Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Houd brugklassers in de gaten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Houd brugklassers in de gaten

Overgang naar vo heeft ook gevolgen voor geloofsopvoeding

5 minuten leestijd

Is de abrupte overgang van basis- naar middelbaar onderwijs voor jongens en meisjes van twaalf jaar niet aan verandering toe? Een zoektocht naar redenen waarom die vraag zich steeds meer opdringt. En een pleidooi om onze brugklassers pedagogisch goed in de gaten te houden.

Vorig voorjaar deden we vanuit Driestar educatief onderzoek naar de persoonsvorming van 10-tot 14-jarigen. In een samengestelde groep van leraren uit basis- en middelbaar onderwijs besloten we korte aanvulzinnen voor te leggen aan leerlingen, om te peilen wat voor hun vorming belangrijke momenten en elementen waren. Opvallend was dat de basisschoolleerlingen het gemiddeld veel fijner vonden op school dan leerlingen op de middelbare school. En dat terwijl de overgang voor de laatsten toch alweer maanden geleden was.

Destijds was dat bijvangst – en we realiseerden ons dat nader onderzoek nodig zou zijn om er harde conclusies aan te verbinden. Wie het maatschappelijk onderwijsdebat echter in de gaten houdt, signaleert meer redenen om te twijfelen aan nut en noodzaak van de ingrijpende overgang op twaalfjarige leeftijd van de vaste leerkracht van de basisschool naar het vakkenonderwijs op de middelbare school. Berichten over onderpresteren en het welbevinden van brugklassers, bijvoorbeeld vanuit het Centrum Brein & Leren, zijn niet positief.

Steeds meer basisscholen pleiten ervoor om leerlingen in hun eigen tempo de overstap van basisschool naar voortgezet onderwijs te laten maken. Ook politiek is het 10-14-onderwijs op de kaart gezet – met overigens vooralsnog weinig concrete gevolgen. Veel van het debat wordt gedomineerd door de vraag hoe de niveaukeuze die bij het voortgezet onderwijs hoort, beter vormgegeven zou kunnen worden. De grote focus die hierop ligt, kan andere aspecten gemakkelijk vertroebelen.

Adolescentie

Internationaal is er groeiende aandacht voor het fenomeen van de uitgestelde adolescentie. Daarmee wordt de trend bedoeld dat jongeren gemiddeld later richting de volwassenheid lijken te groeien. Veel aandacht is er geweest voor verlengde adolescentie: jongeren die langer wat comfortabel in de prevolwassenheid blijven hangen. De term uitgestelde adolescentie laat echter zien dat ook het begin van het toegroeien naar meer zelfstandigheid soms later komt te liggen. Later dan de twaalfjarige leeftijd die in veel literatuur en onderzoek relevant blijkt.

Op de langere termijn blijkt vooral de toegenomen welvaart oorzaak van het uitstellen van het hele proces van de adolescentie. Leerlingen die enig kind zijn, nemen volgens onderzoek een koppositie in. Verkleining van de gezinnen wordt veelvuldig genoemd als medeoorzaak. In grotere gezinnen met relatieve armoede werd gemeten dat de kinderen wel eerder aan de adolescentie toekwamen. Direct verbonden aan het welvaartsaspect is de introductie van de smartphone. Op kortere termijn kan ook aan de gevolgen van de COVID-isolatie uit de jaren 2020-2021 worden gedacht.

Ontwikkeling

Veranderende maatschappelijke omstandigheden doen iets met de ontwikkeling van kinderen. Modellen uit de ontwikkelingspsychologie, waarop veel concrete onderwijskeuzes uit het verleden gebaseerd zijn, blijken te gaan schuren of knellen. Regelmatig worden bij presentaties van de ontwikkelingstheorie van Erikson, of de modellen van Piaget (cognitieve ontwikkeling) en Kohlberg (morele ontwikkeling) opmerkingen gemaakt die te maken hebben met het veranderende tijdsbeeld. Zo ook bij het model van Fowler over de levensbeschouwelijke ontwikkeling.

Op basis van empirisch onderzoek onderscheidde de Amerikaanse godsdienstpsycholoog ds. James Fowler zo’n veertig jaar geleden zes verschillende fasen van geloofsontwikkeling. Voor het onderwijs zijn vooral de eerste vier fasen belangrijk (zie kader). Vanaf hun twaalfde jaar gaan kinderen de synthetisch-conventionele fase in, die met beginnende adolescentie te maken heeft. Peergroups worden belangrijk, al blijft ook de leraar, die in de eerdere fase als identificatiefiguur een heel centrale rol had, invloedrijk. Beide helpen de jonge adolescent om te geloven en de wereld te benaderen zoals de eigen groep dit doet.

Identificatiefiguur

De verbinding van het model van Fowler met de inzichten vanuit de bredere ontwikkelingspsychologie is helder. De vraag is alleen wat het voor leerlingen betekent als de adolescentie als geheel wordt uitgesteld – en dus ook later begint. Concreet voor de fasen van Fowler: blijft de leraar dan langer belangrijk als identificatiefiguur? Hebben ook de peergroups, die vanaf twaalfjarige leeftijd toch te maken hebben met een enorme uitbreiding van (digitale) informatie, niet langduriger een vorm van stabiele begeleiding nodig die eerder geënt is op pedagogische relatie dan op vakinhoud? De vraag stellen is niet hetzelfde als hem beantwoorden. Wel is duidelijk dat – wellicht meer dan ooit –onze brugklassers goede aandacht nodig hebben. Dat is wat we een jaar geleden in ons onderzoek met betrekking tot persoonsvorming ook constateerden: ‘De overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs is een reden om het kind in zijn relaties (!) extra scherp in de gaten te houden. Het onderwijs verloopt nu doorgaans via vakken, maar juist in deze kwetsbare omslag is de pedagogische relatie van groot belang.’

Het reformatorisch en christelijk onderwijs zou daarbij kunnen leren van tips van neuropsycholoog Jelle Jolles (Jolles, 2020), schrijver over het tienerbrein: ‘Zowel ouders als leerkrachten kunnen de tiener helpen door te (h)erkennen dat ze niet lekker in hun vel zitten en ook hulp bieden om dit onder woorden te brengen en door er vervolgens wat aan te doen. Het aangaan van de dialoog met de tiener zal in veel gevallen niet zonder slag of stoot verlopen. (…) Het tonen van oprechte interesse in de belevingswereld van de tiener kan daarbij een eerste stap zijn. (…) Ook het stellen van gerichte vragen en het geven van feedback is belangrijk.’

Jolles, J. (2020). Leer je kind kennen. Over ontplooiing, denken en het brein. Uitg. Pluim


Eerste Fasen Levens-Beschouwelijke Ontwikkeling Fowler:

Ongedifferentieerd geloof (0-2 jaar)

Basiservaringen rond zekerheid en vertrouwen; nog geen onderscheid met anderen.

Intuïtief-projectief (2-7 jaar)

Symbolen en verbeeldingskracht spelen een rol; besef van goed en kwaad rond ervaringen en verhalen.

Mythisch-letterlijk (7-12 jaar)

Verhalen helpen morele regels te verduidelijken; nog geen kritische reflectie; leraar centraal.

Synthetisch-conventioneel (12-18 jaar)

Identificatie met de groep en religieuze instelling, kritische reflectie; identificatie verschuift naar peergroup.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2023

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Houd brugklassers in de gaten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2023

De Reformatorische School | 52 Pagina's