Kohlbrugges Utrechtse jaren (VI, slot)
Vriendenkring
EEen kleine vriendenkring bleef Kohlbrugge trouw. Goed bevriend was hij met de familie Gobius du Sart, die (tot 1843) een suikerraffinaderij op het Lucasbolwerk exploiteerde en daar het zogenoemde suikerhuis bewoonde. Kohlbrugge kwam er vaak en onder zijn leiding werden in dit woonhuis “geestelijke disputen” gehouden. Bekend is dat mevrouw Gobius-van Gennep 10 in 1839 probeerde een verzoening tot stand te brengen tussen Kohlbrugge en dr. Abraham Capadose, die met haar nicht Jeanne van der Houven getrouwd was. Zij regelde een ontmoeting van Kohlbrugge en Capadose in het “suikerhuis” op zondag 29 juli 1839. Daarbij waren ook hun vrouwen en Doortje Gobius du Sart 11 aanwezig. Het kwam echter niet tot een verzoening, veeleer werd de breuk nog groter.
Van de vrienden uit de kring van het Reveil bleven er slechts weinigen over. Tot hen behoorden Hermanus van Heumen in Delft, de gebroeders Willem en Steven de Clercq en hun zwager Matthijs Westendorp in Amsterdam. Ze onderhielden een uitgebreide briefwisseling met Kohlbrugge en enkelen kwamen nu en dan in Utrecht op bezoek. Contacten waren er ook met enkele in Rotterdam wonende dames, die bij Kohlbrugge geestelijke leiding zochten: Maria Petronella Schey, Petronella Drost, Johanna Schey-Drost 12 en Elisabeth (Betsy) van der Houven (zij was een zuster van Jeanne Capadose-van der Houven en sinds 1834 gehuwd met Hendrik van Oordt). Geregeld kwamen enkele Duitse vrienden naar Utrecht: Carl von der Heydt, diens neef Johannes Wichelhaus (toen nog student), alsook de huisonderwijzer Heinrich Andreas Lütge, die in 1845 trouwde met Maria Petronella Schey 13 .
Carl von der Heydt hielp Kohlbrugge bij de samenstelling van zijn uitvoerige verklaring van Romeinen 7: Das siebente Kapitel des Briefes Pauli an die Römer, verschenen in 1839. Met dit boek probeerde Kohlbrugge de verkeerde indruk van zijn preek over Rom. 7: 14 weg te nemen en zich te verdedigen tegen kritiek op zijn exegese. Enkele jaren later kwam zijn commentaar op Matthéüs 1 uit: Betrachtung über das erste Kapitel des Evangeliums nach Matthäus. Daarmee wilde hij aantonen dat het eeuwige Woord werkelijk óns vlees heeft aangenomen, om niet de rechtvaardige en vrome, maar de zondaar zalig te maken. Van Heumen zorgde voor een Nederlandse vertaling van dit werk.
In het jaar 1845 verscheen een bloemlezing van Schriftverklaringen die Kohlbrugge gegeven had in zijn brieven aan Steven de Clercq, Matthijs Westendorp en Groen van Prinsterer. Het boekje werd uitgegeven bij J.G. Broese in Utrecht en was getiteld: Opleiding tot recht verstand der Schrift, voor eenvoudigen, die Gods Woord onderzoeken.
Kohlbrugge was dan wel ambteloos burger, maar bleef in Utrecht dus niet werkeloos. In 1844 zag het er even naar uit dat Kohlbrugge met steun van de minister van Hervormde Eredienst, Baron van Zuylen van Nyevelt, zou worden benoemd tot hoogleraar in de Oosterse talen in Leiden. Hij stond op de nominatie, maar door tegenwerking van liberalen ging de aanstelling niet door. In het daaropvolgende jaar strandde een laatste poging van Kohlbrugge om als lidmaat van de Hervormde Kerk te worden aangenomen. Deze tegenslagen hadden een ongunstig effect op Kohlbrugges toch al zwakke gezondheid en die van zijn vrouw. Op medisch advies besloten zij daarom, met hun dochtertje Antje naar Duitsland te reizen en enige tijd in het kuuroord Godesberg te verblijven. De twee zoons, Gerrit en Jacobus, bleven op hun kostscholen. Kort voor het vertrek naar Duitsland (eind augustus 1845) had in het huis aan de Zuilenstraat bij gepakte koffers nog een eerste ontmoeting plaats tussen Kohlbrugge en de bankier Everard Henry Kol (1816- 1888), diaken van de Utrechtse Hervormde gemeente. De archivaris en bibliothecaris dr. P.J. Vermeulen, met wie Kohlbrugge goed bevriend was, legde dit contact. De ontmoeting met Kol was het begin van een jarenlange hechte vriendschap.
Na Kohlbrugges vertrek
Kohlbrugge en de zijnen vertoefden ruim zeven maanden in Godesberg, tot 15 april 1846. In die tijd kwamen meermalen de gebroeders Carl en Daniel von der Heydt uit Elberfeld op bezoek. Zij drongen erop aan, naar deze stad over te komen om de in verval geraakte Elberfeldse gereformeerde gemeente in haar vroegere staat te helpen herstellen. Kohlbrugge zwichtte ten slotte. Na een korte oriëntatiereis in het Wuppertal keerde hij terug naar Utrecht om nog het een en ander te regelen. Zo moest zijn woning aan de Zuilenstraat te huur of te koop worden aangeboden 14 . Hij bracht afscheidsbezoeken aan zijn vrienden in Utrecht, Amsterdam en andere plaatsen. Op 4 juni 1846 reisde hij met vrouw en dochter Antje per postkoets via Kleef naar hun nieuwe woonplaats Elberfeld. Tot aan zijn dood, 5 maart 1875, diende hij de op 18 april 1847 gestichte “Niederländisch-reformierte Gemeinde”.
Ook na zijn vertrek hield Kohlbrugge contact met zijn vrienden in Nederland, zowel door middel van briefwisseling als door bezoeken over en weer. Utrecht bezocht hij geregeld, vooral tussen 1855 en 1864, toen zijn inmiddels gehuwde zoon Gerrit in Vianen woonde. Zondagavond 29 juni 1856 vervulde Kohlbrugge in Vianen een predikbeurt, die de bejaarde ds. G. van Duijl hem had afgestaan. Het was zijn eerste preek op een Nederlandse Hervormde kansel. Daarna ging hij nog in een aantal andere plaatsen in Nederland voor. In Utrecht probeerden enkele vrienden, met name de ouderling P.J. Vermeulen en de diaken E.H. Kol, hem ook in de domstad te laten preken. Hun pogingen stuitten echter op krachtig verzet van ds. Lucas Merens (1795-1863), die al sinds 1822 in Utrecht stond en er indertijd aan had meegewerkt, dat Kohlbrugge geen lid kon worden van de Hervormde gemeente. Een bemiddelingspoging van het Tweede- Kamerlid mr. Aeneas baron Mackay van Ophemert (1806-1876), een oom van Kohlbrugges tweede vrouw, liep door toedoen van ds. Merens op niets uit. Pas na Merens’ overlijden (augustus 1863) stond ds. W.J. Jorissen Mzn., een weekbeurt in de Domkerk af aan Kohlbrugge. Voor een talrijk gehoor preekte deze op woensdagavond 16 december 1863 over Zacharia 4. Hij begon en besloot zijn preek met de zinspreuk van de Utrechtse universiteit: Sol justitiae, illustra nos! Zon der gerechtigheid, verlicht Gij ons! Alle Hervormde predikanten van Utrecht en tal van studenten woonden de dienst bij. Ook de hoogleraren Ter Haar en Doedes van de theologische faculteit waren aanwezig. Zondagavond 28 februari 1864 vervulde Kohlbrugge opnieuw een preekbeurt in de Domkerk en op zondag 24 juli van dat jaar in de Janskerk.
Toen er in die tijd sprake was van een nieuwe (elfde) predikantsplaats, bood diaken Kol tijdens een kerkenraadsvergadering aan, de kosten daarvan te bestrijden uit de inkomsten van de hem toebehorende hofstede “Zeldzaam” onder Zuilen, mits Kohlbrugge zou worden beroepen. De predikanten W.J. Jorissen en G. Barger steunden dit voorstel. Volgens ds. Jorissen was er in de kerkelijke verwarring niemand meer geschikt om vrede te stichten dan de bejaarde Kohlbrugge, die zo lang buiten de partijen had geleefd. In een buitengewone vergadering van de algemene kerkenraad verzette de ouderling mr. A.J. van Beeck Calkoen (een vriend van de overleden ds. Merens) zich echter heftig tegen Kols aanbod. Hij noemde het “simonie”, het kopen van een kerkelijke bediening. Het voorstel werd verworpen en pogingen om Kohlbrugge op een drietal te plaatsen faalden.
Onder het kerkvolk in Utrecht had Kohlbrugge destijds vrij veel aanhang. Voor een belangrijk deel was dit te danken aan de invloed van een weekblaadje dat onder de titel Zamenspraken verscheen. Het werd geredigeerd door iemand uit de kring van vrienden van Kohlbrugge, namelijk de reeds genoemde Jean Louis Bernhardi (1811-1873), klerk bij het provinciaal archief. De boekhandel J.J.H. Kemmer gaf het blaadje uit. Tussen 14 mei 1859 en 3 mei 1873 zagen 720 nummers het licht, soms in een oplaag van 19.000 à 20.000 exemplaren. In de vorm van gesprekken tussen Kees (Bernhardi zelf), Bart en anderen kwamen in deze populaire “blaadjes van Kees”, die twee cent kostten, allerlei actuele vragen aan de orde. Bernhardi huldigde de contra-revolutionaire denkbeelden van Bilderdijk en de theologische opvattingen van Kohlbrugge en was daarin zeer consequent. Niet alleen verfoeide hij de leer van de volkssoevereiniteit, maar ook keurde hij een grondwet en een volksvertegenwoordiging af. Hij werd bekoord door Kohlbrugges gedachten over rechtvaardiging en heiliging, maar trok consequenties die verder gingen dan zijn leer- meester bedoelde. Kohlbrugge oordeelde dan ook kritisch over Bernhardi’s boekje De parel van groote waarde of de leer der heiligmaking, gevonden in de Heilige Schrift (verschenen in 1863).
Pogingen om een geestverwant van Kohlbrugge als predikant in Utrecht te beroepen, werden pas in de twintigste eeuw met succes bekroond. In 1910 deed ds. H. Kwint (1863-1940) zijn intrede bij de Utrechtse Hervormde gemeente, die hij vele jaren zou dienen. In 1938 kwam ds. B.van Ginkel (1903-2003) naar de domstad. Hij diende de gemeente eerst als wijkpredikant en van 1955 tot 1969 als predikant-directeur van het Diakonessenhuis. Tal van jaren was hij medewerker van het Kerkblaadje. Zijn bijdrage “Utrechtse herinneringen aan Kohlbrugge” in het in 1976 verschenen boek Hermann Friedrich Kohlbrugge, zijn leven, zijn prediking, zijn geschriften is 35 jaar na dato nog altijd zeer lezenswaard.
Noten
10 Theodora van Gennep (1760-1843) was de tweede vrouw van Jacob Frederik Gobius (1749-1821). Na de dood van haar man, die o.a. notaris, schepen en burgemeester van Utrecht was, erfde zij de nalatenschap, waaronder de suikerraffinaderij. J.F. Gobius was eerder gehuwd met Anna Maria
11 Jacoba Theodora Frederica Gobius du Sart (1815-1893), dochter van ds. J.F. Gobius du Sart; zij trouwde in 1848 met dr. Wilhelm Keller (1819-1894), arts te Elberfeld.
12 Petronella’s zuster, Johanna Ooms Drost, was getrouwd met Hendrik Paulus van Velthuysen Schey, een broer van Maria Schey. Hij overleed in mei 1841. In 1845 hertrouwde zijn weduwe met Hermanus van Heumen. Petronella Drost huwde in 1846 met Kohlbrugges vriend en financieel adviseur Henri Jean Arnaud Boissevain.
13 Heinrich Andreas Lütge (1808-1873) en Maria Petronella Schey (1810-1891) waren de ouders van de predikanten Heinrich A.J. Lütge (1850-1923) en Benjamin Lütge (1858-1927).
14 Het pand aan de Zuilenstraat werd eerst verhuurd, later verkocht aan de familie Van Gorkom, die ernaast in de Lange Nieuwstraat woonde; het werd afgebroken en op de oude fundamenten in nagenoeg dezelfde stijl herbouwd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 november 2011
Ecclesia | 8 Pagina's