschap van Israël! In Christus Jezus, zijn zij, die eertijds verre waren, nabij geworden door het bloed van Christus (Ef. 2:12,13). Anderzijds: Dat Israël zich in de loop van de heilsgeschiedenis tegen haar Messias heeft gekeerd en het verbond met hun HEERE keer op keer verbrak, betekent evenmin dat Hij in hun plaats alleen maar verder gaat met de Kerk. Paulus schrijft: Want Hij is onze vrede, Die deze beiden(!) één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees te niet gemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee(!) in Zichzelven tot een nieuwen mens zou scheppen, vrede makende; En opdat Hij die beiden(!) met God in één lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende (Ef. 2:14-16). De uitroeptekens die ik heb geplaatst, spreken voor zich.
Kortom, wie stelt dat de Kerk in de plaats van Israël is gekomen, gaat voorbij aan het scheppingsgegeven dat God vanaf het begin van de wereld Zich richtte op de komst van Zijn koninkrijk uit het gehele menselijke geslacht. God begint zonder labels bij Zijn schepsel in algemene zin met de moederbelofte (Gen. 3:15). Zogezien spreekt God al over de Kerk voordat Israël ter sprake komt en is de Kerk er met en door dat spreken van God al voordat Israël er was. Daarom kan de kerk niet in de plaats van Israël zijn gekomen. Het spreken over ‘in de plaats van’ is heilshistorisch misplaatst. De Heidelbergse Catechismus kiest ook voor deze insteek bij de bespreking van de heilige algemene Christelijke Kerk. In antwoord 54 formuleren zij als volgt: ‘de Zone Gods vergadert uit het ganse menselijke geslacht Zich een gemeente, (…) van den beginne der wereld tot aan het einde.’
In dat vergaderend werk van Gods Zoon, neemt Israël al vroeg in de heilsgeschiedenis een bijzondere plaats in. Die positie mogen we zonder terughoudendheid uniek noemen. Maar daar begint het niet. Dat Israël uit alle volken wordt verkozen, is een belangrijk kruispunt in de heilsgeschiedenis maar blijkt voor de Kerk geen breekpunt. Het stopt daar niet voor de Kerk om pas met Pinksteren weer verder te gaan. God openbaart Zich aan het gehele menselijke geslacht in het unieke verbond met Israël. Hierin spreekt Hij Zich uit en laat Hij Zich kennen. Zo wilde Hij met geen andere volken handelen. Maar Christus is bij de gratie Gods wel altijd doorgegaan met het verzamelen van Zijn gemeente uit alle geslachten. Daarvoor diende Israël als een licht voor de heidenen. Al bij Abraham spreekt God van een zegen voor alle geslachten van de aarde. En later, ver na de exodus van de nakomelingen van Jakob, zingen de dichters en profeteren de profeten over de heidenvolkeren die zullen komen tot het heil. Zogezien is de Kerk bij God nooit uit beeld geweest toen Hij Zich een oogappel verkoos boven alle andere volken. Zij is mede-erfgenaam van hetzelfde lichaam (Ef. 3:6).
Ik begon met een herinnering uit mijn middelbareschooltijd die mij hielp. Ik eindig met een meer recente herinnering aan het moment dat we als commissie Israël met de collega’s De Vries en Van Vlastuin aan tafel zaten. Doel was om na een theologische bezinning de stellingen te formuleren. Ook daar aan tafel had ik zo’n moment van verrassing. En ik was niet de enige. Dit keer niet omdat Adam geen Jood was maar vanwege het besef dat Jezus het wél was. Dat brengt naast alle theologische bezinning over de verhouding Kerk en Israël ons spreken op het niveau van de doxologie. De Zoon van God Die Zijn gemeente van het begin van de wereld uit het ganse menselijke geslacht vergadert, werd in de volheid van de tijd mens. En hoe!? Hij nam de Joodse etniciteit aan toen Hij op aarde kwam en aan het kruis hing. Hij riep in Zijn moedertaal Zijn Vader toe: ‘Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten!’ Opdat er voor Jood en heiden een toegang zou zijn tot hun Schepper. Zo liet Hij Zich kennen als de Messias van Israël en (!) de Zaligmaker der wereld. O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen (Rom. 11:33)!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 2021
Zicht op de kerk | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 2021
Zicht op de kerk | 32 Pagina's