De Ramp van 1953
Aan de Langeweg van Oude Tonge stonden eens tien vrijstaande woningen met erf van wat genoemd werd Kleingrondbezit. Net als op de Zuiddijk. De huizen zijn in 1927 gebouwd door aannemer Floor Osseweijer. De woningen waren van een goede kwaliteit en die kwaliteit heeft in 1953 indirect veel ellende voorkomen.
Op B68, de eerste woning vanaf de Capelleweg gerekend, woonde Marien van Kempen die gehuwd was met Teuntje Luijendijk. Zij hadden vier kinderen: Teun, Daan, Tanny en Wout. Teun was reeds gehuwd met Adriana Potappel uit Oud Vossemeer. Beiden woonden in op B68.
Daan was naar zijn vriendin Bastiana Boom die in de Willemstraat woonde. Later in 1953 zijn zij gehuwd. Tanny was ook reeds gehuwd en woonde in Rotterdam.
Wout, de jongste, was thuis. Die was nog te jong om op vrijerspad te gaan. Zaterdagavond, luttele uren voor de Rampdatum, was Marien van Kempen een vrachtje juun (uien) gaan betalen bij zijn buurman Adrianus van Peperstraten die gehuwd was met Geertruida Esser. Ze hebben ongetwijfeld een buurpraatje gemaakt en een praatje over de storm die ons land zo teisterde. Van Kempen heeft de door Van Peperstraten geleverde uien betaald en gelijk een ander vrachtje uien gekocht dat in de komende week geleverd zou gaan worden. Marien van Kempen en later zijn zoon Teun was commissionair in veldvruchten. Aan tafel bij Van Peperstraten zat ook Simon van Tiggelhoven die gehuwd was met Siska van Peperstraten Adriaansdr. Zij hadden twee kinderen, Aat en Poldy. Zij woonden in Rotterdam en waren een weekendje in Oude Tonge bij vader en moeder Van Peperstraten.
Die avond ging iedereen naar bed en het ene licht na het andere in de huizen aan de Langeweg werd gedoofd. De stormwind rukte aan loshangende voorwerpen en soms leek het erop alsof er aan de dakpannen werd gerukt. De stormwind gierde om de vrijstaande huizen heen, maar de aandacht voor deze hinderlijke geluiden verslapte met de minuut, want iedere bewoner viel tenslotte in slaap. Men is daar niet gewaarschuwd voor overstromingsgevaar of dijkdoorbraken maar de plotselinge komst van het water zelf, dat met veel geraas gepaard ging, alarmeerde de bewoners van alle woningen. Bij Van Kempen stond de wekker op half vijf. Vader en moeder Van Kempen die beneden sliepen, moesten naar boven vluchten. In de gauwigheid werd de Bijbel gepakt en ook het geld dat boven op zolder heel wat veiüger zou üggen. Amper boven zijnde, steeg het water onrustbarend hoog.
Daar zaten ze nu met zijn vijven in het donker. Ze konden door een raam wel naar buiten kijken maar de eerste beelden waren vaag en verre van fraai. Moeder Van Kempen dacht dat zij de ganzen, die normaal rondom het huis scharrelden, voorbij zag zwemmen maar dat bleken bij nader inzien de schuimkoppen te zijn van het golvende zeewater dat bezit had genomen van het Oude Tongese Oudeland. Later zagen zij hun auto niet voorbij rijden maar voorbij drijven gevolgd door de complete schuur.
De bij elkaar gekropen familieleden begonnen psalmen te zingen en putten moed uit de inhoud van elk psalmlied. Zo verstreken de uren.
Nadat het nachtelijk donker langzaam in de ochtendschemering was overgegaan zagen ze pas goed hoe hun omgeving was veranderd. Zij schrokken van de beelden die ze zagen maar meer nog schrokken zij van de beelden die verdwenen waren, beelden die hen als bewoners van het gebied eigenüjk op het netvlies stonden geschreven. Allereerst zagen ze de boerderij van Jan van Vught waarvan de schuur zwaar beschadigd was. Schuin vanuit hun woning keken de Van Kempens op het steetje van Crelis Fris aan de
Capelleweg. Ze keken, ze tuurden maar het steetje was uit het vertrouwde beeld verdwenen! 't Was toch niet te geloven! Oom Creüs was weduwnaar van Neeltje van Kempen, een tante van Marien van Kempen. Fris woonde samen met zijn ongehuwde zoon Herbert. Beiden konden oimiogelijk de Ramp hebben overleefd wat helaas later door de feiten werd bewaarheid.
Aan de Capelleweg stond verder een mooie boerderij van Willem Kamp. Dat mooie spul was weg!
Kamp hield nogal wat paarden. Hij was ook loonwerker. De bewoners Cornells Jacob Kamp met zijn vrouw Adriana Stijntje Noteboom en hun zoon Willem die 46 jaar was behoorden eveneens tot de vele slachtoffers.
Verderop langs de Capelleweg stond een blokje van vijf huizen. Het waren huurwoningen; de eigenaar was Adrianus van den Berg uit de Nieuwstraat. De familie Van Peperstraten woonde op nummer 54, de familie Hameete op 55, de familie Van Eek op 56, de familie Tuns op 57 en de familie Les op 58.
De meer dan drie meter hoge waterlawine die die nacht met oimieteüjke krachten als het ware door de polder was heengeraasd had in luttele seconden alle vijf woningen tegen de vlakte geslagen en in brokstuk ken uiteen gedreven. Waarschijnlijk waren de bewoners in hun slaap verrast. Het aantal bewoners bedroeg achtentwintig. Deze gebeurtenis alleen al zou als een ramp kunnen worden betiteld. Voor de overzichtelijkheid zal ik de slachtoffers hiernaast, in treurende gemoede, vermelden.
Van het gezin van Adrianus van Peperstraten waren de zoons Frans en Geert niet meer inwonend. Zij hebben derhalve de Ramp overleefd. Arie van Eek heeft die zondag lange tijd aan een balk van de loods van Marien van Kempen aan de Stationsweg gehangen maar bezweek toen de man aan het eind van zijn krachten kwam... Niemand van de bewoners van het blokje van vijf woningen overleefde de Ramp, ook Arie van Eek niet. Men was in die eerste uren niet in staat om die arme man te redden.
Vanuit de woning bij Van Kempen werd ook gekeken naar de andere kant. Hoe zou de toestand bij de naaste buren wel zijn? Men schrok van het antwoord. Vermoedelijk heeft een drijvende balk, die afkomstig moet zijn geweest van een vernielde boerenschuur, steeds liggen beuken tegen één van de muren van het pand Lange weg B69 bewoond door Adrianus van Peperstraten. De woning had grote schade opgelopen en de zes mensen die zich daarin bevonden moesten de grootste moeite getroosten om te overleven. De desastreuze krachten van het water brokkelden de woning steeds verder af daarbij geholpen door de harde wind als eeuwige vriend van de zee. Deze elementen, water en storm, hadden overal vrij spel en konden in het geheel niet meer getemperd of gehinderd worden door de daarvoor oorspronkelijk aangelegde dijken die zo zeer gehavend waren. Zelfs eb en vloed hadden vrij spel gekregen in de ondergelopen polders.
De famiüe van Van Peperstraten verkeerde in grote nood. Doch als de nood het grootst is, is redding nabij en het liet zich aanzien dat dit gezegde bewaarheid ging worden. Een watervUegtuig scheerde over de woningen van Kleingrondbezit aan de Langeweg en het was duidelijk dat de inzittenden van het vliegtuig de wanhopige situatie bij Van Peperstraten hadden waargenomen. Maar zij konden daar op de wilde baren niet dalen vanwege het geboomte en allerlei obstakels. Wel is dit gelukt bij de tiende woning van Kleingrondbezit. Deze woning was zo ernstig beschadigd dat het restant elk ogenblik in elkaar kon zakken. Maar op het nog niet vernielde deel van het huis zaten die zondag de bewoners Dirk de Vos met zijn vrouw in grote nood. Daar op het eind kon het watervliegtuig wel landen. De bemanning van de vliegboot kon met behulp van een uitgeworpen rubberboot de twee verschrikte en verkleumde mensen van een wisse dood redden. Het hele huis is daarna ingestort...
Toch hebben de mensen bij Van Peperstraten de hele dag stand gehouden en moesten zonder enige hulp de volgende nacht in doodsgevaar doorbrengen. Pas de volgende ochtend ging men tot actie over Simon van Tiggelhoven, de schoonzoon van Van Peperstraten wierp alle pannen aan een kant van het dak af en wrikte net zo lang totdat hij ongeveer een kwart gedeelte van het schuin aflopende dak had losgekregen. Dat stuk dak werd als vlot te water gelaten. Inmiddels het bij Van Kempen zoon Teun zich door een gat in de zoldering naar beneden zakken l) wat hem een koude douche opleverde. Dat gat was nog open gebleven na het aanleggen van electriciteitsleidingen. Men begon elkaar toe te roepen en toe te schreeuwen tegen de noordwester storm in. Met en gedeelte van een kris (uit zijn Indiëtijd) waaraan Teun een draad had bevestigd, gooide hij het voorwerp naar Simon. Die kon het toegeworpene gelukkig grijpen. Na de draad volgde een dun touw en na het dunne touw een wat dikker touw. Zodoende was er eindelijk een verbinding tot stand gekomen tussen hulpbehoevenden en hulpgevenden waarbij Simon en Teun de belangrijkste personen waren. Een groot probleem vormde het opstappen van de zes in nood verkerende bewoners van het huis dat in een complete ruïne was veranderd. Siska en de kinderen waagden de overstap wat naar behoren ging maar toen Van Peperstraten en zijn vrouw op het vlot wilden stappen, raakte het vlot uit zijn horizontale ligging en helde schuin naar een kant. Dat had als gevolg dat de vrouw in het water viel. Toen haar man haar wilde grijpen overkwam hij hetzelfde lot en beiden verdronken in elkaar's armen voor het oog van de kinderen en van de buren. Later zijn hun lichamen gevonden bij de vernielde hoeve van Toon Krouwer. Weliswaar was het water al flink gezakt maar de oversteek van de ruïne naar de woning van Van Kempen bleef een gewaagde onderneming. De korte overtocht werd. God zij dank, tot een goed einde gebracht. Het vormde vooral voor Siska een probleem om door de zolderopening naar boven te komen. De mannen en de kinderen Aat en Poldy hadden daar minder problemen mee. Marien van Kempen met zijn jongste zoon Wout trokken de logé's van de buren één voor één door het gat naar boven. Ze waren nat en ze hadden het verschrikkeüjk koud. De kleine Poldy van twee jaar oud vroeg op aandoenlijke wijze: "Mama krijg ik nou een kopje warme thee?" Daar kon natuurlijk niet aan worden voldaan. Het enige aan proviand dat boven stond was een poterkistje dat gevuld was met stoofperen van het ras Gieser Wildeman. Wel konden ze zich verschonen of beter gezegd droge kleren aanüekken. Ze waren gered, maar nog niet helemaal. Zij zaten nu met negen mensen op zolder bij Van Kempen en brachten wederom een nacht door onder bijzonder miserabele omstandigheden.
De reddin
Schipper Hansje Kanters (waarschijnUjk met Teeuw de Korte als assistent) voer met een vaartuig met buitenboordmotor op maandag 2 februaii 1953 de in een zee veranderde Oudelandsepolder in. Zijn doel was mensen redden maar om de juiste koers te bepalen was de schipper veel te veel afhankelijk van de nog steeds stormachtige wind. Daardoor werd veel van de schipper aan navigatiekennis gevergd. Zijn eerste reddingspoging op die dag slaagde goed. Kanters redde eerst Jan Les met vrouw en zeven van de acht kinderen. Achter de boot hing nog een rubberboot waarin ook enige mensen konden plaats nemen. Dergelijke reddingspogingen werden de ganse dag uitgevoerd. Er kon niet worden gepauzeerd. Pas tegen de avond was de familie Van Kempen en de familie Van Tiggelhoven 'aan de beurt'. Ieder kreeg een plaatsje in de boot behalve Teun en Simon, die moesten plaats nemen in de rubberboot erachter. Het gure winterweer maakte de overtocht allerminst plezierig. Ze raakten wederom kletsnat en de hagelbui die zich ontlastte, pijnigde vooral de oren voor zover die niet door een kraag konden worden beschermd. Aan de voet van de Molendijk werden de geheel verkleumde en zich akehg voelende passagiers afgezet. Daarna ging ieder zijns weegs. Kanters voer die avond niet meer uit. De familie Van Kempen vond onderdak bij opoe Antje LuijendijkKooijman die in het dorp een winkeltje had. Zij woonde daar met haar dochters Genitje en Pie. Daar waren ze allen in goede handen. Het was echter al gauw duidelijk dat zij daar niet konden blijven. Twee dagen later vertrok de familie van Marien van Kempen per schip naar Dintel Sas. Zij gingen niet verder Brabant in zoals dat met de meeste evacué's het geval was, maar zij reisden naar Rotterdam waar ze in de Ahoyhallen werden opgevangen. Degene die bij familie konden worden ondergebracht behoefde uiteraard van de hulporganisaties geen evacuatieadres. De Van Kempens gingen naar hun dochter respectievelijk zuster Tanny in Rotter dam. Na een paar weken verhuisden zij naar Drongelen in het land van Ahena. In een leeg staand pand, de burgemeester had er in gewoond, vonden zij huisvesting. En wat deed Marien van Kempen? Uien zaaien!
Echter wel in zware grond, een geheel andere grondsoort dan de zavelgronden rondom Oude Tonge. De uien groeiden dat jaar slecht en hadden bovendien veel last van kroef. Het bij uitstek Flakkeese product van vreemde bodem heeft niets opgebracht. Gelukkig bracht de teeh in 1954 op eigen bodem meer op. (wordt vervolgd)
P.S.: Teun van Kempen is nog steeds act inzake het werk voor de Stichting Oud Indiégangers. Persoonlijk heb ik het genoegen gehad met Teun in dezelfde klas van de Landbouwschool te Sommelsdijk te hebben gezeten. Betden hebben daar zeer goede herinneringen aan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 2002
Eilanden-Nieuws | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 2002
Eilanden-Nieuws | 16 Pagina's