Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de Reformatorische Belijdenis van de genade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de Reformatorische Belijdenis van de genade

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men kent in de rooms-katholieke en protestantse geloofsleer een begrippenpaar, waarin het woord genade voorkomt. De rooms-katholieken spraken over natuur en genade, terwijl in de protestantse theologie het onderscheid tussen algemene en bijzondere genade gangbaar was. Deze tweeslag was voor de opbouw van de rooms-katholieke en protestantse geloofsleer van grote betekenis. Het is opvallend, dat in beide kringen deze tweeslag aan het verdwijnen is. Het is mijn taak te schetsen hoe dat verlopen is, wat daar de achtergrond van vormt, wat de reformatorische belijdenis van Gods genade eigenlijk bedoelde en hoe wij in onze dagen tegenover deze dingen moeten staan.

I We moeten een ogenblik terug naar de tijd van de Reformatie. Het konflikt, dat de inzet van de Reformatie was, lag in de genade. De rooms-katholieken hadden van de genade een ding gemaakt, waarover de mens, en dan met name de kerk, te beschikken had. Men kon de genade verdienen. Men kon met die genade manipuleren. In deze verzakelijking van de genade lag tegelijk het misbruik van de genade. De verzakelijking was typerend voor het verval van de kerk. Genade was geen persoonlijke verhouding meer tot de levende God, maar een iets dat je je verwerven kon, dat je verdienen kon.

De Reformatie heeft zich tegen deze karikatuur van de genade verzet. Zij heeft zich ingezet voor de belijdenis van Gods genade. Eigenlijk zeg ik het zo roomskatholiek, en niet echt reformatorisch. Immers, de ontdekking die Luther omtrent Gods genade deed, was zelf vrucht van genade. En dat de Reformatie zich hiervoor ging inzetten, was geen strijden voor de genade, maar was belijden van de genade, en zelf ook weer vrucht van genade. Nu liggen de kaarten totaal anders. Het verschil tussen natuur en genade verdwijnt. Het onderscheid tussen algemene en bijzondere genade wordt uitgewist. Men stelt het tegenwoordig zo: Wie doet wat in de mens is en wie dus menselijk handelt, doet het goede. Dat is het natuurlijke handelen. Men verklaart in onze tijd dat natuurlijke handelen tot een zaak van genade. De oude onderscheiding tussen natuur en genade, waarbij men van onderbouw en bovenbouw sprak, verdwijnt doordat de natuur zelf genade genoemd kan worden. Wie immers natuurlijk handelt - dat betekent dus, wie het goede doet en menselijk optreedt in onze samenleving - die vertoont de tekenen van genade. Men kan atheïst zijn en toch doen wat God wil. In de rooms-katholieke theologie wordt hier van anonieme genade gesproken. Dat is een genade, welke ook daar gevonden wordt waar men persoonlijk God niet kent, ja zelfs niet kennen wil. De persoonlijke kennis van God is dus niet meer nodig om toch begenadigd te zijn. Wie doet wat in de mens is en dienovereenkomstig handelt, vertoont daarmee de tekenen van Gods genade.

Iets dergelijks is het geval in protestantse kringen. Iemand schreef: je kunt niet solidair zijn met de wereld en je voor de vernieuwing inzetten samen met ongelovigen, en dan tegelijk menen dat zij voor eeuwig verloren zijn. De auteur vond, dat het leerstuk over de eeuwige verlorenheid aan revisie toe is. Hij noemde zijn opstel dan ook: De wereld valt mee. Dat was niet maar een titel, dat was inhoudelijk bedoeld. Hoe kunnen we dat verklaren? De verandering loopt via de gedachten over menselijkheid. Het doen van wat de Here wil - zegt men tegenwoordig - blijkt in de wereld soms beter en meer aanwezig te zijn dan in de kerk. Daarom is het mogelijk, dat God ons enerzijds van de huidige kerkstrukturen afhelpt, maar anderzijds toch zijn werk voortzet, door hen die menselijk handelen, ook zonder dat zij geloven. Als we nu denken aan het oude onderscheid tussen algemene en bijzondere genade, moeten we dit zeggen: dit doen van wat in de mens is, dit betrachten en betonen van natuurlijke goedheid, heette vroeger vrucht van gemene gratie te zijn. Nu heet het zonder meer genade. De algemene genade werd onderscheiden van de bijzondere of partikuliere genade. De algemene genade was niet zaligmakend en reikte niet tot in de eeuwigheid. Zij beteugelde het kwaad en deed veel goeds vinden in de wereld, maar zij was niet genoeg voor de zaligheid. Daarvoor was nodig de partikuliere of verkiezende genade van God.

Wat zien we nu? Deze partikuliere genade, waarbij het geloof in de Here Jezus Christus onmisbaar is, gaat zijn specifiek karakter verliezen. De partikuliere genade komt samen te vallen met de algemene genade; precies dezelfde gedachtengang als bij de roomskatholieken, waar de natuur met de genade komt samen te vallen. Gevolg bij beiden is, dat het bijzondere en de noodzakelijkheid van het geloof in Jezus Christus gaat verdwijnen. In protestantse kringen meen ik Barth als de grote boosdoener te moeten aanwijzen. Hij sprak zo triomfantelijk over de genade van God, dat de noodzakelijkheid van persoonlijk geloof en wedergeboorte ver naar achteren gedrongen werd. Hij achtte de genade van God zo triomfantelijk aanwezig in deze wereld, dat je haar ook aantreft in kringen waar men in God en Jezus Christus niet gelooft. Dit noemen we: De onthologische onmogelijkheid van het ongeloof. Zij is te danken aan de objektieve betekenis van het heilswerk van Christus. De mens is krachtens zijn wezen begenadigd door Jezus Christus. Hij kan eigenlijk niet ongelovig zijn. De leer van de anonieme genade is een rooms-katholieke parallel daarvan: Genade treft men ook daar aan waar men persoonlijk God niet kent. Barth zegt, als parallel van de anonieme genade, dat het heilswerk van Jezus Christus zó geweldig van betekenis is, dat men het resultaat ook daar aantreft waar men persoonlijk niet of nog niet gelooft in Jezus Christus. De objektieve betekenis van het heilswerk van Christus en de gedachte van de anonieme genade, duiden op dezelfde zaak: genade is ook daar te vinden, waar men persoonlijk God niet kent.

Er is een opvallende overeenkomst tussen déze resultaten van de verschuiving en de rooms-katholieke genadeleer uit de tijd van de Reformatie. We zagen dat daar de genade werd losgemaakt van de genadige God. De genade was een ding waarover we beschikken konden. Men kon de genade kopen. Welnu, zó is het nu ook. Het punt van overeenkomst is gelegen in het losmaken van de genade van de genadige God. Men kan de genade in zijn leven kennen, ook zonder dat men de genadige God zelf kent. Het enige verschil ligt nog hierin, dat men de genade nu niet meer zo statisch verzakelijkt, maar humanistisch dynamiseert. Met andere woorden: het is geen vaststaande grootheid, het is een vorm van handelen waarbij men daden van menselijkheid en menslievendheid moet betrachten. Het komt er op neer, dat men ook nu met de genade kan manipuleren. Op dit punt is de protestantse geloofsleer opgeschoven in de richting van de rooms-katholieke gedachte over de genade uit de tijd van net voor de Reformatie. De genade wordt nu gehumaniseerd. Daarmee wordt de erfenis van de Reformatie verspeeld.

II Waar komt dit alles vandaan? We moeten daarvoor het woord secularisatie gebruiken. Een woord dat in veler mond genomen wordt, maar niet zo gemakkelijk te omschrijven is. Secularisatie wil zeggen, dat de mens zich in zijn denken en geloven beperkt tot deze wereld en dat hij niet kan aanvaarden dat er een werkelijkheid achter, buiten of boven onze werkelijkheid is. Daarom moet de hele theologie worden veranderd. Zij moet een plaats krijgen binnen deze wereld, zonder dat men ook maar spreken durft over een wereld of een werkelijkheid achter deze wereld. U begrijpt wat daarmee bedoeld wordt. Wanneer er geen werkelijkheid achter deze wereld is, valt het bestaan van de eeuwige God niet meer te belijden. Dan zijn bijvoorbeeld de normen niet meer verankerd in de wil van de levende God, maar zijn het gedragsregels voor mensen in hun intermenselijk verkeer.

Het is niet zo, dat men van God af wil. Men wil zijn betekenis laten zien. Men noemt dat tegenwoordig: relevant maken. Naar onze mening betekent dit dat men God funktionaliseert. Dat men Hem een funktie laat vervullen in een kader dat wij opgericht hebben, in een raam dat wij gespannen hebben. Het is geen wonder, dat zo niets anders overblijft dan dat genade een natuurlijke kracht is. Het woord genade wordt bijna niet meer genoemd. Alleen als men op een bepaald moment iets theologisch wil duidelijk maken of aanduiden, grijpt men naar het woord. Maar de inhoud ervan is een zaak die tot mogelijkheden van de mens behoort. Voorzover men de term nog gebruikt, heeft zij een andere inhoud gekregen.

Hier hangt geweldig veel mee samen. Bijvoorbeeld het feit, dat de zondeleer totaal verandert. Wat de maatschappelijke ontwikkeling in de weg staat heet zonde. Zo krijgt de zonde een anoniem karakter en kan zij aan strukturen worden vastgeknoopt. De verdorvenheid van de mens, zoals de Reformatie die beleed, doet niet zoveel meer terzake. Die verdorvenheid is een kwestie van strukturen, en niet van het menselijk hart. De moeite die sommige gereformeerde theologen met de erfzonde gehad hebben, een aantal jaren geleden, is nog maar een begin geweest van de radikale verschuiving in de protestantse zondeleer. De mens heeft vele mogelijkheden - wel te verstaan: binnenwerelds. Maar die mogelijkheden zijn positief uit te leggen. Vandaar ook de optimistische uitlatingen over de mens. Vandaar bijvoorbeeld ook de miskenning van zijn strafwaardigheid en de revisie van het leerstuk van de eeuwige verlorenheid. Vandaar ook de onderschatting van het kwade, waarop bijvoorbeeld Prof. Van Niftrik heeft gewezen in verband met het spelen met de gedachte van revolutie. Men onderkent zijns inziens de demoniën niet die men met de revolutie wakker roept. Een andere konsekwentie van deze verschuiving in de genadeleer is, dat de komst van het Koninkrijk een zaak is die wij binnen deze geschiedenis hebben te verwachten en zelfs te bewerken. Want wij, mensen, moeten het Koninkrijk binnen de horizon van deze geschiedenis tot stand brengen. Wij moeten dat verwezenlijken en wij zullen dat ook doen, zegt men. Het is allemaal binnenwerelds geworden. Als het bederf geloochend wordt, zijn bekering en wedergeboorte niet meer nodig. Ethisch onderricht en inzicht in de situatie nemen dan de plaats in van de bijbelse genadeleer. Begrippen als bekering worden dan toegepast op de strukturen. Gevolg van dit alles is, dat de mens aan het werk moet. Een prediking die door deze nieuwe gedachte bepaald is, draagt een sterk aktivistisch en zelfs wetticistisch karakter. Het is wel duidelijk dat, waar God uitgeschakeld wordt, de mens het alleen moet doen. Hiér ligt de oorzaak van de nood van de prediking. De genade komt samen te vallen met het goede gebruik van de mogelijkheden voor de natuurlijke, onwedergeboren mens. Zo raakt de echte bevrijding, die Gods genade brengt, uit het gezichtsveld. Wij moeten ons zelf bevrijden. Het is volbracht, moeten wij veranderen in: het zal volbracht worden in de loop van de wereldgeschiedenis. Prof. Van Niftrik heeft in dit verband gesproken over een ideologie, een bepaald gedachtespinsel dat aan ons eigen brein ontsprongen is; een bepaald ideaal, dat wij mensen naast andere idealen in deze wereld proberen te verwezenlijken. Een ideologie is wat anders dan de prediking van Gods genade. In die prediking komt God met zijn reddende hand tot ons.

Wat wij hier beschreven hebben, vormt de achtergrond van de onzekerheid, de krampachtigheid, de onrust en de overspanning die wij bij zoveel mensen in onze tijd tegenkomen. Je kunt je niet ongestraft aan de genade vergrijpen.

III Hoe zag de Reformatie de genade? Genade was de persoonlijke gunst van God jegens een zondig mens. De genade moest persoonlijk gekend worden. Zij was aanduiding van een persoonlijke verhouding die via de Middelaar Jezus Christus loopt en door de Geest gelegd en onderhouden wordt. Dat is het geweldige van de reformatorische belijdenis van de genade. Zij herstelt de relatie tot God. Zij doet ons de barmhartigheid van God kennen jegens schuldige mensen. Daarbij neemt de Here Jezus Christus een centrale plaats in. Het werk van de Heilige Geest kan niet gemist worden. De Reformatie heeft voluit trinitarisch gedacht. Dat wil zeggen, zowel de Vader als de Zoon en de Heilige Geest kregen hun plaats in het denken en belijden van de Reformatie, De Zoon met zijn middelaarswerk is voorwerp van de geloofskennis.

Hij is inhoud van het echte geloof. Op Hem en zijn werk richt zich het geloof. Het leeft van de vrijspraak om het offer, dat Hij gebracht heeft. Daarbij is de Heilige Geest nodig om ons dit eigen te maken. Wij spreken over het toeëigenende werk van de Heilige Geest. Wij zijn radikaal op God en zijn genade aangewezen, en van Hem diep afhankelijk. Wij kunnen niet uit onszelf over de genade beschikken. De genade is geen ding, dat wij in handen kunnen krijgen of ons door goede werken kunnen verdienen. Genade is de gunst van de levende God. Zij legt een persoonlijke betrekking tussen God en ons. Er zijn mensen die zich afvragen, of het niet wat speculatief is zo over de genade te spreken. Zij menen dat deze visie op de genade haar isoleert van het alledaagse leven. Zij vinden dat dit reformatorische spreken over de genade wereldvreemd aandoet. Dat zal het geval zijn voor hem die aan God geen plaats meer toekent in onze samenleving of die over Hem nog slechts funktioneel kan spreken. Daarmee bedoel ik dat het spreken over God alleen nog van betekenis geacht wordt in zoverre Hij een plaats in het verkeer tussen mensen inneemt. Maar voor wie besef heeft van de werkelijkheid van God kan dit reformatorische spreken niet wereldvreemd aandoen. Het spreekt de Bijbel na. Het doelt op de barmhartigheid en goedgunstigheid van de heilige God jegens schuldige mensen.

 Deze genade wordt gekend door het Woord. De beleving ervan wordt gevoed en onderhouden door Woord en Sacramenten. Daarom heeft de Reformatie zo sterk de nadruk gelegd op de prediking van het Evangelie. Daarom is de reformatorische kerkdienst ook niet denkbaar zonder de verkondiging van het Woord van God. Juist nu het geestelijk leven zo verschraalt, kunnen wij de prediking niet missen. Zij wil tegelijk een stimulans zijn voor de persoonlijke omgang met God. Wie dit onnodig of overbodig vindt, wete wat hij zegt. Wie dit tijdverspilling noemt en de kerkdienst wil laten vallen, moet beseffen dat de genade van God daarbij op het spel staat.

Het hangt ook met deze visie op de genade samen, dat de Reformatie zoveel waarde hechtte aan de genademiddelen. Zij heeft gesproken over het Woord van God, De devaluatie van het Woord is mede oorzaak van de miskenning van Gods genade. Deze ondermijning van het Woord is tegelijk ook een stimulans tot verdere verwijdering van de genade. In plaats van het Woord komen de fantasie, kreativiteit, sociologie en sociale psychologie. We kunnen hen noemen de geseculariseerde genademiddelen. De Reformatie heeft heel anders gedacht. Daar had men het Woord als genademiddel nodig. De reformatorische visie op de genade onderstreept ook de noodzakelijkheid van wedergeboorte, bekering en vernieuwing door de Heilige Geest. Dit zijn geen zaken die wij zelf tot stand kunnen brengen, maar waar de Here God met Zijn Heilige Geest aan te pas moet komen. Als we voor de reformatorische genadeleer geen oog meer hebben, zullen deze zaken meer en meer onbesproken blijven. Ze verliezen hun belangrijkheid. Maar vanuit de reformatorische genadeleer moeten we zeggen, dat het leven met God niet bij ons begint. We hebben een ander leven nodig. We moeten dat ontvangen van de Here. Een leven waarin de oude mens gekruisigd wordt en sterven moet. Het gaat er niet om, dat wij als christenen dat willen demonstreren, noch dat wij daarmee te koop lopen. We kunnen niet zonder het werk van de Heilige Geest. Paulus spreekt daarover in de laatste verzen van Efeze 4. Als hij het heidendom met zwarte kleuren heeft afgeschilderd, komt ineens het licht van het Evangelie: gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen. Dat is de verandering die een mens moet meemaken. Het is te danken aan de Heilige Geest. Dan kunnen we God niet laten opgaan in de relatie tot de medemens. We kunnen de belijdenis van een persoonlijk God niet missen. Dit alles staat op het spel bij de verschuivingen in de genadeleer van onze tijd. Genade is het erbarmen en de trouw van God, Zijn onverdiende liefde en zijn grote bemoeienis met ons.

IV Wanneer we dit zo gezien hebben, resten er enkele vragen: Hoe moeten we deze boodschap aan de man brengen? Elke predikant krijgt met die vraag te maken. Je zou haast moeten zeggen: elke predikant wordt er door gepijnigd. Met het oog op zijn preekwerk en zijn catechisatiearbeid onder jonge mensen. Ik wil er de nadruk op leggen, dat wij niet moedeloos moeten worden; niet defaitistisch, alsof we voor een verloren zaak vechten. Tot zulk een gevoel zou wel aanleiding zijn, als het om ónze zaak ging. De reformatorische belijdenis van Gods genade betreft niet onze zaak, maar Gods zaak. Daarop mogen we zien. God staat voor zijn eigen werk in. Ook in onze tijd. Wij mogen en kunnen dat de Here God niet uit handen nemen.

Wij ontmoeten veel mensen die van deze reformatorische genadeboodschap niet willen weten. Dat is voor ons geen reden om die boodschap te veranderen. Het is des te erger voor hen die nee zeggen. Deze boodschap mag niet opgegeven worden. We mogen haar niet inruilen voor weet ik wat voor praatje. We moeten niet het hoofd in de schoot leggen en doen alsof het een verloren zaak is en het allemaal toch niet meer helpt. God zal voor zijn eigen werk zorgen. Daarop mogen we hopen. Ik heb wel eens de indruk, dat wij in onze dagen met onze moedeloosheid de Here God voor de voeten lopen. Maar wij mogen op de Here hopen en van Hem alles verwachten. De kerk hoeft niet het werk van de Heilige Geest te doen. De kerk leeft van het werk van de Heilige Geest. Daarbij zullen we de enkeling op het oog moeten hebben. Het gaat persoonlijk toe. Laten we aan de enkeling niet voorbij leven, maar hem het Woord van Gods genade brengen. Onze tijd wordt gekenmerkt door het massale, het grote, de concentra.ties en de fusies. Zo gaat het in het Koninkrijk van God niet toe. Je kunt niet massaal het Koninkrijk binnengaan. Persoonlijke wedergeboorte en geloof is nodig voor de toegang tot het Koninkrijk der Hemelen, Als wij geloven dat de grootste nood van de mens gelegen is in zijn schuld, dan moeten we ook de redding van de schuld de ander boodschappen. Er zijn mensen die er op wachten, zonder dat ze zich dat bewust zijn en zonder dat ze het zichzelf willen erkennen. We moeten ons voor deze boodschap niet schamen.

De gemeente heet mondig. Laten we die mondigheid mogen beleven daarin, dat de gemeente om deze boodschap roept, dat ze haar voorgangers de behoefte naar dit woord van genade voorhoudt. De gemeente moet spreken over wat ze nodig heeft. Hendrik de Cock en Abraham Kuyper zijn middelijkerwijs tot bekering gekomen door het gesprek met gemeenteleden. Deze hebben in alle eenvoud voor deze beide mannen geweldig veel betekend. Zo zal de gemeente ook in onze tijd niet mogen zwijgen. Een zwijgende meerderheid is de kerk onwaardig. We komen in de democratie dat woord nogal eens tegen. De kerk is een belijdende gemeente, en daarom kent zij geen zwijgende meerderheid. Ze moet desnoods door haar vragen haar voorgangers beschamen. Ze moet bidden voor haar voorgangers. Ze moet ook haar honger naar het Woord kenbaar maken. Jammeren en klagen, ons zelf beklagen, helpt niet. Daarmee komen we ook in deze tijd niet verder. Het gaat om het geloven in de God van alle genade. Laat ons spreken mogen van onze toekomstverwachting. Laat ons mogen belijden, dat ons werk niet ijdel is in de Here. Paulus spreekt daarover aan het slot van 1 Korinthe 15, het hoofdstuk over de opstanding. We kunnen geen vaster grond, geen groter kracht en geen sterker vertrouwen hebben, dan juist door de boodschap van Gods genade. Tegenover de humanisering van de genade in onze tijd mogen we het opnemen voor de belijdenis van Gods genade als zijn persoonlijke gunst, van het werk van de Heilige Geest en het geloof in het offer van de Here Jezus Christus. Dat geeft kracht. Dat geeft toekomstverwachting.

Ik eindig met de woorden die het slot vormen van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zij is een machtig dokument van de belijdenis van Gods genade. Zij is ondertekend met het bloed van haar opsteller, Guido de Brés. Juist als hij in de Nederlandse Geloofsbelijdenis de genade van God zo heerlijk tot uitdrukking heeft gebracht, besluit hij met deze woorden: Daarom verwachten wij die dag met een groot verlangen om ten volle te genieten de beloften Gods in Jezus Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1971

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Om de Reformatorische Belijdenis van de genade

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1971

Protestants Nederland | 8 Pagina's