David, de man naar Gods hart
21. De belofte van de tempelbouw
Niet lang nadat koning David over heel Israël koning was geworden, onderwierp hij acht vijanden. Eén van de eerste vijanden die hij versloeg waren de Filistijnen. Zij onderdrukten al 120 jaar Israël, maar David sloeg hen en bracht hen ten onder (2 Sam. 8:1). Verder versloeg hij de Moabieten, de Arameeërs, de Ammonieten, de Amalekieten en de Edomieten. Tijdens die oorlogen kwam hij in bezit van veel goud en zilver en al die kostbaarheden heiligde hij de HEERE (vers 11). Dat betekent dat hij een groot deel bestemde voor de dienst van de Heere. De kostbaarheden werden later onder Salomo voor de bouw van de tempel gebruikt.
In de onderwerping van die volkeren werd de zegen van Izak aan Jakob vervuld, toen hij sprak: Wees heer over uw broederen (Gen. 27:29). Ondanks de talrijke gevaren voor David, werd hij door de Heere bewaard, want we lezen in 2 Sam. 8:14 en 15: En de HEERE behoedde David overal waar hij heentoog. Alzo regeerde David over gans Israël, en David deed zijn ganse volk recht en gerechtigheid. In het rechtspreken en handelen overeenkomstig Gods Wet was hij een type van de Heere Jezus, van Wie Jeremia had geprofeteerd: Ik zal aan David een rechtvaardige Spruit verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde (Jer. 23:5).
Nu David eindelijk rust gekregen had van zijn vijanden en blij was dat de ark des Heeren in de stad Jeruzalem een plaats had gekregen, dacht hij aan de dienst des Heeren. Die dienst betekende alles voor hem en hij dacht eraan hoe de ark des Heeren in een tent van gordijnen stond, terwijl hijzelf in een prachtig paleis woonde. Dat ging hem aan zijn hart. Daarom liet hij de profeet Nathan komen en zei tot hem: ‘De ark Gods woont in het midden van de gordijnen, terwijl ik in een mooi paleis woon. Dat vind ik beneden de waardigheid van de Heere. Niet ik, maar Hij moet de hoogste plaats in mijn hart, huis en land hebben. Daarom ben ik van plan voor Hem een cederen huis te laten bouwen!’
De profeet vond het een goed voorstel van de koning en sprak: Doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u (2 Sam. 7:3). Maar vrijwel meteen nadat Nathan zijn goedkeuring had gegeven, sprak de Heere tot hem: ‘Ga naar Mijn knecht David terug en zeg tot hem: ‘Niet David zal voor Mij een woning bouwen, maar Ik zal voor hém een woning bouwen. Dat zal in vervulling gaan nadat hij gestorven is en een zoon van hem op de troon zal zitten.
Die zoon Salomo zal Mijn Naam een huis bouwen en Ik zal de stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid’ (vers 13). Die woorden betekenen dat het koninkrijk van David en zijn zoon Salomo weliswaar heel lang zou mogen duren, maar dat uit Davids geslacht de Heere Jezus zou worden geboren (zie kanttek. 22 bij vers 11). Hij is een eeuwige Koning over Zijn uitverkoren volk. Hij, Die naar Gods belofte uit de stam van Juda zou voortkomen, werd nu nader aangekondigd ook uit het huis van David voort te zullen komen en die Nakomeling zou een eeuwig Rijk bezitten. Van Hem zou gezongen worden: “Maar eeuwig bloeit de gloriekroon Op ’t hoofd van Davids grote Zoon” (Ps. 132:12).
In Ps. 89 kunnen we lezen: En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen (vers 30). De kanttekening zegt daarvan: ‘Deze profetie is in Salomo niet vervuld, want hij en zijn rijk hebben een einde genomen, Jer. 22:30; Ez. 21:25,26,27. Zo is dan deze belofte te duiden op Christus, de Zone Davids naar het vlees’ (kanttek. 55).
Omdat de Heere Jezus uit het huis van David zou voortkomen, wordt Hij ook de Zoon van David genoemd. We lezen in Matthéüs 1:1: Het boek des geslachts van Jezus Christus, de Zoon van David. Toen een engel de geboorte van de Heere Jezus aan Maria aankondigde, sprak hij: Gij zult Zijn Naam heten Jezus, Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem de troon Zijns vaders Davids geven (Luk. 1:32). De kanttekening zegt: ‘Dat is, de Koninklijke macht, door welke hier verstaan wordt het geestelijke Rijk van Christus, waarvan Davids rijk een voorbeeld was’ (kanttek. 38).
Omdat de Heere Jezus ook de Vredevorst en Rustaanbrenger is, mocht niet David, die heel veel oorlogen gevoerd heeft, de tempel bouwen, maar zijn zoon Salomo als koning van vrede en rust. Toen David dat alles had vernomen, knielde hij eerbiedig voor de ark des Heeren in de tent neer en erkende de Heere voor Zijn grote dingen aan hem gedaan (vers 21). Hij was niet alleen verwaardigd geworden om koning van Israël te zijn, maar genoot bovendien het grote voorecht dat uit zijn geslacht de Heere Jezus, de Koning der koningen, zou voortkomen. Hij besloot zijn gebed met de woorden: Zo believe het U nu en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht zij; want Gij, Heere HEERE, hebt het gesproken, en met Uw zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden in eeuwigheid (vers 29).
Ik heb aan Mijnen knecht, aan Mijnen uitverkoren’,
Aan David, in Mijn gunst, met enen eed gezworen:
‘Ik zal van kind tot kind, tot aan het eind der dagen,
Uw zaad bevestigen, en uwen rijkstroon schragen (Ps. 89:2).
(Volgende keer D.V. 22. David en Mefibóseth)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 februari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 februari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's