Meditatie
…doch in benauwdheid der tijden. Daniël 9:25b
In onze gesprekken hebben we het er wel eens over dat we in een benauwde tijd leven. Dat is een Bijbelse uitdrukking en ik zou die Bijbelse uitdrukking met u willen overdenken. Die vinden we in het slot van Daniël 9 vers 25. Dit vers luidt als volgt: Weet dan en versta: van den uitgang des woords (dat is: vanaf die tijd dat het bevel zal uitgaan om het Joodse volk los te laten uit de Babylonische gevangenschap), om te doen wederkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. Ja, en dan, na die twee en zestig weken, zo lezen we in vers 26, zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelven zijn. En vervolgens zal komen een volk des vorsten, dat zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn en vastelijk besloten verwoestingen.
Deze toekomende zaken worden hier aan Daniël geopenbaard. Dit alles zal geschieden, doch in benauwdheid der tijden. Dit korte zinnetje klinkt in de binnenkamer van Daniël. Die man heeft in een rechte weg werkzaamheden gekregen met land en volk. Dit kunt u lezen in het begin van Daniël 9. Dit hoofdstuk begint met: In het eerste jaar van Daríus, den zoon van Ahasvéros, uit het zaad der Meden, die koning gemaakt was over het koninkrijk der Chaldeeën; in het eerste jaar zijner regering merkte ik, Daniël, in de boeken, “te weten in de Schriften van den profeet Jeremia” (kanttekening 7), dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot den profeet Jeremía geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaar was (vers 1 en 2). Dus die man krijgt licht van de hemel en dan mag hij zien dat die zeventig jaar van ballingschap bijna ten einde zijn. Daar wordt hij werkzaam mee. Hoe? Wordt hij dan als een rechthebbend mens werkzaam met een belofte van God? U hebt het toch beloofd, Heere, aan Jeremia? Het staat er toch in die boekrol? Nee, zo niet. U moet maar eens lezen hoe deze man werkzaam wordt met de belofte van de Heere. Er staat in vers 3: En ik stelde mijn aangezicht tot God den Heere, om Hem te zoeken met het gebed en smekingen, met vasten, en zak, en as. Ik bad dan tot den HEERE mijn God, en deed belijdenis, en zeide: Och Heere, Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden; wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden en van Uw rechten. En wij hebben niet gehoord naar Uw dienstknechten, de profeten, die in Uw Naam spraken tot onze koningen, onze vorsten en onze vaders, en tot al het volk des lands. Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, gelijk het is te dezen dage (vers 4-7a). Daniël komt dus met de toezegging van God in de rechteloosheid en in de onwaardigheid terecht. En van daaruit, vanuit de onwaardigheid, eindigt hij dan zijn gebed met: Neig Uw oor, mijn God, en hoor, doe Uw ogen open, en zie onze verwoestingen, en de stad die naar Uw Naam genoemd is; want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtig heden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn. O Heere, hoor, o Heere, vergeef, o Heere, merk op en doe het, vertrek het niet; om Uws Zelfs wil, o mijn God; want Uw stad, en Uw volk is naar Uw Naam genoemd (vers 18-19).
Hierop krijgt hij een Goddelijk antwoord. Gabriël wordt van God gezonden en gaat Daniël onderrichten. In de eerste plaats over de zeventig weken, die de Heere onderverdeelt in 7 weken, 62 weken en 1 week. Daarvan lezen we in vers 24 en 25: Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Weet dan en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messías, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden.
Dus bij elkaar genomen 69 weken in de benauwdheid der tijden. En vervolgens leest u nog van 1 week in vers 27: En hij zal velen het verbond versterken één week; en in de helft der week zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste.
Wat betekent dit alles? Om deze woorden recht te verstaan hebben we in de eerste plaats nodig het licht van de Heilige Geest. En daarnaast hebben we ook onmisbaar onze kanttekeningen hierbij nodig. Om de woorden niet alleen letterlijk, maar ook geestelijk te verstaan. De kanttekenaren zeggen: “Daniël had maar gebeden om de verlossing van zijn volk uit Babel, de Heere geeft hem dat niet alleen, maar oneindig meer, want Hij openbaart hem daarenboven den tijd, wanneer niet alleen de Joden, maar ook Zijn ganse volk uit de macht des duivels en der eeuwige verdoemenis door den Messías zou verlost worden” (kanttekening 71).
De 70 weken zijn zeventig jaarweken, wat overeenkomt met 490 jaar. Dit mag u, evenals in Openbaring, niet geheel letterlijk nemen. Daar zit ook iets symbolisch in. Deze tijdsperioden hebben een letterlijke en een geestelijke betekenis.
Wat de letterlijke betekenis aangaat, onder die eerste zeven jaarweken, dus ongeveer 50 jaar, hebben we te verstaan de tijd dat de Joden uit Babel wederkeren en stad en tempel herbouwen. Dan volgt er een hele lange tijd van 62 jaarweken, een periode van ruim 430 jaar. Vooral die tijd zal een tijd der benauwdheid zijn. Aan het einde van die tijd zal de Messias uitgeroeid worden. Daarna volgt er nog één jaarweek. Die week zal eindigen met een verschrikkelijke verwoesting.
De eerste tijd, de tijd van de herbouw van de tempel, is voor de Joden nog een vrij rustige tijd. Maar daarna volgt die lange tijd waarin onder anderen die verschrikkelijke koning Antiochus Epiphanes, (ca. 215-164 v.Chr.) probeert om de Joodse godsdienst omver te werpen. In die tijd heeft het Joodse volk het ontzaglijk benauwd. Het zijn uiteindelijk de Makkabeeën die Antiochus Epiphanus neervellen. Maar vervolgens komen de Joden onder de macht van de Romeinen terecht, een periode waarin ze opnieuw niet vrij zijn. Dan breekt de tijd aan dat de Messías uitgeroeid wordt. Vanwege Zijn dood houden het slachtoffer en het spijsoffer op als schaduwen die verdwijnen voor de opkomende Zon. En ten slotte wordt in het jaar 70 na Christus Jeruzalem door dien gruwelijken vleugel, door het Romeinse Rijk, verwoest. Er blijft dan niets over van de staat Israël. De Joden worden verstrooid over de aarde. En dit blijft zo, eeuwenlang.
Deze woorden hebben ook een geestelijke betekenis. Aan Daniël wordt niet alleen geopenbaard dat de Joden uit Babel verlost zullen worden, maar ook dat Gods ganse uitverkoren Kerk uit satans macht en van de eeuwige straf verlost zal worden door de Messías, Die uitgeroeid zou worden. Daniël krijgt in de benauwdheid der tijden iets te zien van al de wereldweeën die zich na elkaar zullen ontrollen, waarbij de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 een voorspel is op de jongste dag, waarin de onbekeerden, alle eigengerechtigde en in ongerechtigheid levende zondaren, voor eeuwig zullen verdoemd worden. Toch zal in die benauwdheid der tijden Christus alles voor Zijn Kerk volbrengen. En als loon op Zijn arbeid zal de Kerk zalig worden. De Messías zou uitgeroeid worden, maar… niet voor Hemzelf. Zijn lijden en sterven is borgtochtelijk geweest. Daarom is er nu ook in de benauwdheid der tijden die wij samen nu beleven, nog een erfdeel dat delen mag in het wonder van genade. Zelfs in de donkerste en benauwdste tijd maakt God door Zijn Woord en de kracht van Zijn Geest het waar om al Zijn volk uit de macht van de duivel en uit de eeuwige verdoemenis te verlossen. Zijn welbehagen zal doorgaan, gelijk we lezen in Jesaja 53 vers 10: Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.
Uitgeroeid worden. Waarom staat dit van de Middelaar zo opgetekend? Waarom wordt het woord ‘uitroeien’ hier gebruikt? Wel, om de arbeid van Christus samen te vatten. Bij uitroeien moet u denken aan een boom. Aan een boom met bruine bladeren, rotte vruchten en een verrotte wortel. Die moet uitgeroeid worden. Uitroeien wijst dan ook op het wonderlijke plaatsbekledende werk van Christus. Christus heeft geen zonde gekend noch gedaan. Hij is het groene hout. De wortels van Zijn boom komen uit de eeuwigheid. Zijn vrucht is volmaakt en Zijn bladeren zijn altijd groen en fris. Hij heeft Zijn Vader verheerlijkt en de Wet volkomen gehouden. Dus als er Eén eeuwig had mogen blijven staan in gewenste stand, spelende voor het aangezicht van Zijn Vader, dan was het Christus. Toch is Hij uitgeroeid. Hier leest u van het geheim: Dien Die geen zonde gekend noch gedaan heeft, Die heeft de heilige Rechter tot zonde voor Zijn Kerk gemaakt. Hij heeft de rotte vruchten van Zijn Kerk gedragen. Hij heeft de bedorven, bruine bladeren van Zijn Kerk - ten aanzien van de vervulling van Gods Wet - volkomen vervuld. Hij heeft als de enige Middelaar Gods en der mensen, Wiens uitgangen - Zijn wortel! - zijn van de dagen der eeuwigheid, Hij heeft als God en mens in één Persoon, met één offerande in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden (Hebr. 10:14), namelijk Zijn uitverkorenen, die in Adam geheel onheilig waren geworden.
Hier leest u van de tussentredende arbeid van Christus, Die uitgeroeid wilde worden om ’s Vaders recht te verheerlijken, om de Wet te vervullen, om de straf te dragen en om als de Middelaar Gods en der mensen met één offerande een eeuwige gerechtigheid aan te brengen. Dat is gebeurd in de benauwdheid der tijden. En de vrucht van Zijn Middelaarsarbeid wordt nog in de benauwdheid der tijden uitgewerkt. Die vrucht is zesvoudig. Leest u maar mee in vers 24: Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Door het uitroeien van Christus wordt de overtreding gesloten, de zonde verzegeld, de ongerechtigheid verzoend, een eeuwige gerechtigheid aangebracht, het gezicht van de profeet verzegeld en de Heiligheid der heiligheden gezalfd. Ik lees hier drie woordjes: overtreding, zonde en ongerechtigheid. Daar hebt u de drie woordjes die beleving worden als God in de benauwdheid der tijden - ook in 2016! - Zijn genadewerk in het hart van een zondaar - die in de macht des duivels ligt en die de eeuwige verdoemenis onderworpen is! -, gaat verheerlijken. Als God door Zijn Woord en Geest gaat werken in het hart van een Adamskind, dan ziet hij zich als een boom die bruine bladeren, verrotte vruchten en rotte wortels heeft. Daarin is de doodstaat van de mens, van u en mij van nature, getekend. Wij zijn waard om uitgeroeid te worden. Onze wortels zijn bedorven in Adam. In der eeuwigheid kunnen wij geen vrucht meer tot Gods eer voortbrengen. En wat we nog proberen te camoufleren met wat groene bladeren van onze godsdienst en van onze ijver voor de Heere, dat zijn niet meer dan bruine bladeren vol met gaten, die God niet behagen kunnen. Als God in mijn leven komt, vrienden, dan wordt dat de beleving van mijn ziel. Dan worden de overtredingen in mijn leven schuld voor God. Een overtreding heeft alles te maken met de wet. Als ik met 100 kilometer per uur over een weg rijd waarop ik geen 100 kilometer per uur mag rijden, dan overtreed ik de wet. Dan ben ik schuldig aan de wet en krijg ik, als ik gepakt word, een bekeuring. Zo is het ook geestelijk. Door onze overtredingen staan wij diepschuldig aan de heilige Wet van God. Overtredingen zijn de rotte vruchten aan onze levensbomen. Als God gaat werken, dan begint Hij die rotte vruchten van mijn leven, de overtredingen van Zijn wet, de boezemzonden van mijn bestaan, open te leggen. Dan probeert een ziel om het te camoufleren met de groene bladeren van zijn gebedsleven, van zijn haten van de zonden, van het zoeken van de Heere, van het lezen van een oudvader en van het bezoeken van Gods kinderen. Maar dan gaat God zo’n ziel niet alleen leren dat hij rotte vruchten van overtredingen heeft, waardoor hij voor God niet bestaan kan, maar ook dat heel zijn leven een zondig, een doelmissend leven is. Ja, dat er niet één groen blad aan zijn levensboom meer zit waarmee hij God behagen kan. Al zijn eigen heiligheden en eigengerechtigheden worden dan blinkende zonden, omdat hij in de wortel een eerrover en hater van die heilige God is. Het wordt alles zonde en ongerechtigheid. Dan daalt Hij af tot de wortels van zijn bestaan. Zo’n ziel ziet zich dan een voorwerp van Gods toorn, reeds van het uur van zijn ontvangenis af (Ps. 51:3 ber.). Er blijft dan maar één ding over: de eeuwige verdoemenis. Ik ben Uw gramschap dubbel waardig. Ja, er gaat een erfdeel over de wereld dat het waard wordt om uitgeroeid te worden. En dat naar recht! Dat zit in het woord ‘ongerechtigheid’. Ik zou u willen vragen: heeft u uzelf in de benauwdheid van de tijd zo leren kennen? Zijn die drie woordjes: overtreding, zonde en ongerechtigheid, bij het licht van Gods lieve Geest, voor u beleving geworden? Bent u het waard geworden om voor eeuwig te worden uitgeroeid?
Alleen in die weg gaat in de benauwdheid der tijden het woord schitteren dat de Messías uitgeroeid zal worden, maar het zal niet voor Hemzelven zijn, maar voor Zijn volk om hun overtreding te sluiten, hun zonden te verzegelen en hun ongerechtigheid te verzoenen. Dan mag die uitroeiingswaardige zondaar, voor wie de Heere in de nacht van het leven wat van het Evangelie gaat openleggen, horen dat er Eén gekomen is om de overtredingen te sluiten. Of: “op te sluiten”, zegt de kanttekening. Hierbij moeten we denken aan een gevangenis. Als er in onze omgeving een moordenaar vrij rondloopt die al tien personen doodgeschoten heeft, dan zijn we blij als die man opgepakt en in de gevangenis opgenomen wordt, als er een deur achter hem dichtgaat die niet meer open kan. Dan zit die man opgesloten. Dat beeld wordt hier gebruikt. Christus heeft door Zijn arbeid de overtredingen van Zijn Kerk als het ware achter de gevangenisdeuren opgesloten. Hij heeft voor hun zonden genoeg gedaan, opdat hun zonden, zo zegt de kanttekening, “als in een kerker besloten worden, dat ze niet meer voor Gods aangezicht komen.” Op Paasmorgen heeft de Borg de doeken van de erf- en de dadelijke zonden van Zijn Kerk, waarin Hij ge-wikkeld was, in het graf achterlaten. Ze zullen voor het aangezicht Gods nimmermeer komen. Daar worden ze opgesloten, daar worden ze weggedaan, in dat graf, in een zee van eeuwige vergetelheid.
Als dus die wegwerpings- en uitroeiingswaardige zondaar een heenwijzing krijgt dat er Eén gekomen is om de overtredingen te sluiten, dan kan het nog bij God vandaan voor zo’n bedorven levensboom. Dan kunnen ook zijn zonden nog verzegeld worden. Bij verzegelen denken we aan een envelop van vroeger waarop een zegel gezet was. Niemand kon meer bij de inhoud van die envelop komen, zodra die verzegeld was. Zo zijn de zonden van Zijn volk verzegeld en hun ongerechtigheid verzoend als vrucht van de offerande van Christus, aan het kruis volbracht. Op grond van een volkomen voldoening is er een volkomen verzoening teweeggebracht. Op grond van recht de zaligheid aangebracht. Nu vraag ik: hebt u in de benauwdheid van de tijd als een uitroeiingswaardig mensenkind door Woord en Geest wel eens hoop gekregen in de ontsluitingen van het Woord? Een ontsluiting aangaande Hem Die de overtredingen sluiten kan, Die de zonden verzegelen kan en Die de ongerechtigheid verzoenen kan? Ja, hebt u in het toevallen van het recht Hem geopenbaard gekregen, in Wie de schuld, overtredingen, zonden en ongerechtigheden bedekt kwamen te liggen? Ik vraag niet of u Christus en Zijn arbeid al toegepast hebt gekregen. Dat is mijn volgende vraag. Maar hebt u het in de ontsluitingen van het Woord, in het toevallen van het recht, in de nacht met Jakob in Bethel, vanuit die aangewezen ladder, wel eens mogen zien dat het op grond van Christus’ borgtochtelijk lijden ook voor u nog kan, ja, hoop gekregen dat Hij het volmaken zal? Maar daar is meer. In vers 24 gaat het eerst over de overtreding sluiten, de zonden verzegelen en de ongerechtigheid verzoenen. Dan hebben we het vooral over wat Christus deed voor Zijn volk. Vervolgens lezen we opnieuw drie zaken: om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Deze drie zaken hebben meer betrekking op de toepassing van het heil. Zo heeft Christus een eeuwige gerechtigheid aangebracht om Zijn volk te kunnen bekleden met de klederen des heils. En al de profetieën van Christus’ lijden en heerlijkheid zullen in Hem volkomen vervuld worden. Dat wordt volgens de kanttekenaren bedoeld met het gezicht en den profeet te verzegelen. Verder hebben we onder de Heiligheid der heiligheden Christus te verstaan, Die “het waarachtige Heilige der heiligen is, omdat in Hem al de schatten van heiligheid, rechtvaardigheid en ook van wijsheid en kennis Gods verborgen zijn.” Die schatten worden door Zijn Geest toegepast. Dat beeld ligt ook in het water dat uit Zijn doorboorde Middelaarszijde vloeide. Het is een beeld van het water des Geestes om Zijn Kerk te heiligen en te zalven. Kortom, Christus is Zijn volk van God geschonken tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing.
Hoe groot het ook is als we door de ontsluitingen van het Woord of na de openbaring van de Middelaar wel eens hebben mogen zeggen: Hij kan, en wil, en zal in nood, zelfs bij het naad’ren van den dood, volkomen uitkomst geven (Ps. 68:10 ber.), maar in de benauwdheid der tijden en met de bloedwreker op de hielen zullen uitroeiingswaardige zondaren toch geen rust kunnen vinden in het zien van de vrijstad, noch in het wonen in de vrijstad, maar alleen daarin als ze op grond van recht uit de vrijstad mogen gaan. Op grond van die aangebrachte gerechtigheid, die verworven heiligheid en die toezegging van het eeuwige leven, aan hen toegepast in een weg van verloren gaan onder Gods recht, dat is sterven aan hun eigen leven. Is er onder ons nog een erfdeel dat verstaat wat het zeggen wil geen rust te hebben in de vrijstad, omdat het de toepassing mist van die eeuwige gerechtigheid en de zalving van de Heiligheid der heiligheden? Een erfdeel dat hier op aarde als gasten en vreemdelingen verkeert en dat schreeuwt om de toepassing van gerechtigheid, heiligheid en een volkomen verlossing. Dat schreeuwt om in het dodelijkst tijdsgewricht uit de mond van de Rechter de vergeving te ontvangen. Om te mogen horen: Ik zie geen zonden meer in Jakob en geen overtredingen meer in Mijn Israël.
Zulk een erfdeel zal de Heere niet begeven noch verlaten, niet om doen komen in de strijd tegen hun doodsvijanden. Al moeten ze ook van zichzelf zeggen: als ik het goede wil doen, dan ligt het kwade mij bij (Rom. 7:21).
Verlangt u wel eens dat uw verrotte wortel voor goed uit deze aarde uitgehaald en overgeplant wordt aan die zuivere rivier van het water des levens? De Kerk zal eens uit de benauwdheid van deze tijd overgezet worden in de gewesten van de eeuwige zaligheid. Of kent u van deze zaken niets? Als wij hiervan niets kennen, dan zullen wij straks voor God niet kunnen bestaan, maar voor eeuwig verwoest worden, voor eeuwig verdelgd worden. Als wij gelijk de Joden de Wet verachten en het bloed des Nieuwen Testaments onrein achten, dan zal het vreselijk zijn om te vallen in de handen van de levende God. Wij hebben de Wet die ons veroordeelt, en de prediking van het Evangelie dat ons de ruimte aanwijst voor de grootste der zondaren. Maar als wij beide verachten, dan blijft er geen slachtoffer meer over. Dan zal die gruwelijke vleugel (vers 27) ons verwoesten tot in der eeuwigheid. Laat ons dan haasten en spoeden om onze ziel nog gered te krijgen!
We leven in de benauwdheid der tijden. Maar de Messías is uitgeroeid en dat niet voor Hemzelf: Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder (Joh. 10:16). Dat ook wij daartoe mochten behoren en met de psalmdichter instemmen (Ps. 106:3 ber.):
Geef dat mijn oog het goed’ aanschouw’
’t Welk Gij, uit onbezweken trouw,
Uw uitverkoor’nen toe wilt voegen;
Opdat ik U mijn rotssteen noem’,
En, delend in Uws volks genoegen,
Mij, met Uw erfdeel, blij beroem’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 2016
In het spoor | 68 Pagina's