De Ramp van 1953
Zaterdagavond 31 januari 1953 liepen Henk Groen uit Middelharnis met zijn vriendin Annie Groenendijk uit Sommelsdijk naar het Havenhoofd van Middelharnis. Die wandeling maakten zij elke zaterdagavond. Zij gingen dan even een kijkje nemen hoe de blazer MD3, een houten vissersvaartuig erbij lag. Oorspronkelijk was dit vaartuig de ST46 uit Stellendam geweest. Deze blazer was van Henk's vader, CorneUs Groen Azn.
Het stormde en het weer was erg guur. Het jonge tweetal kon zich nauwelijks tegen de wind voortbewegen. Soms stonden ze zelfs even stil en konden geen been verzetten, maar ze hielden vol en bereikten toch het Havenhoofd. Daar zagen zij meteen een woest tekeer gaande watermassa waarvan de hoge stand hen de schrik om het hart sloeg. Het was immers nog lang geen vloed!
's Middags al had in het zuidwestelijk deel van ons land de wind ruimschoots de stormgrens overschreden. Half de middag was de wind naar het noordwesten geruimd en daarbij nog in kracht toegenomen. Deze storm stuwde grote watermassa's de brede zeegaten in en bedreigden alle eilanden in onze streken. De blazer MD3 lag aan een uiterst gespannen draad die elk moment kon afknappen. De twee wandelaars liepen naar het pontonhuisje van de RTM en zagen dat Leen van der Groef daarin aanwezig was. Ook zij gingen naar binnen en groetten elkaar. Het kortdurende gesprek dat daarop volgde, ging uiteraard alleen maar over de aanhoudende storm, de uitzonderlijke hoge waterstand en het enorm grote gevaar voor dijkdoorbraken.
Eigenlijk was het niet verantwoord dat ze daar zomaar rondliepen. De toestand werd met de minuut gevaarlijker.
Henk maakte gebruik van de telefoon en belde een taxi bij Adam Smitshoek in de" Nieuwstraat van Middelharnis in welke straat ook Henk woonde. Smitshoek haalde hen op alsof er niets aan de hand was en bracht de jongelui naar Middelharnis. Daarna werd Annie lopend thuis gebracht en keerde Henk weer terug naar de Nieuwstraat. Thuis gekomen dook hij om ongeveer elf uur in bed. De volgende morgen half vijf werd hij wakker en hoorde de torenklok luiden. OnmiddelUjk begreep Henk wat er aan de hand was, stapte uit bed en trok zo snel mogelijk zijn kleren aan. Zijn vader was al op pad gegaan. Toen Henk op de Kaai aankwam was men al bezig met het aanbrengen van zandzakken om het water tegen te houden. Henk sloot zich daarbij aan. Nauwelijks was hij bezig om zijn aandeel in dit werk te leveren of er werd geroepen dat er mensen in nood waren op het woonwagenkamp aan de Dwarsweg van Middelharnis.
Henk ging er direct op af. Op de Oudelandsedijk stonden reeds vele mensen te kijken naar een afschuweUjk schouwspel. Op het woonwagenkamp stonden aanvankelijk zeven of acht wagens die allemaal door het aanstormende water naar de zuidoost hoek van de polder Oostplaat waren meegesleurd behalve één. Die wagen had de kracht van het plotseling toestromende water weten te weerstaan. Dat kwam doordat deze wagen verankerd stond om wiebelen te voorkomen.
Vier mensen van de famiUes Mandemaker en Netten die al wat spullen naar de dijk hadden gebracht waren naar deze wagen teruggekeerd. Waarschijnlijk zijn zij door het metershoge vloedwater overvallen op het moment dat zij in de wagen stonden. Twee mannen en een vrouw hadden kans gezien om bovenop het dak van de woonwagen te klauteren en plat te gaan liggen om zich tegen de stormwind enigszins te beschermen. Die aanblik deed de toeschouwers rillen van machteloosheid. Binnen in de wagen moest zich nog een vrouw bevinden zoals pas later zou blijken. Er deed zich maar één vraag voor. Hoe moest men die mensen op de woonwagen die in de woest golvende watermassa amper kon blijven staan, gaan redden? Aan de andere kant van de Oudelandsedijk lag in de Vliegerskreek een houten boot van Joh. Springvloed-Dubbeld die hij voor het vissen in de Vliegers gebruikte. Die boot lag het dichtst bij en moest oimiiddellijk worden gehaald. Het was een boot van wel zes meter lengte maar er lagen geen roeispanen bij. Die dingen ging Henk Groen thuis in de Nieuwstraat 31 zelf halen. Toen hij terugkeerde was er in de hele situatie nog niets veranderd. Weliswaar was het aantal toeschouwers op de dijk toegenomen maar meer ook niet. Henk ging er met die boot alleen vandoor. Met uiterste krachtsinspanning roeide hij tegen de stormachtige wind en de felle golfslag in en was op zo'n honderd meter van de dijk afgeraakt toen een roeipen werd afgeslagen. Dit had als gevolg dat hij in een flits kopje onder ging en zelfs onder de boot terecht kwam. De half drijvende boot werd met roeier en al in de kortste keren naar de wal teruggeslagen. Daar aangekomen rende Henk geheel doorweekt van het ijskoude water op kousenvoeten terug naar huis. Nauwelijks had hij zich thuis verschoond of dierenarts Freijlink en dokter Wieringa kwamen op hem af en riepen dat hij direkt moest komen. Er was inmiddels een man van het woonwagendak afgevallen en verdronken. De andere twee mensen moesten kostte wat het kost worden gered! Maar hoe? Vanaf de Oudelandsedijk tegen de wind in
Vanaf de Oudelandsedijk tegen de wind in optomen naar de plaats des onheils ging niet. Dat was gebleken. Men opperde een ander plan.
Men zou het gaan proberen vanaf de Oost Havendijk bij Peeman, in de buurt van de groene glintenloods van de PTT. Met een auto van bode Both werd de boot naar de Oost Havendijk vertransporteerd. Dit keer ging Henk niet meer alleen erop af. Leen Groen, de jongste zoon van de welbekende opoe Groen uit het café in de Nieuwstraat sloot zich bij hem aan alsmede Mattheus Smit uit de Dirk Bosstraat die kaptein was op één der RTM-boten.
In vliegende vaart ging het met de stormachtige wind mee naar de woonwagen waarop nog steeds mensen in grote nood verkeerden. Henk had van huis in de gauwigheid twee roeipennen, een zware lijn en een dreg meegenomen. De dreg kwam goed van pas!
Na uitgeworpen te zijn hield deze zich gelukkig goed vast in de bodem. Was dit niet het geval geweest dan had het er wederom slecht uitgezien. De drie maimen vochten tegen de elementen die met alle kracht het werk van de koene redders tegenwerkten.
Leen sprong op het dak van de wagen. Henk hield de boot langszij.
Teeuw nam de man van het dak in de boot maar helaas, die man was reeds overleden. De naast hem gelegen hebbende vrouw gaf nog enige tekenen van leven en praatte wat. Intussen vond Leen Groen een nog levend hondje in de wagen dat kon worden gered. Maar tot zijn schrik zag Leen dat in de wagen die bijna geheel vol water was gelopen, het schier levenloze Uchaam van een vrouw. Liggende op het dak van de wagen, zagen Leen Groen en Teeuw Smit kans om het hchaam van de vrouw door een zijraam uit de wagen te halen. Nadat zij zich hadden overtuigd van het feit dat geen andere slachtoffers zich meer op of in de woonwagen bevonden, werd met de droeve last van een omgekomen manspersoon en twee hevig bibberende vrouwen die nog in leven waren, koers gezet naar de hoek bij de Oudelandsedijk waar de daar gelegen min van de familie Zweerus grotendeels in het zeewater was verdwenen. Onderwijl was het lichaam van de man die eerder van het dak van de woonwagen was afgegleden aan de Oudelandsedijk aangespoeld. Honderden toeschouwers waren samengestroomd. De meeste van hen stonden te kijken naar het werk van de drie moedige redders. Zij gaven de twee geredde vrouwen over aan dokter Wieringa die zich als mens en als medicus over hen ontfermde!
De slachtoffers van het woonwagenkamp aan de Dwarsweg waren de 40-jarige Johannes M. Mandeimiaker en de 38-jarige Hendricus Netten.
Dat bracht het totaal aantal slachtoffers van de Ramp op 1 februari 1953 te MiddeUiamis op 17.
Over het reddingswerk van Henk Groen en dokter Wieringa zou nog een volledig chapiter te schrijven zijn al was het alleen maar over de redding van Stoffel Koningswoud en diens gezin in de Bleekert bij Nieuwe Tonge.
Fragmenten ener brandweerman
Meindert Driesse, chauffeur en pompbediende van de Vrijwillige Brandweer van Middelharnis had op zaterdagavond 31 januari 1953 zijn vriendin Marietje van der Gijze thuis gebracht.
Om middernacht ging Meindert toch nog even naar de Kaai van Middelharnis kijken want vertrouwen deed hij het niet. Daar waren nogal wat mensen samengekomen om met eigen ogen te zien hoe hoog het water reeds was gestegen. Een van de omstanders Ewout van der Velde, beweerde dat hij het water nog nooit zo hoog had zien staan! Het was in één woord angstwekkend en toch gingen de mensen naar huis en kropen in bed. Men wist gewoon niet wat die waterstand te betekenen had. Maar vijf uren later stond Meindert reeds op. Zijn vader zei: "ga maar gauw naar de Brandweer, daar zullen ze je wel nodig hebben". Meindert ging.
Zodra hij bij de kazerne aankwam sloeg gemeentewerkman Arend Vroegindeweij alarm. "We moeten naar de Spui. De boel staat daar onder water en Arie Dorser (de dikke Arie genoemd) staat met zijn woonwagen helemaal in het water en heeft om hulp geroepen. Meindert Driesse en Simon Groen, ook een brandweerman, gingen samen op weg. Door het slop bij kapper De Jager op de Westdijk kon men op het Spui komen. Maar zonder bootje konden zij niet bij Arie komen. Zij gingen daarom hout halen bij timmerman Jan van der Wende in de Nieuwstraat. Van dat hout maakten zij een vlot waarmee zij naar de woonwagen afdreven. Bij de wagen aangekomen wUde Arie niet uit zijn kooi komen, bang daar hij was om op het wankele vlot te stappen. Pas veel later na het eerste laagtij kwam de woonwagenbewoner tevoorschijn.
Meindert en Simon keerden terug naar hun basis.
Burgemeester Reijnders had inmiddels opdracht gegeven om zoveel mogelijk mensen in veiligheid te brengen. Dokter Wieringa voegde zich bij de brandweerlieden en wees hen op de in grote nood verkerende mensen op het woonwagenkamp aan de Dwarsweg. "Daar moet hulp worden geboden!" en de dokter legde de klemtoon op de stam van het werkwoord moeten. Meindert en Simon zijn er heen gegaan maar konden niets uitrichten. Wel waren ze getuige van de reddingspogingen die in dit verhaal reeds zijn beschreven. De beide brandweerlieden gingen terug naar het gemeentehuis. Na aldaar wat gegeten te hebben, voegde zich Cor Jordaan, eveneens Ud van de Brandweer bij hen. Gedrieën werden ze naar de Waterweg gestuurd waar het water inmiddels flink was gezakt. Daar vonden zij het levenloze lichaam van de weduwe Kranse-Vroegindeweij. De brandweerlieden hadden echter niet de beschikking over een vervoermiddel. In een bestelauto van bode Both werd het stoffelijk overschot van de arme vrouw naar de winkel van Job Buijsse gebracht. Buijsse was haar schoonzoon.
Weer gingen zij naar het gemeentehuis waar burgemeester Reijnders orders had gegeven om in Middelharnis uit voorzorg her en der mensen op te zoeken die zichzelf niet zouden kunnen redden bij een evenmele verslechtering van de situatie in het dorp en hen alvast in veiligheid te brengen in de Catechisatiezaal bij de Ned. Herv. kerk. De dinsdag erna werd in dit gebouw de gaarkeuken gevestigd. Daar tossendoor werd de brandweerauto, een lagedrukspuit, verreden naar het Zandpad en werd geparkeerd voor de winkel van Willem Vis van Heemst. Moe van al dat gesjouw moesten bij vader Jan Driesse nog zeven koeien worden gered toen het water op het eind van de middag alsnog het dorp Middelharnis binnenstroomde. De oudste koe werd het eerst los gelaten in de hoop dat die de weg wel zou opgaan naar de hoger gelegen Voorstraat. Door die straat kwam het dier elk voorjaar om naar het gors te worden uitgejaagd. Nog diezelfde avond was het een hele toer om de eigen koeien terug te vinden en te vangen. Die van Driesse vonden onderdak in een loods van Piet Mackloet op de Kaai van Sommelsdijk.
Meindert kon vanwege de waterstand niet meer naar de Ring van Middelharnis terug. Hij süep bij zijn vriendin op de Oostdijk van Sommelsdijk waar intussen zeventien mensen in een betrekkelijk kleine dijkwoning geherbergd werden.
De volgende dag, 2 februari, werden weer allerlei reddingswerkzaamheden uitgevoerd. Meindert en Simon nu met Hans de Waard, ook lid van de brandweer, ging het per rubberboot naar de Burg. Mijslaan waar een drietal beambten van de PTT uit de Centrale aldaar konden worden bevrijd. Pas in de middag kon dan eindelijk de onder-commandant van de Brandweer, Gerard de Koning en diens vrouw uit hun woning worden gehaald. Ach, het ontbrak hun in die eerste dagen vooral aan communicatie om over coördinatie van de reddingswerkzaamheden maar niet te spreken. Men deed wat men kon.
Brandweerman of niet
Bij het bezoek van Koningin Juliana aan Middelharnis kwam de hofauto halverwege de Voorstraat door het water stil te staan. Meindert Driesse werd er heen gestuurd en de auto werd weer rijvaardig gemaakt.
In die eerste dagen, zolang eb en vloed nog vrij spel hadden, moesten bij eb telkenmale het rioolgemaal in de Ring worden leeggepompt. Meindert en Jaap Kievit Pzn., ook pompbediende van de brandweer, hadden die taak nacht en dag op zich genomen.
En dan nog de koeien van Driesse. Die moesten worden gemolken. De melk werd aan Jan en alleman uitgedeeld.
DEMD3
De houten blazer, de MD 3 van Cor Groen Azn. was tijdens de eerste rampdagen van februari 1953 bijna niet meer te vinden. De schipper - of beter gezegd de visser - eigenaar wist natuurhjk wel op welke plaats zijn blazer lag aangemeerd. Maar terwijl Cor Groen alsmede zijn broer Arend en zijn eigen zoon Henk de eerste dagen zowat dag en nacht in touw waren om mensen uit hun benarde posities van de in Middelharnis in het water staande woningen te bevrijden, lag de blazer op het Havenhoofd in de verdrukking. Bijna honderd schepen van alleriei maten en soorten waren op het Havenhoofd samengekomen om hulp te bieden in het rampgebied. Er lagen binnenvaartuigen, sleepboten, marinevaartuigen en zelfs landingsboten, allemaal om te helpen.
Welke van deze boten zou zijn aangevaren tegen de blazer van Groen? Dat vissersvaartuig had in die dagen zoveel averij opgelopen, de verschansing lag bijvoorbeeld geheel in prak, dat het voor zijn doel niet meer gebruikt kon worden. De schade bedroeg naar schatting ƒ 17.000,-. Het vaartuig was verzekerd. Maar verzekeringsmaatschappijen beschikken over experts en een van hen maakte uit dat het geen zaak was voor de verzekering. Hij noemde het rampschade en verwees onverwijld naar het in het leven geroepen Rampenfonds. Daar aangeklopt verwees men naar de verzekering. Een klassiek voorbeeld van het sturen van het kastje naar de muur. ,
Groen had geen geld om het schip te laten repareren. Wie goed doet, goed ontmoet... Groen werd schipper te voet, een schipper dus zonder schip. Het kapotte schip, de MD3, werd in oktober van het Rampjaar 1953 verkocht voor zo'n slordige ƒ 3.500,-. De kopers waren twee stucadoors uit Koedood. De blazer met een 16 PK dieselmotortje werd naar Koedood gevaren door Henk en zijn oom Arend. Het water bleef de familie Groen lokken. In 1956 kochten zij een ander schip, een schokker. Dat vaartuig werd de nieuwe MD3 waarmee Henk met zijn oom Arend samen op het Haringvliet ter visvangst ging. "Wat vingen jullie en kon je er van bestaan?" vroeg ik terloops. Zij vingen hoofdzakelijk paling en spiering. "Een goede boterham", klonk het tevreden antwoord.
In verband met de uitvoering van de Dehawerken zag de familie Groen zich in 1968 genoodzaakt met de visserij te stoppen. Jammer. Menige liefhebber van vis uit Middelharnis en Sommelsdijk gingen in die jaren 's zaterdagsochtends op het Havenhoofd aan boord van de MD3 een vers maaltje kopen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 2002
Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's