Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Capadose over de tussentoestand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Capadose over de tussentoestand

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs werd mij door iemand een brochure van de bekende arts en letterkundige Abraham Capadose (1795-1874) ter hand gesteld. De titel van deze brochure uit 1845 luidt: , , Gedachten over de toestand der zielen in de staat der afgescheidenheid tussen de nood en de opstanding."

Capadose is door omstandigheden in de huiselijke kring tot het nadenken en schrijven over de „tussentoestand" gekomen. Enige nachten bracht hij wakend door bij het ziekbed van zijn jongste zoon en in die spannende tijd heeft hij een en ander op papier gezet „tot bemoediging mijner ziele". De aanleiding tot de uitgave van het geschriftje lag echter in het overlijden van zijn oudste zoon op de leeftijd van 12 jaar, „na een hevige ziekte van weinige dagen... maar onder de kennelijke verzekering zijner jeugdige ziele, dat hij zo de vreugde des eeuwigen levens stond in te gaan." Capadose had toen de overtuiging dat de HEERE Zelf Zijn zegel was komen hechten aan de waarheid van zijn gevoelen in deze. Op blz. 32 van de brochure schrijft hij in een noot. „Het is mij onmogelijk hier niet met levendige dank te herinneren hoe mijn twaalfjarige op zijn sterfbed bij herhaling tot het einde zijn geluksgevoel uitte met de uitroep: nu ga ik tot de Heere!, nu ga ik bij Jezus en ik ben gered; ja, toen hij niet meer sprak getuigde hij datzelfde hem onmiddellijk na de dood wachtende geluk door met zijn handje bij herhaling naar boven te wijzen-naar boven zeg ik, niet naar beneden waar zijn lichaam in zijn slaapstede zou worden uitgestrekt, terwijl zijn uitverkoren ziel nu boven in de innigste gemeenschap met zijn Heiland de zaligste gemeenschap al tegemoet snelde, waarvan hij reeds hier de voorsmaak had."

Tegen de zieleslaap

Het is uit de gegeven citaten al duidelijk geworden dat Capadose niets moest hebben van de opvatting dat de ziel na dit leven in een onbewuste toestand, een zogenaamde zieleslaap, zou terechtkomen. Hij wijst die gedachte in de eerste plaats op psychologische gronden af. Zoals het tot de natuur en het wezen van het lichaam behoort dat het een ruimte beslaat en zwaarte bezit, zo behoort het tot het wezen van de ziel dat zij bewustzijn bezit. Bewustzijn is even onafscheidelijk van het wezen van de ziel als het licht onafscheidelijk is van de zon en de gloed van het vuur. Evenmin als het lichaam van een slapende gevoelloos is, evenmin is de ziel na de dood bewusteloos. Wanneer er sprake is van bewusteloosheid, dan wil dat zeggen dat de ziel naar buiten toe niet kan communiceren ten gevolge van de situatie waarin het lichaam zich bevindt. Maar wanneer het lichaam wegvalt komt de ziel juist tot het hoogste bewustzijn.

Bijbels-theologische overwegingen

Van meer belang is wat mij betreft de bijbels-theologische argumentatie die Capadose voor zijn opvatting aanvoert. Uitvoerig en terzake gaat hij in op een aantal bijbelteksten, met name uit het O.T., die schijnen aan te duiden dat er na de dood geen bewustzijn meer zou wezen. Hij wijst erop dat het in verschillende teksten in het boek Job en in de Psalmen gaat om het loven en dienen van de HEERE in dit aardse leven. Wanneer dan gezegd wordt dat de lofprijzing ophoudt met de dood en dat in het graf niemand 's HEEREN lof verkondigt, dan is dit te verstaan vanuit het aardse perspectief in het tekstverband. In Job 3 : 11, 22 is de dood de plaats van rust en eindelijk slapen na alle lijden en vermoeienis. „Hier, zegt men, hoort men de bitterlijk bedroefde naar het graf verlangen, niet om de zaligheid, die hij gaat genieten, maar om de rust des doodslaaps. Welnu, dit geven wij volmaakt toe. De overmaat van lijden bij de zwaarbeproefde onderdrukt het leven der

ziele en hij ziet dus meer op de ontheffing der hevige kwelling des lichaams bij de dood en daarom als begeerlijk, dan dat hij hier op de toestand zijner ziele zijn aandacht zou gevestigd hebben."

Opmerkelijk is hier de nuchtere exegese van de amateur-theoloog Capadose, waarbij hij de historische en biografische omstandigheden van de bijbelschrijvers voluit laat gelden.

Zo haalt hij ook het woord van David uit psalm 6 aan: „Want in de dood is Uwer geen gedachtenis, wie zal U loven in het graf? " Hierbij vraagt men: hoe zou David God niet loven indien het waar was dat de ziel na de dood haar bewustzijn behield? Het antwoord - zegt Capadose - is intussen duidelijk en klaar. David heeft de mens zoals hij op aarde leeft voor ogen. Die en die alleen kan God op aarde loven, maar in het graf, waarin het dode lichaam besloten wordt, zal geen mond tot Gods lof geopend worden. David en alle heiligen uit het oude verbond spreken van de dood als het tijdstip waarop de mens op aarde Gods lof niet meer vertellen kan - en zeer terecht wordt dit, op zichzelf beschouwd, als iets droevigs vermeld. We dienen ook te bedenken dat de mannen Gods op allerlei plaatsen uitroepen doen terwijl ze door hevige hartstochten bewogen worden. Je kunt dan niet zomaar uit die uitspraken bewijzen voor een bepaald leerbegrip ontlenen. „Daar moet iets meer ongedwongen en natuurlijk in een ware geestelijke interpretatie zijn."

Drie trappen

Ik ga nu voorbij aan de bekwame behandeling van de bijbelse gegevens waarop Capadose zijn overtuiging baseert dat de ziel direkt na het sterven bewust in hoger heerlijkheid verkeert. Op blz. 37 en volgende trekt hij de conclusies uit zijn overwegingen. De toestand der ziel in de staat der afscheidenheid tussen de dood en de opstanding is:

1. Niet een staat van bewusteloosheid. Dit is onmogelijk vanwege: de natuur en het wezen der ziel - door de getuigenissen uit de Schrift, die het genot der zaligheid onmiddellijk na de dood vaststellen voor de gelovigen en de smart der rampzaligheid voor die buiten Jezus sterven (bijvoorbeeld Lucas 16 : 19, 31; Lucas 20 : 38; Lucas 23 : 43; 2 Korinthiërs 5 : 1 en volgende; Filippenzen 1 : 21—23). - tenslotte door de weerlegging van de schijnbewijzen, die men uit de Schrift ten behoeve van de bewusteloosheid der ziel na de dood meende te kunnen aangeven. 2. Niet een volkomen zaligheid of rampzaligheid. 3. De zielen van de gelovigen verkeren in een zalige toestand, hoewel zij nog niet de volkomen zaligheid genieten, die in het aanschouwen van God bestaat. De toestand van de ongelovigen is rampzalig, hoewel zij nog niet in die mate rampzalig zijn dat zij de hellestraf in de eigenlijke zin van het woord al dragen.

Voorbeeld

Capadose verduidelijkt zijn opvatting met een gelijkenis. Stel u iemand voor die zich aan een doodslag heeft schuldig gemaakt en ter dood veroordeeld is. In de gevangenis krijgt hij het bericht dat hij gratie heeft ontvangen en zelfs de toezegging dat hij een jaar later een aanzienlijke post zal krijgen bij de koning. Bij deze man heeft op drieërlei wijze een geluksgevoel plaats, in overeenstemming met de situaties waarin hij zich op onderscheiden tijdstippen bevindt:

A. Na gezucht te hebben onder de last van de veroordeling, is hij onuitsprekelijk gelukkig met de gratieverlening. Toch is hij nog in de gevangenis en nog onderworpen aan alle ellende, welke die plaats en toestand met zich brengt. Doch hij juicht in de toekomst. B. Nu komt de dag van zijn vrijwording. Verhoogd is zijn geluksgevoel, hij juicht om hetgeen hij te boven is (zijn banden), om hetgeen hij geniet (zijn vrijheid) en om hetgeen hem nog is toegezegd (de eer). C. Nu komt het uur van zijn verheffing tot die erepost, die hem beloofd was en waarop hij vertrouwd had. Nu is zijn geluk tenvolle. Hij leeft in de onmiddellijke nabijheid van zijn weldoener, die hij liefheeft en wordt overladen door zijn gunstbewijzen.

De toepassing is eenvoudig, zo schrijft Capadose verder. De ziel die door Gods Geest is vernieuwd juicht na te voren onder het vonnis van het eeuwige oordeel gezucht te hebben. Zalig in het geloof dat haar zonden vergeven zijn en dat zij om en in Christus, haar Borg, niet alleen van de straf zal vrij blijven, maar dat zij zelfs

zal verheerlijkt worden en met Christus regeren. Evenwel is zij hier nog in het lichaam des doods als in een gevangenis. Die banden verhinderen haar de vrijheid geheel te genieten, zij is en blijft hier in de strijd. Nu komt de verlossing uit het lichaam des doods (dat wil zeggen uit deze aardse, tijdelijke en aan de vergankelijkheid onderworpen bestaanswijze).

Nu juicht de ziel veel meer dan zij ooit eerder heeft kunnen doen. Zij is van de strijd ontheven en als uit de gevangenis verlost. Zij mag nu door een volmaakt geloof een ongestoorde gemeenschap met haar Heere genieten. Dan komt het hoogtepunt. Op de grote dag van Christus, de dag van de opstanding der doden, wordt de aanschouwing van de HEERE geschonken, een verzadigd worden met Zijn beeld. Nu geniet de ziel tenvolle wat zij in het geloof eerst had gehoopt, daarna in beginsel reeds gesmaakt. Maar hun blijdschap zal eerst dan, op de jongste dag, ten hoogsten toppunt stijgen.

Om over door te denken

Na lezing van Capadose's geschrift hield ik toch de vraag over of we nu echt kunnen zeggen dat de aanschouwing van God pas in de voleinding geschonken wordt aan de gezaligden. Als de ziel na dit leven van stonde aan tot Christus haar Heere opgenomen wordt, zoals de catechismus in zondag 22 belijdt, houdt dat dan ook niet de aanschouwing van de drieënige God in? Wel ben ik het met Capadose eens dat ook na dit leven de volle zaligheid nog niet bereikt is. Deze breekt inderdaad pas aan op de jongste dag. Immers, dan pas is de gemeente Gods die zalig wordt compleet en zal er niet één van de Zijnen meer gemist worden. En dan pas is het lichaam herrezen uit het stof en kan de totaal vernieuwde mens God dienen op een radicaal vernieuwde aarde. Terecht wijst Capadose hierop, daar dit zicht op en verlangen naar die grote toekomst veel te weinig leeft in de christelijke gemeenten.

Tenslotte wil ik uit deze inhoudsrijke brochure nog het volgende aan u doorgeven tot nadere overdenking:1. , , Bij Christus is de dood als straf zonder de zonde.

2. Bij de gelovigen is de dood als gevolg der zonde, zonder de straf. 3. Bij de goddelozen is de dood én als gevolg én als straf der zonde te beschouwen. "

V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1990

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

Capadose over de tussentoestand

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1990

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's