Samenspraak over de brief van Paulus (23)
En wij weten dat het oordeel Gods naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen. En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? Romeinen 2:2 en 3
HOPENDE: Hoe ontdekkend is toch de zuivere Waarheid Gods! Dit moet ik zo denken, als ik de eerste verzen lees van Romeinen 2. De apostel spreekt de mens aan, die een ander oordeelt. En dat terwijl hij dezelfde verkeerde dingen doet. Hij ziet nu eenmaal wel het kwaad bij een ander, maar niet bij zichzelf. We hebben aan de hand van het eerste vers er al iets over gezegd, hoe men met beschuldigingen van een ander zo gauw klaar staat, terwijl men er geen oog voor heeft waar men zelf aan schuldig is. Zo kan een mens dan ook altijd nog boven een ander uitkomen. En het zal zo nodig zijn, dat men eens onder een ander kan gaan staan. De apostel kon alleen in één ding maar boven een ander uitkomen. Er was niet één zo’n grote zondaar te vinden als hij. In 1 Tim. 1:15 horen we hem zeggen: Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. Wat hij dus anderen voorhield, hield hij ze niet voor uit zelfverheffing.
UITZIENDE: Als de zuivere ontdekkende leer gepredikt wordt, dan wordt er wel gedacht dat de prediker zich boven anderen stelt. Daarom wordt hij zelfs van zelfgenoegzaamheid en van hardvochtigheid beschuldigd. Hij zou een ander het goede niet gunnen. En het is juist uit liefde, als hij een ander wijst op de noodzakelijkheid van ware zielsontdekking.
De apostel heeft in de zo-even aangehaalde tekst laten horen, dat waar hij als de voornaamste der zondaren barmhartigheid had mogen verkrijgen, er door hem ook niet ruim genoeg gewaagd kon worden van de rijkdom der genade Gods in Christus voor een ander. Maar och, een leer waarin men afdaalt in de diepte van ’s mensen verdorvenheid, wordt maar niet recht verstaan. Men durft te zeggen dat het daarin aan liefde ontbreekt. Men moet, zoals men beweert, meer liefde betonen tot zijn naaste. Over de liefde tot God en Zijn recht moet men echter maar niet spreken.
HOPENDE: Juist vriend, daar raakt ge nu net het voornaamste punt aan. De apostel is bezig in geheel zijn betoog, met God vrij te verklaren. Dat doet hem zeggen: En wij weten dat het oordeel Gods naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen.
De apostel spreekt dus over het oordeel Gods. Het is een gewichtig onderwerp dat nu onze aandacht vraagt. Immers laat de apostel er ook nog op volgen: En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? We kunnen voor de mens zoveel verbergen en anderen veroordelen om wat zij doen, terwijl wij aan hetzelfde schuldig staan. De Heere Jezus heeft als een Goddelijk Persoon, zoals Hij ook de grote Kenner der harten was, het de farizeeërs, schriftgeleerden en wetgeleerden doen weten, dat zij altijd bezig waren met het buitenste des drinkbekers en schotels te reinigen, maar dat zij de witgepleisterde graven gelijk waren, die van binnen vol van doodsbeenderen en alle onreinheid zijn. Het kwade dat een ander doet, behoeven we niet goed te keuren en mogen we ook niet goedkeuren, maar als we aan hetzelfde schuldig staan, kunnen we beter onze mond maar houden. De mens is echter er altijd dadelijk toe geneigd, om als hij op het verkeerde gewezen wordt van wat hij doet, dan tegelijk de vinger naar een ander uit te steken. In het kerkelijk leven maken de ambtsdragers dat ook gedurig mee, als men bepaalde personen op het verkeerde van hun gedragingen wijst. Dadelijk staat men dan klaar met op het kwaad gedrag van een ander te wijzen. Eigen schuld wil men altijd maar bedekken. Tegenover de mensen kunnen we onze mond altijd wel met zelfverdedigingen vervullen. Dan ontbreekt het ons aan woorden niet, ook niet als we gelijk van anderen allerlei kwaad weten te vertellen. Maar in het oordeel Gods zal onze mond wel gestopt zijn. Hier op aarde kunnen we met al het kwaad waaraan we schuldig staan, met behulp van een bekwame advocaat nog wel trachten ons kwaad te verbloemen of het zien te bereiken dat we een lichtere straf krijgen dan dat we verdiend hebben. In het Goddelijk gericht zal dat niet mogelijk zijn.
UITZIENDE: Dan zullen we een andere Voorspraak nodig hebben, maar dan om als een boosdoener op rechtsgronden vrijuit te kunnen gaan. Daar wil de apostel heen met heel zijn betoog. Dat zal de Romeinenbrief ons wel laten zien. Er is bij de mens die een ander oordeelt en zichzelf niet schuldig kent, voor een Borg geen plaats. We houden dus die tekst in het oog, die we zo-even genoemd hebben, die ons zegt dat het een getrouw woord is en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken.
Wat moet echter een mens zonder schuld met Christus doen? Degenen die door de apostel werden aangesproken, waren mensen die zo slecht van zichzelf nog niet dachten. Daarom was er bij hen geen plaats voor het Evangelie van vrije genade. En och, nu kan een mens die de leer van Gods Woord belijdt, wel denken dat het woord van de apostel voor hem of haar niet is bestemd, daar men toch wel weet dat men een zondaar of een zondares is, maar in het oordeel Gods zal men met een uitwendige belijdenis niet gebaat zijn. Een bevindelijke kennis van ellende en verlossing is aan de hand van de Romeinenbrief niet te loochenen. De apostel zal het ons in deze zendbrief doen weten wat erbij hem gebeurd was en wat bij ons allen zal moeten gebeuren. Zolang de apostel zonder de wet leefde, kende hij de zonde niet. Door de wet is de kennis der zonde, zoals hij ons leert in Rom. 3:20. Als we niet door de wet tot de kennis der zonde worden gebracht, zijn we zo slecht nog niet. Het aldoorzoekend oog des Heeren heeft ons dan nog niet de verborgen raadslagen des harten ontdekt. Al weten we uitwendig wel dat we niet vrij van dadelijke zonden zijn, maar ze zijn nog nooit in het oordeel Gods ons recht voor ogen gesteld. God betrekt de mens die Hij de schuld ontdekt, hier in dit leven al in het oordeel. En dan zal men weten dat het oordeel Gods naar waarheid is. Men heeft niets meer tot zijn verontschuldiging in te brengen. Men behoeft naar een ander niet meer te kijken.
We hebben de vorige keer ook al gezien wat het betekent, als de apostel hier enkele keren zo zegt: o mens. We worden persoonlijk aangesproken. Het oordeel Gods is rechtvaardig, daar Hij een volmaakt Wezen is. En als een volmaakt Wezen kan Hij met de minste zonde geen gemeenschap hebben en kan Hij die ook niet ongestraft laten.
Geheel ons leven stelt Hij ons voor ogen en Hij zal ons doen weten hoe Hij ons in al onze gedragingen heeft gadegeslagen. Nog nooit hebben we een goede vrucht voortgebracht. Alles wordt ons tot zonde wat we gedaan hebben, want geheel ons leven is een leven geweest buiten en zonder God. Als men zo zijn schuld eens krijgt te zien, gaat men toch werkelijk als een verdoemelijk zondaar over de aarde. En al kan hij niet meer leven zoals voorheen, de wet laat hem niet los en doet hem het zondige in al zijn wettische bewegingen zien. Hij zal moeten weten dat hij geheel besmet en verdorven is en dat er niets geheels aan zijn vlees is.
HOPENDE: Och vriend, als ge daar nu zo over spreekt, dan vindt dat zoveel bijval in mijn ziel. Zodra als de Heere de mens de schuld ontdekt, betrekt Hij hem al in het oordeel. De Geest gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. Men zal weten dat men aan alle geboden schuldig staat. Het oordeel Gods is naar waarheid. Geheel Gods Woord veroordeelt hem dan ook. Men kan zich met geen Evangelie vleien, want op elke bladzijde van Gods Woord kan men alleen zijn oordeel maar opgetekend vinden. Joden en heidenen, hoe goddeloos ze ook geleefd mogen hebben, kunnen nog zalig worden, maar zo’n mens niet meer. Neen, dan kan men niet meer denken dat men het oordeel Gods zal kunnen ontvlieden. Och vriend, wat is het toch een ontzaglijk woord dat we hier uit de mond en de brief van de apostel beluisteren. En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? Ik hoop toch zo van ganser harte, dat er zijn onder degenen die ons gesprek zitten af te luisteren, die deze woorden eens in hun volle gewicht naar zich toekregen. O hoe vreselijk zal het toch zijn als er geen ontvlieden aan het oordeel Gods meer voor ons zal zijn!
UITZIENDE: Dezelfde wens ligt ook in mijn hart. Als men voor zichzelf gevoeld heeft wat het zijn zal om in dat ontzaglijke oordeel Gods geplaatst te worden, dan gevoelt men dat toch ook zo voor zijn medemens. Neen, dan is men niet hardvochtig en liefdeloos tegenover zijn naaste. De apostel die we hier aan het woord vinden, horen we in 2 Kor. 5 zeggen: Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof en zijn Gode openbaar geworden. Daar spreekt de apostel ook over een weten. En het is niet te loochenen dat hij daar zomaar geen uitwendige wetenschap bedoelt. Hij wist bij bevinding hoe verschrikkelijk het oordeel Gods is, als de mens eenmaal gans schuldig daarin voor God zal worden geplaatst. Geen ontvlieden zal er dan meer zijn. Men zal God niet uit de handen kunnen blijven. Maar daarom zal het zo nodig zijn, dat we Hem hier in dit leven eens in de handen zullen vallen.
HOPENDE: Dan kunnen we ook het oordeel niet meer ontvlieden, maar dan zal er geen ontvlieden zijn, omdat we uit genade zalig zullen moeten worden.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 februari 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 februari 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's