Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Zondag tot Zondag (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van Zondag tot Zondag (5)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gods heilige Wet

1 De kennis der ellende

Het „stuk" der ellende begint met de vraag: „Waaruit kent gij uw ellende"? (vr. 3). Een vraag van persoonlijke strekking, met name toegespitst op hen, die in het geloof belijdenis doen van de enige troost in leven en in sterven.

Geen verstandelijk betoog over het stuk der ellende is hier aan de orde, maar er is sprake van een geloofsbelijdenis.

Het is niet de bedoeling van de vraag om velerlei ellende, die zich in wereld en samenleving op aangrijpende wijze voordoet breed uit te meten.

Uw ellende raakt uw en mijn persoonlijke verhouding tot God. Ellendig wil letterlijk zeggen uitlandig. Het woord ellende tekent ons vervreemd-zijn-van-God, afgesneden van de Levensbron. Het beeld van de verloren zoon spreekt boekdelen. Het is van toepassing op ieder mens, ontworteld als wij zijn aan de Levensbodem, verdreven van de levensboom, omdat we gebroken hebben met de levensregel, Gods Vaderlijke wil en wet. Onwaardig om langer te verkeren in Gods gemeenschap.

Terecht is gezegd: „Het ellendigst is niet wat er allemaal nog gebeuren kan... Maar wat er allemaal niet meer gebeuren kan, n.1. dat ik God en mijn naaste liefheb met een volkomen liefde". (G. Rothuizen, „Allemaal zondagen". J.H. Kok-Kampen 1959, blz. 9) Dat het zó erg is, wie erkent het? Wie ként het?

Slechts hij die het zich laat gezeggen vanuit en door het Woord, dat licht werpt over de donkerheid. Licht dat schijnt in een duistere plaats (2 Petr. 1 : 19). Of om het anders te zeggen, de kennis der ellende valt niet buiten het geloof in Gods Woord om. Laten we goed in het oog houden dat ook zondag 2 een belijdenis is van het waarachtige geloof.

Waaruit kent gij uw ellende?

Het antwoord luidt: Uit de Wet Gods! De kennis der ellende komt niet van binnen uit, niet uit het menselijke gevoel. Zij komt ook niet tot stand door middel van een conclusie, een sluitrede. Deze logische weg heeft o.a. Ursinus - en anderen voor en na hem - in zekere - zin wel gevolgd. Om tot de erkenning te komen van de vloek, die de wet van God over ons uitspreekt is - volgens Ursinus - een sluitrede nodig.

Die gaat dan als volgt: De wet zegt: vervloekt is, die de woorden van deze wet niet zal bevestigen, door haar te doen. Daartegenover getuigt ons geweten, wanneer wij ons in het bijzonder met de wet vergelijken, dat wij moeten belijden: ik ben daarin niet gebleven. Daaruit moet dan noodzakelijk dit besluit volgen: daarom ben ik vervloekt.

We erkennen ten volle het motief dat Ursinus tot deze sluitrede bewoog. Hij stelt de wet op zichzelf om de vloek der wet haar volle plaats en kracht te geven. Een motief dat door heel de gereformeerde traditie heen bewaard is gebleven en haar goed recht heeft. Ter anderer zijde kan opgemerkt worden dat Ursinus dit standpunt niet radicaliseert en verabsoluteert.

De wet Gods eist immers liefde. Van die liefde geldt, dat zij alleen uit het geloof in Christus voortvloeit. Ursinus zegt duidelijk: dat we de gehoorzaamheid die we aan Gods wet schuldig zijn ook het geloof geëist wordt, namelijk het geloof dat ons rechtvaardigt: dus het ware zaligmakende geloof, dat aangrijpt en zich toeëigent de verdiensten en de gerechtigheid van Christus. (a.w. fl. 18).

Op deze wijze verbindt hij de wet toch weer met het evangelie. Anders gezegd de ontdekkende functie van Gods wet vindt plaats in het kader van de evangelieverkondiging. Gods liefde staat er achter. De spiegel der wet staat in de gulden lijst van het verbond der genade.

Brengen we op die manier het evangelie niet te vroeg ter sprake?

Wél als we de kennis der ellende door de wet zien als iets dat op zichzélf staat. Niet als we haar als geloofskennis verstaan. De kennis der ellende is nooit verleden tijd. Niet dus: waaruit hebt gij uw ellende leren kennen? Maar: waaruit ként gij uw ellende. Het is dus iets dat door Gods Woord, met name Gods wet in gang gezet wordt, aan de gang is en blijft, zolang de aardse strijd duurt. Daarom blijft Gods wet voor de christen de kernbron van zijn ellende.

Evangelische wetsprediking

Mogelijk een tegenstrijdigheid? Toch niet. Bedoeld is een prediking waarin de wet Gods het volle pond krijgt, en de verkondiging van het evangelie ten volle tot zijn recht komt. Als voorbeeld kan dienen de prediking van Petrus op de Pinksterdag.

De Heilige Geest geeft Petrus de woorden van Gods wet te spreken, en die wet veroordeelt de schare als verraders en moordenaars van Christus. De wet Gods stelt ze aan de kaak als vijanden van God en Zijn Gezalfde. De Wet zegt: gij zult niet doodslaan.

De wet zegt ook: wie in één gebod schuldig is, is aan alle geboden schuldig. Hier komt zonde tegen Gods wet en zonde tegen Gods liefde en barmhartigheid aan het licht. Door die kachtige wetsprediking ontstond er geloof in de waarheid van Gods wet. Geloof dat leidde tot verslagenheid en boetvaardigheid, tot berouw en bekering. Dat was wetsprediking gedrenkt in de evangelieverkondiging.

Het evangelie is bestemd voor de zondi-

ge mens, die verkeert onder de vloek der wet. Heel evenwichtig is de stelling van W. H. Velema , , De wet wijst het adres aan waar het evangelie gebracht moet worden. Wie het evangelie verkondigt zonder de mens als zondaar aan te spreken, brengt een boodschap zonder adres. Het is dan tegelijk ook de vraag of hij wel de door de Bijbel bedoelde boodschap brengt" (Dr. W. H. Velema, „Wet en Evangelie", J. H. Kok-Kampen, 1987, blz. 27).

Calvijns visie op de verhouding wet en evangelie

Bij Calvijn vinden wij een bijbels evenwicht tussen de verhouding van wet en evangelie. Voor Calvijn is Gods wet-de wet van het genadeverbond. Hij heeft volledig oog voor de zonde-onthullende werking van de wet. Hij schrijft: „De wet is gegeven om de mensen te overtuigen van hun verdoemenis en hen daardoor te verootmoedigen. Dit is de ware en enige voorbereiding om Christus te zoeken (Inst. II-IV, 2). Zo is de wet een spiegel waarin wij onze onmacht en verder uit deze onze ongerechtigheid, en tenslotte uit beide onze vervloeking aanschouwen (Inst. III-III, 2). Calvijn spreekt dan van een beginvrees.

Maar hij zegt óók dat de oorsprong der boetvaardigheid in het geloof ligt. Voor hem is de ontdekking door de wet niet zozeer een zaak van chronologische volgorde, maar wel vrucht van de werking van Gods Geest. De hoofdinhoud van het evangelie bestaat in boetvaardigheid en vergeving der zonde. Beide worden ons door Christus geschonken, en beide verkrijgen wij door het geloof.

Velema trekt uit dit alles de juiste conclusie en schrijft: oprechte kennis van zonde is geloofskennis. Dat is Calvijns centrale these met betrekking tot de boetvaardigheid. Deze these vloeit rechtstreeks voort uit zijn evangelische prediking van de wet; uit zijn stelling dat de wet in het Oude Testament doortrokken is van Christus" (W. H. Velema, a.w. blz. 156).

Maar let wel, evangelische wetsprediking doet ook voor Calvijn niets af van de opdracht dat er met twee woorden dient gesproken te worden: gericht én genade, veroordeling én vrijspraak, verdoemenis én rechtvaardiging.

Dit behoedt ervoor dat we de wet los plaatsen van het evangelie, wat leidt tot wetticisme en ook voor het laten opgaan van de wet in het evangelie, „een boodschap zonder adres".

Decaloog of samenvatting

Opvallend is dat op vraag 4, Wat eist de wet Gods van ons, de H. Cat. niet de volledige Tien Geboden (de Decaloog) naar voren brengt, maar de samenvatting van de wet, zoals die door Jezus in Matth. 22 : 37—40 is uitgesproken.

De wet van het dubbele liefdegebod was ook reeds de hoofdsom van de Verbondswet van God met Israël, wat wel heel duidelijk blijkt uit Deut. 6 : 5 en Lev. 19 : 18.

Het gaat hier immers niet om de kennis der zonden, maar om de kennis der zonde.

Wij moeten niet menen ons te kunnen verschuilen achter de geboden, die wij ogenschijnlijk niet overtraden, of nog sterker die wij a la de rijke jongeling menen alle onderhouden te hebben. Het gaat hier om het verstaan van de diepe waarheid, dat wie in één gebod zondigt, daarin zondigt tegen alle geboden. Want de wet is één en wordt daarom ook in één woord vervuld, namelijk in de liefde (Gal. 6 : 14).

Het gaat niet om de geboden, maar om hét gebod. En dit gebod slaat met een korte en krachtige slag, om de kennis der zonde te wekken.

De hoofdsom grijpt ons in ons innerlijk leven vast, en vraagt: hebt ge lief! God eerst en bovenal, maar dan ook uw naaste, uw medemens.

In deze hoofdsom spitst de wet zich toe. Zó wil God dat de mens wezen zal. Hem liefhebben. Dat is de genegenheid, de overgave, de toewijding van heel ons leven, eerst aan God - met ons gehele mens - zijn, ons gehele hart, (levenscentrum) met heel onze ziel (gevoelsleven), met heel ons verstand, (bewustzijnsleven) en al onze krachten, (al onze activiteit). Maar dan blijft er niets over! Neen, er blijft niets over. God eist een algehele en onvoorwaardelijke terugkeer tot Hem, een terugkeer op genade of ongenade, uit waarachtig liefdesheimwee geboren, zo, zoals de verloren zoon terugkeerde.

Dat leert ook Christus. Jezus maakt de wet uit. Gods wet is ook de wet van Jezus Wie Jezus zegt, zegt Liefde tot God en de naaste, in één kollosaal verband. Men kan Hem de wet wel uit handen nemen, maar dan maakt die wet prompt een farizeër van mij. Wat er dan gebeurt weten wij. De Joden zeiden: wij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven. Jezus is in de naam der wet gekruisigd. Daarin keert zich de Gode vijandige mens tegen dc Liefde tot God en de naaste.

Farizeïsme is ten diepste Jezus wederom kruisigen cn openlijk te schande maken. Of, wie de wet uit Jezus neemt wordt humanist, iemand die met zijn nette burgclijkhcid zijn eigen boontjes dopt, die zich inzet voor louter medemenselijkheid zonder liefde tot God. De liefde tot God nu paart zich met de liefde tot de naaste. En wat is dan uw naaste liefhebben als uzelf? Dat is niet een goddelijke sanctie der eigenliefde. Gods liefdegebod sluit alle egoïsme uit.

Er ligt iets van heilige ironie in dit gebod: ge weet hoe lief ge uzelf hebt, nietwaar? Wei-bemin in diezelfde mate uw naaste.

Calvijn zegt over de naastenliefde: „welk mens u ook ontmoeten mag, gij hebt geen reden om u aan hem te onttrekken. Misschien zegt ge: hij is een vreemde, maar de Heere heeft hem een stempel opgedrukt, dat hem tot uw familie maakt. Ge moogt zeggen dat hij een verachtelijk en nietswaardig mens is, maar de Heere verklaart, dat Hij hem verwaardigd heeft om hem met Zijn beeld te versieren. Gij moogt zeggen, dat gij niet verplicht zijt, u om zijn zaken te bekommeren, maar de Heere zendt hem als Zijn plaatsvervanger".

De laatste zin doet mij denken aan het woord van Jezus: oorzover gij dat aan dc minste van mijn broederen gedaan hebt, hebt ge dit aan Mij gedaan. Waaruit kent gij nu uw ellende? Hieruit dat ik leer zien dat alles wat de Heere eist mij ontbreekt. Dit ene Woord van Gods liefde omvat de ganse wet en de profeten. Omvat alle geboden en beloften Gods. Als zo de wet over ons leven gaat, dan zien we in dat we met de wet leven zonder de wet. Gods Geest houdt mij de spiegel der wet voor, zodat de zonde levend wordt en wij sterven. (Rom. 7 : 19) Jezus leert ons de wet, en Hij heeft recht van spreken. Hij, die Zelf de vervulling der wet is.

Het gaat er maar om dat we inzien, door genade tot het inzicht komen, dat God duizendmaal meer bedroefd is over de zonde dan ik, dan Gods kinderen zich ooit bedroefd kunnen voelen. De wet ontdekt ons aan ons diep verloren zijn. „Dat komt ontstellend hard aan en voert ons langs de rand van de verdoemenis". (G. Th. Rothuizen a.w. blz. 11) Paulus spreekt van sterven aan de wet door de wet. Alleen zij, die door Gods Geest geleid worden durven deze kritiek aan. Het is een ontdekking die ons verbrijzelt, maar door de verbrijzeling heen leidt tot Hem, Die niet alleen het gebod der liefde vervuld heeft, maar ook al onze liefdeloosheid volkomen verzoend heeft.

De mens in zijn onwaarde

Wij gaan nogal eens van de gedachte uit, je moet ieder mens in zijn waarde laten. Dat is een goede stelregel. Maar Gods wet doet het precies andersom. Gods wet ontneemt ons elke vorm van eigenwaarde. De vraag komt op ons af: Kunt gij dit alles volkomen houden? (vr. 5) Wij willen graag schipperen en het met God op een accoordje gooien.

Gods wet zegt: olkomen houden. God vraagt niet of wij ons best er voor doen, er naar streven. God zegt: ees heilig want Ik ben heilig. Wie echt gelooft dat hij is wie hij is, wie zich laat gezeggen door Romeinen 3 : 9—20, die hoort werkelijk de wet. Wie dan bovendien zijn leven en zijn hart naast dat van Jezus legt, in Wie Gods wet volle gestalte aanneemt, die ziet hoe uitlandig onze ellende is.

Wat zijn we ver van huis. Het ellendigste van de ellende is dan toch maar een vastgesteld feit: Neen, ik, want ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten. Dat is de mens in zijn onwaarde voor God, niet waardig om Uw zoon genaamd te worden. Hoe allesverwoestend heeft de revolutie, de intrede der zonde in Gods schepping, maar niet in het minst in het leven van de mens ingegrepen.

De haat tegen God en de naaste kwam aan de dag in haar meest brutale en onverknede vorm op Golgotha. Daar zien we

wat wij Jezus Christus - en Hij is God en de naaste - hebben aangedaan. Terecht zegt Kohlbrügge: , , Wie voelt geen haat tegen God omdat God hem en zijn doen veroordeelt; wie zou niet menigmaal willen dat God het niet zo nauw met de zonden nam en niet zo schrikkelijk daarover toornde?

Nog een woord van Kohlbrügge: „Willen we deelhebben aan de enige troost, dan moet de Heilige Geest ons op het kleine kinderbankje brengen, op het arme-zondaarsbankje; en dat wel voor ons hele leven, omdat wij van daaruit alleen de heerlijkheid van Christus kunnen zien, en alleen daar er recht van genieten". Zo zijn we klein genoeg om als een kind over de smalle weg en door de enge poort te gaan, die naar het leven leidt. Wie heeft genoeg zondekennis? Ach wat is genoeg? Eén slechts wist er niet genoeg, maar Hij wist er alles van, Hij alleen, Die aan het kruis de vloek der wet droeg. De wet en het kruis zijn in Jezus één. De wet en het kruis kunnen beide dienen als kernbron van ellende. Maar aan de voet van het kruis ontspringt de fontein tegen alle zonde en ongerechtigheid van het huis van David en voor de overtredingen van Jeruzalem. Omdat Gods wet aan het hout werd vervuld.

K.a.Z.

H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van Zondag tot Zondag (5)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's