Op weg naar Kanaän
20. Het opgerichte teken van de koperen slang
Omdat de Israëlieten niet door het land van Edom mochten trekken, moesten zij langs een andere weg Kanaän zien te bereiken en zij volgden de weg die veertig jaar geleden de verspieders waren gegaan. Op hun doorreis ontmoetten zij een stam van de vijandige Kanaänieten en onder leiding van hun koning Harad viel deze stam onverhoeds het volk van Israël aan. Mozes riep tot de HEERE en beloofde Hem dat als Hij de Kanaänieten in de hand van Israël zou geven, hij hun bewoners en hun steden zou ‘verbannen’ (Num. 21:2). Die ‘verbanning’ hield in dat hun steden mét alle inwoners op het uitdrukkelijke bevel van de Heere moesten worden verdelgd (zie Deut. 2:34).
De Kanaänitische volkeren leefden zich in gruwelijke zonden uit en nadat de Heere hen vierhonderd jaar verdragen had, gaf Hij het bevel aan Mozes en later ook aan Jozua dat het hele volk om hun ontzettende zonden uitgeroeid moest worden.
De Heere verhoorde het gebed van Mozes en koning Harad met zijn volk werden vernietigd, zoals na de intocht onder Jozua ook alle andere Kanaänitische volkeren in Kanaän verdelgd zouden worden.
Hierna brak er onder het volk weer een opstand uit. Een opstand tegen God en tegen Mozes (Num. 21:5). De oorzaak was dat het een moeizame tocht was die ze gingen en dat er bovendien opnieuw gebrek aan water kwam. Wel hadden ze het manna uit de hemel, maar ook dat eten stond hen niet langer aan, want ze spraken: Onze ziel walgt over dit zeer lichte brood (Num. 21:5).
Hun vaderen waren om die zonden gestraft en in de woestijn gestorven en nu bleek dat hun kinderen geen haar beter waren dan hun vaderen. Opnieuw heerste er opstand tegen de wegen die de Heere met Zijn volk insloeg. De HEERE hoorde hen murmureren en zond als straf vurige slangen onder het volk. De slangen werden zo genoemd omdat hun beet een vurige dorst veroorzaakte voordat de slachtoffers aan die beten stierven.
In hun angst en nood gingen de Israëlieten naar Mozes en bekenden: Wij hebben gezondigd, omdat wij tegen de HEERE en tegen u gesproken hebben; bid de HEERE dat Hij deze slangen van ons wegneme (vers 7). De zachtmoedige man Mozes, tegen wie zij zo te keer waren gegaan, riep de HEERE aan en smeekte Hem of Hij de slangenplaag wilde doen ophouden. In Zijn goedheid sprak de HEERE tot hem: ‘Maak een koperen slang die op een vurige slang gelijkt en stel die aan een staak. Zij die gebeten zijn en naar de koperen slang opkijken, zullen genezen worden.’
Meteen ging Mozes aan het werk en al gauw werd een koperen slang aan een staak opgericht. En het geschiedde als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan en hij bleef levend (vers 9). Een onbegrijpelijk wonder deed de HEERE hier door middel van de opgerichte koperen slang.
Toen later de Heere Jezus op aarde kwam en in gesprek ging met Nicodémus, sprak Hij tot hem: En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:14 en 15). Daarop laat de Heere Jezus de bekende tekst volgen: Want alzo lief heeft God de wereld (de uitverkorenen uit Jood en heiden die in Hem geloven zullen, kanttek. 29 en 31) gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (vers 16). De opgerichte slang wees dus heen naar de Heere Jezus Die gehangen heeft aan het kruishout van Golgotha, opdat allen die inleven dat ze van de Heere zijn afgevallen en de vorst der duisternis (de slang) zijn toegevallen en daarom de drievoudige dood moeten sterven, door het geloof als een arme smekeling op Hem mogen zien.
Zoals ieder gebetene gered werd die op de koperen slang zag, zo zal iedere zondaar die zijn ellende inleeft en zich door het geloof tot de Heere Jezus wendt, behouden worden. En het zal geschieden dat al wie gebeten is, als hij haar aanziet, zo zal hij leven (vers 8). Zij die niet gebeten waren, hadden geen behoefte om naar de opgerichte koperen slang te kijken. Zo is het ook met elk mens van nature, van wie de Heere getuigt: Want gij zegt: Ik ben rijk (…), en heb geens dings gebrek; en gij weet niet dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt (Openb. 3:17). Maar zij die overtuigd worden van hun zonde en ellende, zullen zich door genade tot de Heere Jezus wenden en ondervinden: ‘De HEER’ wild’, op mijn kermen, Zich over mij ontfermen; Hij heeft mijn stem verhoord’ (Ps. 6:9).
Zeven eeuwen later, in de tijd van Hizkía, pleegde het volk met de koperen slang afgoderij. Daarom gaf Hizkía de koperen slang de naam Nehûstan, wat ‘een stuk koper’ betekent (kanttek. 7). Alsof hij wilde zeggen: ‘Jullie verafgoden een dood stuk koper.’ De koning liet het niet alleen bij woorden, maar ging over tot daden, want we lezen: En hij (Hizkía) verbrijzelde de koperen slang, die Mozes gemaakt had, omdat de kinderen Israëls tot die dagen toe haar gerookt hadden (door offeranden en aanbiddingen de slang Goddelijke eer hadden bewezen); en hij noemde ze Nehûstan (2 Kon. 18:4).
Hun zwaard deed hen dit land niet erven;
Hun arm deed hen geen heil verwerven;
Maar Uwe rechterhand, Uw macht,
Heeft hun dien voorspoed toegebracht (Ps. 44:2).
(Volgende keer D.V. 21. Balaks verzoek aan Bíleam)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's