Op weg naar Kanaän
14. Mirjam met melaatsheid gestraft
Na Kibrôth-Tháäva reisde het volk onder leiding van de vuuren wolkkolom verder naar de volgende legerplaats Hazerôth. Daar vond iets ergs plaats rond Mirjam en Aäron. Op een dag kwamen ze naar Mozes toe en hadden niet alleen aanmerkingen op Mozes’ vrouw Zippora, maar vooral op Mozes omdat hij zich volgens hen als leider van het volk van Israël had opgeworpen. Verontwaardigd spraken zij: ‘Ben jij soms alleen door de Heere als leider aangesteld? Heeft de Heere ook ons in Zijn dienst niet willen gebruiken toen de Heere ons volk uit Egypte verloste? Heeft Hij ook niet door ons gesproken?’ (Num. 12:2).
Mozes hoorde die woorden aan, maar gaf er nauwelijks acht op, al moeten die woorden hem zeker gegriefd hebben. We lezen in vers 3: Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren. Maar de HEERE hoorde het! Hij nam hen de valse woorden tegen Zijn knecht Mozes gesproken zeer kwalijk. Zegt de Heere niet in Zijn Woord dat wie Zijn kinderen aanraakt, Zijn oogappel aanraakt? (Zach. 2:8).
Onmiddellijk gebood de HEERE dat Mozes, Mirjam en Aäron uit hun tenten moesten komen en voor de deur van de tabernakel verschijnen. Toen ze daar stonden, verplaatste de wolk van de HEERE, die zich altijd boven de tabernakel bevond, naar de deur van de tabernakel en daar riep Hij Aäron en Mirjam tot Zich en zij beiden kwamen uit (vers 5). Zij moesten zich verantwoorden voor de Allerhoogste om hun boze woorden! Toen sprak de HEERE: ‘Ik spreek soms door gezichten en dromen tot hen die Ik in Mijn dienst gebruiken wil. Maar nooit heb Ik met iemand gesproken zoals Ik met Mijn knecht Mozes gesproken heb. Waarom hebben jullie het dan aangedurfd zulke onterechte woorden tot Mijn knecht te spreken?‘ Na die woorden lezen we: Zo ontstak des HEEREN toorn tegen hen, en Hij ging weg (vers 9). Dat betekent dat de wolk van de deur van de tent naar zijn plaats boven de tabernakel terugkeerde.
Maar ineens schrokken Mirjam en Aäron ontzettend! In een ogenblik was Mirjam sneeuwwit geworden door melaatsheid en Aäron keek haar met ontsteltenis aan. Waarom werd alleen Mirjam gestraft en Aäron niet? De reden was dat Mirjam de hoofdschuldige was. Zij had Aäron benaderd en samen waren ze toen tegen Mozes uitgevaren. Daarom werd zij en niet Aäron door de melaatsheid aangetast.
Toen Aäron dat zag, vroeg hij aan Mozes of hij de HEERE wilde vragen om Mirjam van haar melaatsheid te verlossen. Mozes deed meteen wat Aäron vroeg. Hij zei niet: ‘Dat is haar eigen schuld en nu moet ze de straf ook maar dragen!’ Nee, we lezen dat de zachtmoedige man bad: O God, heel haar toch (vers 13). De HEERE hoorde zijn gebed en antwoordde: ‘Ik zal haar genezen, maar zij moet wel zeven dagen buiten het leger verkeren en na haar genezing mag ze weer onder haar volk wonen.’
Zo werd Mirjam, die door de Heere ook wel een profetes werd genoemd, om haar zonde een week lang buiten het leger gesloten. Dat moet voor haar en het hele volk heel wat geweest zijn. Het leger was erg onder de indruk van Gods slaande hand, want het reisde niet verder, maar het bleef enige tijd in de plaats Hazerôth. Daarna werd de reis weer voortgezet.
Verdwalen konden de Israëlieten niet. De vuur- en wolkkolom ging voorop met de door de priesters gedragen verbondsark, waarin zich de twee stenen tafels van de wet bevonden. Er staat in de Bijbel: En de ark des verbonds des HEEREN reisde voor hun aangezicht om voor hen een rustplaats uit te speuren. En de wolk des HEEREN was des daags over hen, als zij uit het leger verreisden. Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zei: Sta op, HEERE, en laat Uw vijanden verstrooid worden en Uw haters van Uw aangezicht vlieden. En als zij (de ark) rustte, zeide hij: Kom weder, HEERE, tot de tienduizenden der duizenden Israëls (zo’n 2 ½ miljoen mensen).
Door de woestijn Paran ging het nu van Hazerôth naar Kades-Barnea, een plaats die lag ‘bij het zuidgebergte van het land Kanaän’ (kanttek. 1 op Num. 13:1). Wat zullen de harten van de Israëlieten geklopt hebben toen ze zagen dat het einde van de tweejarige woestijntocht naderde. Heel in de verte ontdekten ze de zuidelijke bergen van het beloofde land Kanaän. Over niet al te lange tijd zouden ze het land, vloeiende van melk en honing, binnen kunnen gaan. Mozes sprak hen bemoedigend toe en zei: Zie, de HEERE uw God heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; trekt op, bezit het erfelijk, gelijk de HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft, vreest niet en ontzet u niet (Deut. 1:21). Maar het volk kreeg bedenkingen om zomaar het land Kanaän binnen te trekken. Het stelde Mozes voor om het land eerst door enige verspieders te laten bekijken. Mozes vond dit een goed voorstel, want we lezen in Deuteronomium 1:23: Deze zaak (betreffende de verspieders) nu was goed in mijn (Mozes) ogen; zo nam ik uit u twaalf mannen, van elke stam één man (Deut. 1:23). Maar eerst had hij de HEERE gevraagd of Hij het goedvond, want we lezen in Num.13:1 dat de HEERE op zijn verzoek tot hem sprak: Zend u mannen uit, die het land Kanaän verspieden, hetwelk ik de kinderen Israëls geven zal. Toen de HEERE het goedvond, koos Mozes twaalf verspieders, uit elke stam één.
God breidd’ een wolk uit, om Zijn scharen
Bij dag te hoeden voor gevaren;
Hij gaf hun door Zijn hoog bestuur
Des nachts ten licht een wondervuur.
Zij baden, en hun Opperheer
Zond straks een heir van kwakk’len neer (Ps. 105:21).
(Volgende keer D.V. 15. De twaalf verspieders)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's