Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meelezen [8]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meelezen [8]

3 minuten leestijd

ZEVEN LEERREDENEN Over LUKAS 18:35-43

Sálomo zegt in Spreuken 18:1: ‘Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid’. Och nee, zulk een arm blind zondaar is met ziel en lichaam altijd in de wereld. Hij bemint het gewoel en de zaken van de wereld, hij houdt het met de aardse en wereldse mensen, hij is graag waar die zijn, in gezelschappen, op maaltijden, in herbergen, enz.

2. Nog eens, onze arme blinde bedelaar zat aan de brede weg, waar het meeste volk voorbijging, opdat hij temeer aalmoezen mocht ontvangen. Een eenzame en afgelegen weg, een smal of eng paadje, waar weinig mensen voorbijkwamen, diende hem niet, daar zou hij zijn voordeel niet bij gevonden hebben. Zo is het ook alweer met een arm, blind, onbekeerd zondaar. Zo iemand zet zich ook op de wijde en brede weg die tot het verderf leidt en die velen vinden, waar het meeste volk op wandelt. Maar de nauwe weg die ten leven leidt en die weinigen vinden en bewandelen (zie Matth. 7:13, 14), daar komt hij niet, want daar zou hij zijn voordeel en zijn gemak niet kunnen vinden. Dat smalle pad is ⊲ hem veel te stil en te eenzaam, dat helpt hem niet.

3. De arme, blinde bedelaar zát daar aan de weg. Hij stond niet overeind, hij wandelde of ging niet, nee, hij zat daar aan de weg, op de grond terneer. Hij kon zich daarvandaan niet alléén begeven vanwege zijn blindheid, daarom beval de Heere Jezus ook (vers 40) dat men die man tot Hem brengen zou. Daarom wilde Hij dat anderen hem bij de hand nemen en tot Hem leiden zouden, opdat Hij hem van zijn blindheid mocht genezen. Zo en niet anders is het ook weer in het geestelijke met alle blinde en genadeloze zondaren en zondaressen. O, zij zitten in hun rampzalige blindheid en zondestaat niet slechts aan de grote weg van de wereld, maar zitten daar ook ten enenmale machteloos. Ze zitten daar als het ware vastgeketend en gebonden, zodat zij daar zonder een almachtige, bekerende hand van Gods genade niet vandaan kunnen komen. De reden hiervan is dat zij de zonden en de wereld zo sterk beminnen dat zij die onmogelijk verlaten kunnen. Hun harten zijn daar geheel aan gebonden, van hun geboorte af aan. Zij kunnen uit de zonden en de wereld nooit opstaan, noch gaan en zich tot Christus begeven om verlossing, want zij zijn niet alleen geheel blind, maar ook gans kreupel, lam, doof en dood.

Daarom wordt ons de mens in zijn natuurstaat afgebeeld als een pasgeboren kind, dat daar ligt neergeworpen in de walgelijke onreinheid waarmee het ter wereld gekomen is, op het vlakke des velds, totdat Christus die arme zondaar en dat hellewicht voorbijgaat en tot hem zegt: ‘Leef; ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef.” (Ezech. 16:5, 6). O, gans nare en jammerlijke zondenstaat, die met geen tranen genoeg van ons kan beweend en beschreid worden!

wordt vervolgd


Uit:

DE GENEZING VAN DE BLINDE BARTIMEÜS

Theodorus van der Groe

(uitg. Den Hertog, Houten, 2020).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 februari 2025

De Saambinder | 24 Pagina's

Meelezen [8]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 februari 2025

De Saambinder | 24 Pagina's