Geloof en Politiek in Friesland
IV (Slot)
Het eerste optreden van de Fries confessionelen in de politiek vond plaats toen bij de verkiezingen van 1848 een advertentie geplaatst werd in de Leeuwarder Courant ten behoeve van de Kamercandidatuur van Groen van Prinsterer. Meer organisatorische vorm kreeg de confessionele politieke beweging door de oprichting van een kiesvereniging. Eerst in cle zestiger jaren kan men in Friesland spreken van de confessionelen als een vast organisatorisch verband. Uit de spaarzamelijke archiefstukken die bewaard zijn gebleven, is op te maken dat de inspiratie daartoe is uitgegaan van Groen van Prinsterer. Op ontroerende wijze getuigt de eerste voorzitter S. Tromp Azn. uit Harlingen van zijn eerbied en genegenheid voor de grote leider in Den Haag, wie hij met brieven en kleine geschenken zijn aanhankelijkheid betuigt. Zo zond hij een doos eieren, waarop Groen reageerde met een vaatje Scheveningse haring. Allengs groeide er een innige band.
De tekst van de advertenties die de kiezers opriepen om op Groen van Prinsterer te stemmen, geeft een duidelijk beeld van de principes, waar de Fries confessionelen van uitgingen. Men pleitte voor de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van de Kerk inzake het beheer van haar goederen en aalmoezen; dit 116 in verband met het feit dat het gevaar dreigde, d<. de staat de kerkelijke diakonieën onder overheidstoezicht zou plaatsen. Een tweede punt was de nadriA op de noodzakelijkheid en onmisbaarheid van heizaam onderwijs voor het .komende geslacht en a.s consequentie daarvan de eis van vrijheid van christelijk onderwijs. Voorts de onderstreping van de goddelijke grondslag en het geheiligde gezag der Overheid Uit de gevoerde briefwisseling met Groen is op i- maken dat het op diens advies was, dat men de/' punten naar voren bracht.
Het is belangrijk er aandacht aan te geven, dat . • in de tijd dat er nauw contact was tussen Groen en de Fries confessionelen, nooit gesproken werd over „de christelijke staat", dat wil zeggen over de sta. die belijdt of over de staat met de Bijbel. Eerst n derhand toen Groen overleden was en Kuyper de leider van de anti-revolutionaire partij was geworden, ging men zich in Friesland meer richten op Dr. Pli- J. Hoedemaker, die de verhouding van kerk en staai veel inniger zag en die van overtuiging was, dat de staat vanuit Bijbel en Confessie de opdracht had zich te onderwerpen aan en te zorgen voor de christelijke godsdienst. Het vermaarde artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis werd toen bij de Fries confessionelen het richtsnoer voor de politiek.
Zó ontstonden onder Hoedemakers invloed de Fries' christelijk-historischen, die een christelijke staat en een Christus-helijdende overheid bepleitten. Het is dus vooral in Friesland geweest, dat de leer en de stellingen van Hoedemaker wortel schoten en vrucht droegen. Tot op vandaag leven zijn gedachten diep bij het Friese volk.
Dit had onvermijdelijk tot gevolg, dat er zowel kerkelijk als politiek een grote verdeeldheid ontstond in het christelijk volksdeel in -die provincie. Elke hervormde en gereformeerde predikant die een aantal jaienin een Friese gemeente heeft gestaan kan ervan meepraten en heeft er bittere herinneringen aan. Hervormd-zijn betekende daar gedrongen worden in een Hoedemakeriaanse frontstelling tegenover de gereformeerden en anti-revolutionairen. Gereformeerd-zijn b.'tekende gedrongen worden in een Kuyperiaanse fiontstelling tegenover de hervormden en christelijkhistorischen. Over en weer was er argwaan, jalouzie, stiijd. Een hoogtepunt kregen die bij de verkiezingen \jn gemeenteraad en provmciale staten of bij de benoeming van bestuursleden en personeel van de christelijke school.
Een ander triest gevolg van deze breuk in het c'iristelijk volksdeel in Friesland was de vervreemding van Groen van Prinsterer. Ten aanzien van hem kan men niet spreken van een tegenstelling in Hoeden ikeriaanse en Kuyperiaanse zin. Groen was anti- 1 N'olutionair en christelijk-historisch zonder dat c! arbij sprake was van tweespalt. Hij was daarin een 7.1'on van het Réveil. En tot het Réveil behoorde niet a 'een dat men zich kinderen van de Reformatie wist, I- aar óók dat men zich bewust was in een andere tijd 1 i.'t andere vragen, opgaven en gevaren te leven. V''^t Réveil is ontstaan door de opkomende vloed va J • Revolutie. En wat hebben Luther en Calvijn ge- \' eten van de bedreiging, die de Revolutie betekende \L>or de Kerk en het christelijk geloof.? De immense b tekenis van het Réveil is geweest, dat men vanuit h 'L Evangelie geworsteld heeft met de revolutiegoest. Daarom zijn Bilderdijk, Groen van Prinsterer, I a Costa en Kohlbrugge, al zijn ze duizendmaal kinderen van de Hervorming, toch anders dan Luther en Calvijn. Hun getuigen en belijden is niet 16e eeuws, maar 19e eeuws.
En daar ligt nu het verschil met Hoedemaker en K Liyper. Zij waren te uitgesproken en verkrampt gebonden aan de Reformatie, aan de Confessie, aan de tiistorie. Met hoe grote nadruk heeft Kuyper niet keer op keer tegenover zijn tegenstanders (en zelfs ook tegenover Groen van Prinsterer!) verklaard, dat hij calvinist was en niets anders dan calvinist wilde Z!in! Hetzelfde moet gezegd worden van Hoedemaker. Hij zwoer bij de Confessie en met name bij hetgeen in de Confessie gezegd wordt over de kerk en over de staat. En bij geen van beiden kan men zeggen, dat zij onder zware aanvechtingen de bange strijd gestreden hebben tegen de dreiging die van de 19e eeuw uitging tegen de christelijke gemeente. Hoe anders waren zij dan Bilderdijk, dan Kohlbrugge, dan Da Costa, dan Groen van Prinsterer, van wier gelaatstrekken en uit wier werken men de diep doorleefde nood van de worsteling met de geest des tijds overduidelijk kan aflezen!
Daarom kan ik niet anders zeggen dan dat het een oneigenlijke tegenstelling is, die het Fries kerkelijk leven (en waarlijk niet alleen daar!) verscheurd heeft tussen de geestverwanten van Hoedemaker en de volgelingen van Kuyper, tussen de christelijk-historischen en de anti-revolutionairen. Alle inspanning en offers, aan die strijd besteed, waren goeddeels geschonken aan een achterhoede-gevecht, terwijl de eigenlijke fronten ver naar voren gelegen waren. De verdere ontwikkeling heeft de waarheid daarvan aan het licht gebracht. Toen de revolutie-geest tijdens de tweede wereldoorlog op mans-afsiand kwam in de gestalte van de NSB en van het Duitse Nationaal-Socialisme, toen waren zowel de legerscharen van Kuyper als die van Hoedemaker heel slecht voorbereid en geoefend om weerstand te bieden. En thans in de jaren na de bevrijding moet opnieuw worden vastgesteld, dat de weerbaarheid van de reformatorische orthodoxie tegenover de revolutionaire ideologieën zeer gering is. Zij is dusdanig verkrampt in en vastgeklonken aan de 16e eeuw, dat zij onmachtig is de goede strijd te strijden, die in het huidige tijdsgewricht gestreden moet worden. Zij loopt in een Sauls harnas en is daarom niet in staat de reus Goliath tegemoet te treden. Zij heeft de prediking van de grote Réveilgetuigen niet gehoord en verstaan.
Ondanks de bijzondere kwaliteiten van het boek van Dr. Abma heb ik het toch als een pijnlijk gemis ervaren, dat de auteur zich bij het schrijven over zulk een hoogst actuele en interessante stof niet voldoende vrij heeft kunnen maken van een zekere vooringenomenheid. Als men begonnen is het boek te lezen, wordt het al spoedig duidelijk dat Dr. Abma een vurig Hoedemakeriaan is en dat hij daardoor niet alleen zeer critisch staat tegenover Kuyper en de anti-revolutionairen, maar helaas ook tegenover Groen van Prinsterer.
Hoeveel rijker en vruchtbaarder zou zijn studie over Geloof en Politiek in Friesland zijn geweest, als hij zijn uitgangsp-unt genomen had in het Réveil en in de geestelijke betekenis van het Réveil als een klaroenstoot des geloofs tegenover de Revolutie! Hij zou dan met de erkenning van het principiële recht van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis toch duidelijker hebben ingezien, dat in het huidige tijdsgewricht de tegenstellingen op staatkundig gebied anders liggen dan in de eeuw der Hervorming. Want onmiskenbaar heeft onze eeuw aan het licht gebracht, dat het Calvinisme elementen bevat, die de belijder op het pad der revolutie kunnen voeren en niet zelden ook hebben gevoerd. Wie de geschiedenis van het Engelse volk onder Cromwell kent, kan dat beamen.
Dat is het wat Groen en met hem de andere grote Réveil-figuren (bovenal Kohlbrugge!) hebben beseft. Op grond daarvan schreef Groen in 1875, toen hij dus reeds aan Kuyper de veldheersstaf had overgedragen, aan Kuyper: „Homogeen zijn wij, doch niet in alles. Verschilpunten zijn van weerskanten wel niet geaccentueerd, maar evenmin verbloemd. Zo in de beoordeling van het Réveil en in de mate der toepasselijkheid van het Calvinisme. Wij moeten ons wachten het voorbeeld der vaderen blindelings te volgen. Men moet soms verschillend handelen uit hetzelfde motief. Let op het verschil, het contrast der tijden. In onze tijd zullen wij hebben terug te gaan tot de centrale waarheden, tot het a.b.c. van het Evangelie, tot de catechismus van Heidelberg, en niet het volk te doen gloeien voor de leerregels van Dordt...". Hoe actueel waren die woorden in 1875! Maar hoe actueel zijn ze dan nü wel! 117
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1982
Kerkblaadje | 8 Pagina's