Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods oordeel over de Kerk (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods oordeel over de Kerk (4)

En de heerlijkheid van den God Israëls hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den Man Die met linnen bekleed was, Die den schrijvers-inktkoker aan Zijn lendenen had. En de HEERE zeide tot Hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden die zuchten en uitroepen over al die gruwelen die in het midden derzelve gedaan worden. Ezechiël 9:3 en 4

6 minuten leestijd

Wat een wonder, terwijl er grote gruwelen bedreven worden in de tempel, terwijl die engelen klaarstaan om te verderven, krijgen de zuchters, die mensen van och en van ach, hemels bezoek. Hij weet waar Zijn kinderen wonen. Greenhill zegt het: Als u door die straten liep, hoorde u overal (ik weet niet hoeveel het er waren, maar hij hoorde overal), och en ach; en op dat och en ach ging Hij af. Hij hoort het gebed. Hij hoort het ach en och-geroep. Hij hoort Zijn zuchters. Hij weet waar ze wonen.

Wie woonde daar ook? Baruch: Wee nu mij, want de HEERE heeft droefenis tot mijn smart gedaan; ik ben moede van mijn zuchten (Jer. 45:3).

Wie woonde daar nog meer? Jeremía. Tussen al de gruwelen die bedreven werden in Jeruzalem, mocht Jeremía op de puinhopen wenen en op de deugden des Heeren in Christus zien. Want hij zegt: Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat ik niet vernield ben door die verderfengel. Dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben; Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot. De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen (Klaagl. 3:22-24). Daar wees ook dat teken op, dat ze de HEERE tot hun Deel hadden.

Teken een teken. Kanttekening 21/22 zegt dat dit geen uitwendig teken aan het lichaam was, maar een inwendig teken aan de geest. Christus, die Man in dat linnen gewaad, brengt Zich hier in gemeenschap met die zuchters. Hij zet dat teken van Hem op hun voorhoofd, alsof Hij zegt: U bent van Mij. Ik zie u. Mijn oog zal op ú zijn, ook in de oordelen. Het is Christus in de staat van Zijn vernedering. Hij brengt Zich in gemeenschap met hen, alsof Hij zegt, maar Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven. Als men daar iets van mag smaken, ook aan het Heilig Avondmaal, wat is er dan een vreugde in God door Christus. Wat is er dan een verwondering dat Hij nog gemeenschap wil hebben met zo’n afgodendienaar.

Dat teken is ook een teken van onderscheiding; óf u had een teken op het voorhoofd in het hart óf u had geen teken. Nu wist die Man Christus precies wie Hij moest opzoeken, want Hij kent de Zijnen en wordt van de Zijnen gekend. De Heere kent degenen die Zijne zijn (2 Tim. 2:19). Als wij als ambtsdragers moesten tekenen, dan zouden wij misschien degenen tekenen die Christus níet zou tekenen, en zouden wij niet tekenen degenen die Christus wél zou tekenen.

Als u zo’n teken mag ontvangen, als u die gemeenschap met Hem mag ervaren, dan mag er ook wel eens een moment iets gesmaakt worden van dat eeuwige vrije soevereine welbehagen. Als die gordijnen van de eeuwigheid opengaan, terwijl u betekend wordt op het voorhoofd in het hart, dan kunt u het alleen maar uiten:

Waarom was ’t op mij gemunt,

daar zovelen gaan verloren,

die Gij geen ontferming gunt. Wat is dan het antwoord? Omdat Ik u liefheb met een eeuwige liefde. Dan kan er alleen maar geroemd worden in die vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. „’k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên”.

Het is ook een teken van bewaring. Ze zullen niet verpletterd worden, omdat Christus die grote Voortreder is. Hij zal ze bewaren in het oordeel. De Heere zei tot Baruch: Ik zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult heentrekken (Jer. 45:5).

Want weet (ook al was het een inwendig teken), dat satan het gezien en dat satan ze aangevallen heeft en dat satan ze gezift heeft. Maar, zegt Christus, Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude (Luk. 22:32). Ook op dit moment bidt Hij voor Zijn ganse Kerk, tonende Zijn bloed. Vader, Ik wil dat Gij ze bewaart van den boze.

Het is ook een teken dat Hij nabij hen zal zijn in het oordeel. Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten (Hebr. 13:5). Is dat geen eeuwig wonder? Dat Hij nog gemeenschap wil hebben met zo’n afgodendienaar, met zo’n goddeloze, met iemand die zo vaak met zijn rug naar God toe staat? Ook al staan we in het ambt, maar Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. Want Hij doet het niet om iets in ons, maar Hij doet het alleen om Zijns heiligen Naams wil.

God is ’t verbroken hart,

’t Verbrijzeld en bedrukt gemoed,

Te allen tijd’ nabij en goed,

In tegenheid en smart.

Het is een inwendig teken, ook al werd het figuurlijk getekend op het voorhoofd. Wat is een inwendig teken? Dat is een verbinding. Dus het gaat om dat inwendige. Het gaat niet om onze plichtplegingen. Het gaat niet om het zuchten, niet om de tranen, het gaat niet om het bidden. Wat zegt Toplady:

Niet het offer dat ik breng,

Niet de tranen die ik pleng,

Schoon ik ganse nachten ween,

Kunnen redden, Gij alleen. Een inwendig teken en toch op het voorhoofd, zit daar ook nog een les voor ons in? Het wil zeggen dat, als we betekend worden door dat inwendige teken, het ook naar buiten zichtbaar wordt. Ik las een verklaarder die een verbinding maakte tussen de tekens die slaven op het voorhoofd kregen. Zij kregen op hun voorhoofd vaak de naam van hun meester gebrandmerkt. Wat een beeld! Zo zal de Kerk, als ze bediend worden door die Meester, iets van dat beeld van de Meester gaan uitdrukken, zoals Maarten Luther het zegt: Dan zijn zij een kleine profeet in Christus, een kleine priester in Christus en een kleine koning in Christus. Ze worden getekend, opdat ze bewaard zullen worden in het oordeel. Maar toen ze getekend waren, gingen de verderfengelen uit; en dat oordeel zal niet dan vreselijk zijn. Dat kunnen we lezen in Ezechiël 33. Want zes jaar later Ezechiël kreeg de boodschap in Babel: De stad is geslagen. De verderfengelen waren uitgegaan. Na het oordeel van verharding, is het oordeel der verwoesting gekomen. O land, land, land, hoor des HEEREN woord! (Jer. 22:29).

O gemeenten, gemeenten, gemeenten, hoort des Heeren woord! Laten we eerst een vers zingen, Psalm 85:2:

Heeft dan, o HEER’, Uw gramschap nimmer end?

Zal z’ eind’lijk niet eens worden afgewend?

Of zal Uw toorn ook op ons nakroost woên?

Zult G’ uit den dood ons niet herleven doen,

Opdat uw volk zich weer in U verblij’? Dat toch, o HEER’, Uw goedheid ons bevrij’;

Geef ons Uw heil, en red door Uwe hand, Uit vrije gunst, het zuchtend vaderland.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Gods oordeel over de Kerk (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's