Het gekrookte riet [15]
Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen. Mattheüs 12:20a
TWEEDE PREDIKATIE
5. Antwoord ik u: het behaagt de Heere om u niet te gauw te onder- steunen. Waarom? Ach, de Heere ziet zo graag de tranen van de kleinen, hun weekheid. Hij hoort zo graag hun kindertaal. Hij doet het opdat alles uit het hart zou komen wat erin is. Daarom werden de Kananese vrouw en de Emmaüsgangers niet meteen vertroost.
III. Ja zeggen ze, daar blijft mij evenwel nog steeds een zwarigheid over, die ligt als een steen op mijn hart. Ik ben al gebroken, het is gedaan met mij. Ach God, wat ben ik verachterd! Ach Heere, wat heb ik Uw Geest bedroefd! Ik heb tegen mijn consciëntie en tegen het licht van Uw Geest gezondigd; ik ben zwaar gevallen, er is in mij niets meer over om te sterken, wat er was is al gestorven. Ik ben al mijn zoetig- heid kwijt. Is het waar? Dan is het zwaar. Is het waar? Ja, zegt u, ik blijf erbij. Dan antwoorden we u:
1. Niet alleen de gekrookte rietjes kunnen zwaar vallen, maar ook mannen die geacht waren pilaren te zijn. Noach, Lot, David, Petrus, hoe zwaar zijn ze gevallen.
2. Zijt gij gebroken? ‘Wel’, zegt God, ‘Ik breek daarom het verbond der genade niet, dat blijft vast. Al zijt gij trouweloos, Ik ben getrouw’ (2 Tim. 2:13). En de Middelaar blijft getrouw. Al bent u gevallen, de wortel der zaak blijft evenwel in u. Al valt de recht- vaardige, hij wordt daarom niet weggeworpen (Ps. 37:24).
3. Wilt u in de zonde blijven liggen? Ach Heere, neen, zult gij zeggen. Worstelt ge er mee? Denkt u de zonde niet de baas te kunnen? Zegt u niet: ‘verlos mij van de boze’? En dat kunt ge misschien wel allerhartelijkst bidden? Zeg dan: verblijd u niet over mij, o mijn vijandin, wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan (Micha 7:8). Petrus, Lot, David, heeft de Heere ze niet weer opgericht?
IV. De vierde zwarigheid. Iemand zegt: ‘Ik heb zo’n stenen hart; wat de Heere doet, het beroert mij niet; het is alsof ik verstokt en versteend ben, er is nauwelijks iets wat mij terneer drukt. Ach, ik heb zo’n ver- hard hart’.
Het is verschrikkelijk als gij de waarheid spreekt. Als het niet zo is, moet ge het maar niet zeggen. U moet in uw geweten onderscheid maken tussen liegen in het geestelijke en liegen in het lichame- lijke. Zegt ge: ’Ik spreek de waarheid’? Het kan zijn. Dan heb ik een woord voor u.
1. Er is onderscheid tussen een hard hart en hardigheid. Er is onder- scheid tussen een hart dat als een steen is, waar geen weekheid in is, en een hart waar hardigheid in is, wat nog gepaard gaat met enige weekheid, met droefheid en zuchten. U zou over de hardig- heid en het gebrek aan weekheid niet zuchten, als u geen gekrookt rietje was. ‘Waarom verstokt Gij ons hart?’ (Jes. 63:17). ‘Ik sliep, maar mijn hart waakte’ (Hoogl. 5:2).
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 2022
De Saambinder | 24 Pagina's