Drie opmerkingen over 21 woorden
In de aanloop naar de verkiezingen voor de Tweede Kamer werd Kees van der Staaij geïnterviewd door Mariëlle Tweebeeke. Er gebeurde iets heel verrassends tijdens dat gesprek. Zij had namelijk niet het verkiezingsprogramma 2021 van de SGP voor zich liggen, maar het begínselprogramma van de SGP. Ze bevroeg Van der Staaij met name op een passage uit artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die in dat beginselprogramma is opgenomen. In die passage lezen we dat de overheid ’het zwaard niet tevergeefs draagt’. Dat zwaard draagt ze niet alleen om de openbare orde te handhaven. Nee, dat zwaard heeft ook een bedoeling met het oog op de geestelijke dingen: ”Om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsen godsdienst, om het rijk van den antichrist te gronde te werpen, en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt.”
Met name de eerste 21 woorden van deze passage hebben een lange geschiedenis van onenigheid. De toenmalige Gereformeerde Kerken in Nederland schrapten deze 21 woorden op aandringen van Abraham Kuyper tijdens hun synode van 1905.
De vraag van Mariëlle Tweebeeke is niet alleen een vraag voor SGP-politici. Het is een vraag voor ons allemaal. Wij belijden immers állen de Drie Formulieren van Enigheid? Inclusief de Nederlandse Geloofsbelijdenis? Inclusief artikel 36? Inclusief de 21 woorden over het weren en uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst? Daarom is het van betekenis ons te bezinnen op artikel 36, inclusief de 21 woorden. Ik doe het door het maken van drie opmerkingen.
1. De tijd van opstelling
Het is een te gemakkelijk excuus om te zeggen dat de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis Guido de Brès (1522-1567) in een heel andere tijd leefde. Natuurlijk is dat waar, maar tegelijk is er een grote overéénstemming met de tijd waarin Guido de Brès zijn Confessie vertaalde uit het Frans (1561). De tijd van Guido de Brès was een tijd van grote onverdraagzaamheid tegenover de ’nije leer’. De (in de ogen van de Roomse kerk) nieuwe leer, zoals deze door Maarten Luther en Johannes Calvijn werd gepredikt. Het was tegelijk de tijd waarin de Inquisitie, de kerkelijke rechtbank, in allerlei landen in opkomst was. Zeker in de Roomse landen.
Guido de Brès leefde dan ook in een tijd waarin het afwijken van de leer van de Roomse kerk bekocht werd met de dood. Daar is Guido de Brès zelf een voorbeeld van. In 1567 werd hij gevangen genomen en kwam hij door openbare ophanging op de markt van Valenciennes om het leven. Heel opmerkelijk is dat een van de laatste zinnen tot de verzamelde menigte een oproep was om de wettige overheid te gehoorzamen. Dat was de Roomse koning Filips II. Guido de Brès schreef deze 21 woorden dus in een tijd waarin een Roomse koning op de troon zat, van wie je menselijkerwijs niet mocht verwachten dat hij uitvoering zou geven aan deze 21 woorden. Maar hierin is er dan ook grote overeenkomst tussen de 16 e en de 21 e eeuw. Ook wij leven in een eeuw van groeiende onverdraagzaamheid tegen allerlei opvattingen die gebaseerd zijn op de Heilige Schrift. Ook wij worden geroepen tot belijden tegenover een overheid en in een samenleving die vijandig of onverschillig staat tegenover het Bijbelse denken.
2. Het Bijbelse uitgangspunt
Als je op deze omstandigheden let, klemt te meer de vraag naar de betekenis van de 21 woorden en de overheidstaak in de 21 e eeuw. Natuurlijk ligt het voor de hand om in de eerste plaats over de Islam te beginnen. Maar artikel 36 zegt meer. Wij zullen op dat moment moeten bedenken dat Guido de Brès sprak vanuit een totaal ander wereldbeeld dan de moderne mens: het Bijbelse wereldbeeld. Wij doen er goed aan hem daarin te volgen.
De Bijbel is zo ongelooflijk duidelijk als het gaat over de dienst van God. God is de Schepper en de Onderhouder van alle dingen. Hij heeft de wereld geschapen en alle mensen hun bestaan gegeven. Hij regeert en onderhoudt de wereld tot op de dag van vandaag. Zijn Woord en wet dóen er toe. Zij zijn het enige richtsnoer waar álle mensen hun leven naar moeten inrichten. Hem komt alleen alle lof, eer en aanbidding toe. Van alle mensen. Van koningen en van allen die in hoogheid zijn. Maar ook van de hele bevolking van Nederland, hoever die bevolking ook van dit Bijbelse beginsel is weg gegroeid. Het is in het licht van dít Schriftuurlijke uitgangspunt vanzelfsprekend dat er geen plaats is voor andere goden en afgoderij. Integendeel, het tweede, derde en vierde gebod laten helder zien hoe de enige, ware God geëerd en gediend wil worden. Ook in de praktijk van elke dag anno 2021.
Maar daar komt nog een tweede punt naast. Dat is de naastenliefde. De tweede tafel van de wet wijst mij en ieder mens op mijn grote plicht om mijn naaste lief te hebben als mezelf. Ook mijn van God vervreemde naaste in de 21 e eeuw of mijn naaste die een valse religie belijdt. Ook déze naaste is immers op reis naar de rechterstoel van Christus. Ook déze naaste gaat eeuwig verloren als hij of zij niet door een waar geloof in Christus is ingelijfd. Als je daarop let, zou een heilige gloed ons moeten bezielen om onze naaste voor Christus te winnen. Zou het ons dan onverschillig zijn waar deze naaste naartoe reist? Zou ik mijn naaste dan vooral maar zijn vrijheid moeten gunnen, om uiteindelijk in de eeuwige rampzaligheid te eindigen?
Het is mijn diepe overtuiging dat dít de grond is van de 21 woorden van artikel 36. Dit is de kern van de overheidstaak. Want in die passage in artikel 36 wórdt niet gesproken over het weren en uitroeien door middel van galg en brandstapel. Er wordt in dit kader gesproken over een ruim-baan-maken voor het Evangelie van Jezus Christus. Want ná de 21 woorden staat: ”opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde.” Guido de Brès heeft niet gepleit voor een omgekeerde inquisitie. Hij pleitte echter wel voor een samenleving, die geheel ingericht is op de ongehinderde voort- gang van het Evangelie van Jezus Christus. Dát is de diepe, maar ook gunnende drijfveer van Guido de Brès geweest en van allen die deze geloofsbelijdenis in Geneve, Frankrijk en Nederland hebben onderschreven. En we stáán daarvoor tot op de huidige dag. Hoe moeilijk het ook is, om dit in onze moderne samenleving te belijden en te praktiseren. Ook als overheidspersoon.
3. Mijn eigen hart
Artikel 36 gaat over de overheidstaak. Maar je mag niet spreken over afgoderij van anderen, zonder ook naar je eigen leven te kijken. Hoeveel afgoden zijn er in jouw, in uw, in mijn hart en leven? Zo dwingt ook artikel 36 u en jou en mij tot eerlijk zelfonderzoek. En dan krijgen de woorden van artikel 36 opeens een extra betekenis. ”Om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst…” Weren we? Roeien we uit? Met wortel en tak? Is het ons dagelijks gebed:
Och, dat ik klaar en onderscheiden zag,
Hoe ’k mij naar uw bevelen moet gedragen?
Ook dat behoort tot het belijden van de 21 woorden van artikel 36.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 2021
De Wachter Sions | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 2021
De Wachter Sions | 16 Pagina's