Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het leven van een arme zondares

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het leven van een arme zondares

20 minuten leestijd

17 mei 1901 was de geboortedag van Elizabeth Johanna de Ligt; Vlaardingen was haar geboorteplaats en ze is op 7 juli 1901 gedoopt door ds. H.A. Minderman uit Rotterdam (Vrije Christelijke Gereformeerde Gemeente). Geboren, als elk mensenkind. Geboren om wederom geboren te worden – dat eeuwige wonder verheerlijkt God niet in het leven van alle mensen, maar alleen in Zijn duur gekochte Kerk. Dat grote, ja dat allergrootste wonder van vrije en soevereine genade zou dit pasgeboren kind ten erfdeel mogen vallen.

In haar zielsgemis geplaatst

Elizabeth Johanna de Ligt was de dochter van Arij de Ligt (12-9-1864 – 7-10-1905) en Alida de Ligt-van Dijk (4-11-1864 – 15-1-1926). Haar vader was schipper; de logger VL-137 ‘Maria’ waarop hij voer, was in een storm op de Noordzee met man en muis vergaan. Moeder De Ligt had kinderen die een maagen ingewandsziekte kregen; zes kinderen stierven kort na de geboorte. Soms nog voordat vader De Ligt van een zeereis thuis kon komen, waren zij al begraven. Zij was een vrouw die de Heere vreesde. Toen zij in haar gemis liep, verzuchtte zij tijdens een kerkdienst (tot haar eigen schrik hardop): ”O Heere, hoe lang nog?”, waarop de predikant, ds. P. van der Heijden, antwoordde: “Aaltje, op Gods tijd” en hij vervolgde zijn predicatie. Toen vader De Ligt, in oktober 1905, op zee was omgekomen kon zij hem niet missen en was zij erg opstandig. Toen zij eens een dronken man op straat zag lopen -wat toen veel voorkwamzei ze: ”Heere, waarom heeft U deze man niet weggenomen, maar wel mijn lieve man, die ik niet kan missen?”

“Zeg het maar dominee”

Moeder Aaltje had een zoon die Kees heette. Hij was matroos op een haringlogger. Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was de logger omgebouwd naar vrachtschip omdat in de oorlog de visserij bijna stil lag. Kees kon erg goed zwemmen en zwom ook wel in open zee. Toen hij in het jaar 1918 opnieuw voor een zeereis wegging, werd moeder De Ligt van Godswege bepaald bij Psalm 89:18 ‘Zijn schoonheid is vergaan (…) de dagen zijner jeugd zijn door Uw hand verkort.’ Zij deelde dit in een gesprek aan een vriendin mee, die vervolgens vroeg of dit niet op haar zielentoestand sloeg. “Nee”, zei ze, “want ik liep met Kees op mijn hart en kreeg toen die woorden.” Zij durfde dit niet aan haar dochter Elizabeth te vertellen, want deze was erg op haar broer gesteld. Kort daarna liep op de Noordzee –ze kwamen uit Noorwegen– het schip waarop Kees voer op een mijn en Kees bleek uiteindelijk de enige te zijn die verdronken was. Dit is beschreven in een boekje onder de titel Een uit vele, dat in 1935 door ds. H.J. Heida is bewerkt. De plaatselijke predikant ds. Van der Heijden kwam de droeve boodschap brengen en bij zijn bin-nenkomst zei moeder De Ligt: “Zeg het maar dominee, want het is van binnen bij mij: ”Ik heb een vreze gevreesd en zij is mij overkomen”. De dominee reageerde: “Inderdaad, Aaltje, Kees is op zee gebleven!”

Het middel ter bekering

Elizabeth, die toen nog maar zeventien jaar was toen broer Kees verdronk, was hier niet op voorbereid en daar deze mededeling in feite te abrupt gedaan werd, kreeg zij een shock. Zij heeft de gevolgen hiervan haar hele leven meegedragen, want bij emotie of drukte zakte zij als het ware even weg.

Het overlijden van haar broer is voor Elizabeth het middel geweest tot haar bekering. Het ging niet meer om Kees, maar het werd voor háár sterven en zij werd zondares voor God. De wereld verging voor haar.

Een zoon van moeder De Ligt maakte kort na het bericht van het overlijden van Kees de opmerking: “Moeder, kunt u nu nog zeggen dat God goed is? Eerst heeft Hij onze vader weggenomen en nu broer Kees.” Zijn moeder mocht echter toentertijd bukken onder die slagen en kon haar zoon waarschuwend wijzen op de noodzaak om de Heere tijdig te zoeken. Zij wees hem daarbij op de gelijkenis van de arme Lazarus en de rijke man. Moeder De Ligt is op 15 januari 1926 op 61-jarige leeftijd aan kanker overleden. Zij wilde geen medicatie gebruiken waardoor zij versuft zou raken, omdat zij niet bedwelmd de eeuwigheid wilde ingaan. Drie dagen voor haar sterven mocht zij getuigen: “Hij is de mijne en ik ben de Zijne.” Dochter Elizabeth heeft samen met haar broers haar moeder thuis verzorgd. In de omgang werd zij overigens Betje of Bets genoemd.

Verdrukking en overwinning

Na het overlijden van haar moeder ging Betje een alleenstaande zieke tante verzorgen en zij ging vervolgens bij een vriendin, die nog thuis bij haar vader was, inwonen. In die tijd heeft zij veel afgetobd betreffende haar zielentoestand. Lichamelijk was zij toen erg zwak, waardoor zij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. In die tijd heeft Christus Zich aan haar ziel geopenbaard. De Heere gaf haar in deze periode ook een testament, zoals zij dat zelf noemde: ‘In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen.’ Zij was in het ziekenhuis ruim gesteld betreffende haar zielentoestand; ze zei tegen de predikant die haar bezocht: “Als ik een man was ging ik preken.” De predikant, ds. B. van Neerbos, die van 1932 tot 1937 in Vlaardingen haar predikant was, antwoordde daarop: “Betje, er zal een tijd komen dat je blij bent dat je geen man bent”.

Een op Christus gegrond huwelijk

Betje was vanwege haar gezondheid veel op hulp van anderen aangewezen, maar de Heere maakte haar bekend dat Hij haar lot zou wenden. Zij wist echter niet hoe of waardoor dit zou zijn. Kort daarop kreeg zij echter een huwelijksaanzoek van Arie van der Staaij. Hoewel zij dus mocht weten dat dit de weg des Heeren was, weigerde zij aanvankelijk erop in te gaan. Voor zichzelf ging zij redeneren dat zij niet geschikt was voor een huwelijk wegens haar zwakke gezondheid. Uiteindelijk stemde zij toe, maar zei tegen haar aanstaande echtgenoot: “Je zal wel op de tweede plaats staan, want mijn Maker is mijn Man.” Aan een tante, die ook de Heere vreesde, vertelde zij iets uit het leven van haar verloofde. Daarop waarschuwde deze tante: “Betje, kijk wel uit want ook de duivel is godsdienstig.” Dit trof Betje toen zeer pijnlijk. Maar deze zelfde tante mocht later op hun bruiloft getuigen: “Dit huwelijk zal nooit verbroken worden, want het is op Christus gegrond.” Betje en Arie van der Staaij-de Ligt hadden een dubbele band; zij mochten beiden de Heere vrezen.

Verzuchtingen voor het nageslacht

Betje werd van tevoren nogal eens bij zaken bepaald, waardoor haar man weleens opmerkte: “Je hebt toch geen waarzeggende geest?” Zij gaf toen als antwoord: “De Heere heeft ook Mozes Zijn wegen bekend gemaakt.” Zij konden beiden het wonder niet op dat na Betjes veertigste jaar nog twee gezonde kinderen werden geboren: dochter Rina in 1941 en zoon Arie in 1942. Haar man zei: “Wie zal een reine geven uit den onreine?” Er liggen vele verzuchtingen van dit echtpaar Van der Staaij voor Gods troon of Hij ook in het nageslacht nog zou willen werken door Zijn Geest.

Het gebeurde eens, toen een van haar kleinkinderen geboren was en Betje snel na de geboorte kwam kijken, zij op de terugweg haar vriendin Martje Vermeulen bijna omver liep. Die sprak haar daarop toen verwonderd aan. Betje reageerde: “O Martje, ik liep zo in gedachten, want weer een kind geboren met een ziel voor de nimmer eindigende eeuwigheid”. Het echtpaar Van der Staaij woonde aanvankelijk in een huis dat in feite te klein was, toen ook nog eens hun (schoon)moeder Wouterina van der Staaij-Halewijn (overleden in 1958) met haar ongetrouwde zoon Maarten (1904-1980) kwam inwonen. Betje was niet tevreden met het huisje. Hierin kwam verandering toen het Schriftwoord voor haar aandacht kwam: ‘De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge’. Toen werd haar huisje een paleisje en heeft zij niet meer geklaagd over het bekrompen woninkje. Jaren later werd een zeer geschikt huis betrokken in de Sweelinckstraat.

Geen rijke christin

De Heere schonk Betje van der Staaij-de Ligt veel geloofsoefeningen. Zoon Arie (woonachtig in Rhenen) kan zich nog herinneren dat hij zijn moeder een ei bracht toen zij ziek op bed lag. Zij had in die tijd een weldaad ontvangen: Christus had Zich aan haar bekendgemaakt in de kracht van Zijn opstanding. Zij was daar zo vol van dat ze, toen zij dat ei kreeg, zei: “Kind, zo’n ei zal ik nooit meer krijgen, want dat heb ik uit de verdiensten van Christus mogen ontvangen”. Gelijktijdig kwam een musje op de vensterbank zitten en tjilpte. Zij zei toen tegen hem: “Kijk eens, nu heb ik vrede met de dieren des velds.”

De Heere liet Zich niet onbetuigd voor haar zielenleven. Zij mocht nog meer kennis verkrijgen en getuigen dat Christus voor haar ten hemel was gevaren. Toch hield de Heere haar laag aan de grond en bleef zij een arme zondares. Kenmerkend voor haar was dat zij met al die weldaden en Godsbemoeienissen geen hoog bekeerde, bezittende vrouw werd.

Op een zondag had zij voor zichzelf iets ervaren. Zij vroeg de Heere of Hij ook een van Zijn kinderen wilde sturen, zodat zij het kon vertellen. De Heere verhoorde haar, maar op een andere wijze als zij zelf had gedacht. Hij stuurde iemand die anders zondags nooit kwam, een man op wie Betje niet zo gesteld was. Zij zei naderhand hiervan: ”Wat kreeg ik een beschamende zegen!”

Vrijwel wekelijks gingen Betje en haar man met hun kinderen naar een gezelschap in Vlaardingen of Rotterdam, waar door Gods volk werd gesproken over ‘s Heeren wegen. Dan zaten de kinderen stil te luisteren. Zulke avonden lieten diepe indrukken na.

De ouders spraken thuis veel over de werken Gods. De kinderen herinneren zich dat hun ouders op een zondag beiden zo bijzonder naar de preek hadden mogen luisteren, dat ze, toen ze thuis kwamen, samen mochten getuigen Wie de Heere voor hen was geweest. Hun kinderen luisterden stil toe. Dit gebeuren maakte een onvergetelijke indruk op hen. Uiteindelijk zei Betje: ¨O, nou zijn we helemaal vergeten te eten, maar dit is ons eten en drinken, dat we de wil Gods doen.” Die middag werd er niet meer gegeten!

Zelfverloochening

In de oorlogsjaren 1940-1945 werd Betje van der Staaij erbij bepaald dat de rammen van Nebajoth haar zouden dienen. Dat is bewaarheid geworden in de persoon van haar schoonmoeder, die de nog altijd zwakke Betje gezinshulp kwam verlenen. Zoals eerder gezegd, kwam deze schoonmoeder later met haar zoon bij hen inwonen. Betje heeft hen liefdevol mogen verzorgen. En dat terwijl haar schoonmoeder het nooit heeft kunnen accepteren dat haar zoon Arie ging trouwen. Nu ging zij zelfs bij die zoon en schoondochter inwonen! Haar schoonmoeder bejegende haar niet op een juiste wijze en noemde Betje nooit bij haar voornaam. Met zelfverloochening heeft Bet je deze taak kunnen volbrengen totdat haar schoonmoeder op tachtigjarige leeftijd overleed. Die was zeer verbitterd in haar leven, mede doordat op de nog jonge leeftijd van 28 jaar haar man Willem (7-9-1880 – 16-3-1909) was overleden en zij ook al een jong kindje van ongeveer zes weken oud (Wouter) grafwaarts had moeten dragen. Zij werd altijd emotioneel als er in de woonkamer zondags gezongen werd: ‘Gelijk het gras is ons kortstondig leven’, want dat was het laatste versje dat haar man op zijn sterfbed had gestameld.

Geen afscheid voor altijd

Als gevolg van een hersenbloeding overleed op 30 januari 1966 Arie van der Staaij, een geliefde man en vader. Zoon Arie en zijn vrouw hadden toen inwoning in de ouderlijke woning. Aan een gelukkig huwelijk van Betje en Arie was een einde gekomen, maar het was geen afscheid voor altijd. Betje mocht geloven dat zij haar man eenmaal zou weerzien. Op haar verzoek werd op de rouwkaart vermeld dat ook haar geliefde man deel mocht uitmaken van hen over wie in de Hebreeënbrief geschreven wordt, en van wie getuigd wordt dat de geloofshelden in het geloof waren gestorven en dat zij beleden hadden op deze aarde gasten en vreemdelingen te zijn. Dat was een rijke troost bij alle verdriet. Als gevolg van de emoties kon Betje niet mee naar de begraafplaats. Aan het open graf werd op haar verzoek gezongen: ‘Maar ‘t vrome volk in U verheugd.’, Ouderling A. Lodder uit Vlaardingen heeft hem begraven. In later jaren kreeg Betje in de kerk, onder het lezen van een preek van ds. J. Fraanje, een terugblik, dat de Heere haar had toegezegd dat ze in de wereld verdrukking zou hebben. “Toen kon en mocht ik het weer opnemen, want dan is het toch alles om der zonde wil wat ons hier wedervaart.”

Het sterven van haar man was een grote slag voor haar. Ze moest nu verder zonder hem. Aan een vriendin in Veenendaal schreef zij later hierover: ‘Dat gemis kan soms zo erg zijn, dat je soms denkt niet verder te kunnen, want dan word je zo gewaar dat je het met de weg niet eens bent en dat verwekt dan weer schuld voor het aangezicht des Heeren en dan wordt het zo groot als de Heere telkens bij vernieuwing naar zulke wil omzien. De laatste weken mag ik dat nog weleens ervaren, onder het preeklezen in deze lijdensweken. Dat geeft dan weer kracht en sterkte om met lijdzaamheid te lopen de weg die toch voor ons afgebakend is. En al zijn het dan maar uren die kort duren, zij geven toch zoveel kracht dat we dan nog zijn mogen die we zijn. En dan wordt het verstaan dat Zijn kracht in zwakheid wordt volbracht.’

Een dodelijke kwaal

Betjes ziel kon toch alleen vervuld worden bij het ontvangen van nieuwe blijken van Gods gunst, tekende ze in een andere brief op. ‘Als we op onszelf zien, is er geen verwachting, maar de Heere schenkt het toch alleen om Zijns Zelfs wil, opdat Hij verheerlijkt worde. En dat onze wandel mocht zijn in de vreze des Heeren.’

Toen ds. F. Mallan te Gouda in 1972 door de gemeente Vlaardingen werd beroepen, kreeg Betje voordien te geloven dat hij het beroep zou aannemen. Dit is ook gebeurd. Tijdens de periode dat ds. Mallan aan de gemeente Vlaardingen verbonden was, kreeg Betje een zeer ernstige boodschap: zij had borstkanker. “De Heere brenge over mij wat Hij bescheiden heeft”, was haar reactie. In januari 1974 beschreef ze in een brief aan haar vriendin haar gemoedstoestand, voordat het gezwel operatief verwijderd werd: ‘Niets dan schuld eigenen en dat de Heere recht was en toen kreeg ik die woorden ‘Gods offers zijn een gans verslagen geest’ en kreeg te geloven dat het niet mijn, maar Gods offers waren. O, wat ben ik toen gemakkelijk naar de operatie toegegaan. Heb verder nergens in kunnen komen, alleen maar eigen, eigen schuld. O ja, want toen ik naar het ziekenhuis moest, kreeg ik onderwijs, hoe dat het ook tot de erfenis behoorde, maar dan van Adam’. Over toen zij uit het ziekenhuis kwam schrijft ze: ‘´k Heb veel medeleven gehad, maar het moet toch alleen doorgemaakt worden, hoewel er veel met me medegezucht is. Ook de dominee wist er veel van. En nu maar volgen, hoelang dat weet ik niet. Daar heb ik ook veel sterkte uit gehad: In Uwe hand zijn mijne tijden, en wat er verder volgt, want ook de vervolgers komen erop af.’

De ziekte nam toe en haar werd geadviseerd om zich onder behandeling te stellen van dokter Moerman te Vlaardingen, die bekend stond als alternatief geneeskundige en die verband had aangetoond tussen kanker en voeding. Hij introduceerde de naar hem genoemde Moermantherapie, het volgen van bepaalde diëten. Betje werd er echter voor zichzelf op gewezen dat zij gebruik mocht maken van de reguliere geneeskunde. Zij werd er ook bij bepaald dat zij aan deze ziekte zou sterven; zij mocht uitzien naar de erfenis, zoals zij het zelf noemde, die in de hemel voor Gods volk is bewaard. Van tijd tot tijd kon zij het wonder niet klein krijgen dat voor zo’n adamskind een zo schone erfenis bewaard was. Ze liet zich voor de ziekte onder behandeling stellen van zowel haar huisarts als een specialist. Zij werd door de huisarts verwezen naar de Daniël den Hoedkliniek in Rotterdam. Zoon Arie is toen met haar meegegaan. Toen zij onderzocht was, zei de specialist: “Mevrouw, we zullen proberen je beter te maken.” Haar zoon herinnert zich nog de verwonderde blik in de ogen van deze specialist toen zijn moeder als volgt reageerde: “Dokter, u mag als arts doen wat u kunt, maar ik ga hieraan sterven, want dat heeft de Heere mij bekend gemaakt.“ Vervolgens mocht zij in korte bewoordingen dit nog nader toelichten. Uiteindelijk zei de arts, die haar reactie met verwondering had aangehoord: “Om psychologische redenen zeg ik meestal wat ik zojuist zei, maar nu ik dit hoor, kan ik eerlijk zeggen dat de kanker al zover is gevorderd dat u er inderdaad aan zult sterven. U behoeft niet meer bij mij terug te komen, want ik kan in feite niets voor u doen. Ik verwijs u terug naar de huisarts.” Uiteindelijk ging de ziekte in alle hevigheid door, maar Betje klaagde nooit. Haar lichaam vertoonde zelfs grote gaten vanwege de kanker. Toen men er haar op wees dat zij zo moest lijden, zei ze: “Zal ik mijn mond opendoen tot God? Hij is de Zone Gods en ik lijd als gevolg van de zonde, maar de Borg en Middelaar leed zonder zonde en Hij getuigde: ‘Ploegers hebben op Mijn rug geploegd.’”

Het levenseinde van Betje

Ds. Mallan bezocht haar frequent en samen mochten zij dan spreken over de wegen Gods en over de erfenis die voor haar aanstaande was. Ook zei ze in een gesprek eens tot de dominee: “Als u op mijn begrafenis soms mensen ziet die u liever niet ontmoet, let er dan maar niet op.” Ze zei dat omdat bij haar allerlei mensen op bezoek kwamen, van verschillende kerkgenootschappen, en thuislezers. Soms nam ds. Mallan bekende ambtsdragers uit het land mee naar Betje en mochten zij met elkaar spreken over de weg des Heeren.

Betjes kinderen waakten uiteindelijk om beurten bij hun stervende moeder. Op 30 december 1974 was het de beurt van zoon Arie. Men was gewoon om op de zondagen tussen de middag een versje op te geven en met elkaar te zingen. Hij vroeg toen aan zijn moeder: “Wat moeten we zingen?” Haar antwoord was: ”‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên en meer weet ik niet meer.” Zij was versuft door de morfine. Arie antwoordde haar: “Moeder, meer is ook niet nodig.” Zij gaf er toen blijk van duidelijk losgemaakt te zijn van haar nageslacht en ook van deze aarde. ’s Nachts is zij op de dag voor Oudjaar in aanwezigheid van Arie rustig ingeslapen. Een moeder en oma was heengegaan, die haar kinderen en kleinkinderen veel opgedragen had aan de troon der genade.

Rusten in haar slaapstede

De begrafenis van Elizabeth Johanna van der Staaij-de Ligt op 2 januari 1975 op begraafplaats Emaus te Vlaardingen werd geleid door ds. Mallan, die ervan mocht getuigen dat een oude Anna grafwaarts was gedragen en dat haar eeuwige Jubeljaar was ingegaan. De dominee sprak uit Psalm 45. “En dan hebben we het mogen aanschouwen - daar we haar menigmaal hebben bezocht - wat het uiteinde wel eens mag zijn van een arme zondares. Niet van een reclamechristen of –christin, dat is zij echt niet geweest, hoor. Ze was een echte arme zondares, hoor. We zullen ze toch missen in ons gemeentetje in Vlaardingen. O, we zullen ze toch zo missen, want we waren innig aan haar verbonden. En we geloven toch dat het een biddend vrouwtje voor heel de gemeente is geweest”, aldus ds. Mallan. Van bevriende zijde bleek achteraf dat de toespraak van ds. Mallan op de begraafplaats op de band was opgenomen. Daaruit citeren wij het volgende: “Nu hebben wij in het sterfhuis de familie en de vrienden er al bij mogen bepalen wat Psalm 45 ons in betrekking tot dit sterfgeval en deze begrafenis te zeggen heeft. Die 45 e Psalm heeft al een heel poosje in betrekking tot de overledene in ons hart geleefd. En we hebben zo-even gehoord in die 45 e Psalm, dat des Konings pijlen scherp zijn van Zijn boog. Dat is zij in haar leven aan de weet gekomen, als ze onwederstandelijk is neergeveld. Als Gods Geest haar aan zichzelf heeft bekendgemaakt (…). We staan hier geschaard rondom dit geopende graf, waarin een gezaligde, gereinigde, witgewassen zondares door het dierbare bloed des Lams is neergelaten. Zij is het eeuwige Jubeljaar ingegaan, dat nooit meer eindigen zal. Maar hoe komt dat? Omdat er een Grote Verzoendag is geweest (…). Onze geliefde zielsvriendin heeft onder het smartelijke gevoel dat het recht van God betaling eiste de gemeentegrond van Vlaardingen betreden in haar leven. Toen liep er geen één mens zo ellendig over de wereld heen als zij. Zij kon niet meer bekeerd worden, ze kon niet meer zalig worden. Maar nu staan we bij haar graf en dat graf is eigenlijk geen graf. Dat is een geheiligd graf, het is een gekocht graf, het is een rust-, het is een slaapstede (…). Ze mocht weten dat ze door Christus als haar oudste Broeder een vrije toegang tot de Vader had gekregen, weer in de Vaderlijke gunst was aangenomen, weer in de gemeenschap Gods was hersteld.” Ds. Mallan gewaagde ervan dat hij zijn oude zielsvriendin zal missen. “Want -dat moogt ge van mij wel weten-zij behoorde tot degenen waar ik altijd het eerste naar kijk als ik op de preekstoel kom, of ze in de kerk zitten. Zij behoorde tot degenen wier ogen niet zijn afgewend van degene die het Woord uitdraagt. Toen ik maandagochtend vroeg de tijding telefonisch ontving van haar overlijden, kwam er even heimwee in mijn ziel. En heb ik gezegd, ‘Ach Heere, hoe lang zal het nu voor mij nog moeten duren’. Ook zij is me weer voorgegaan.” De predikant wenste de familie toe “dat de genade van vader en van moeder die u zijn voorgegaan in de weg van alle vlees, ook uw deel zal mogen worden.” Hij sloot af met een ernstige oproep tot bekering: “Zal ook onze ziel gered en geborgen zijn? Daar komt het toch voor elk onzer op aan. We zijn er nu nog voor in de genadetijd, in ’t kostelijke heden van genade.”

Met dank aan de heer A.K. van der Staaij te Rhenen en zijn familie. (In het juninummer D.V. volgt een artikel over Arie van der Staaij, de man van Betje)


In de Eerste Wereldoorlog werden de Vlaardingse vissers met grote problemen geconfronteerd. ‘Als de vissersvloot op zee was, moest er goed op ronddrijvende zeemijnen worden gelet. Deze oorlogswerktuigen zorgden voor een voortdurende dreiging. Ondanks alle goede voorzorgen die de vissers namen, kwam het regelmatig voor dat een schip op een mijn liep, waardoor het gevaarte ontplofte en het schip met man en muis verging. Overal op zee loerde de dood’. (De kuiperszoon, leven en werk van Hendrik Don (A. Duyster, 1989)).

‘In de winter kon er niet gevaren worden en lagen de loggers voor de kant. De bemanning was tot nietsdoen gedoemd en er werd door hen grote armoede geleden. Bij de gratie van de welgestelden mochten de armsten onder hen naar de soepuitdeling komen, waar zij voor niets hun buik enigszins konden vullen’. Schipper J. Hoogerwerf verwoordt dit als volgt: ‘t Woord ‘vrede’ scheen alleen in boeken voort te leven. De zee werd steeds gulziger naar menschenlevens. De eene scheepsramp volgde op de andere als de slagen van de klok bij brand of watersnood. Gestreden, gebeden is er toen tegen den dood tot de laatste zucht bij ’t ingaan in het groote graf, de zwijgende diepte. Nog is het me een wonder, hoe de meesten van ons zijn ontkomen. De visscherij lag bijna stil. Voedsel zoeken op de zee werd een doodelijke misdaad. Ons levenswerk werd vaak vervangen door de vrachtvaart op omgebouwde loggers. Tot die scheepjes behoorde ook de ‘Annie en Adrie’ van de Reederij Holland’. (Een uit vele, Vlaardingen, 1935)

Bovenstaande geeft aan dat het enerzijds armoede was en Kees als thuiswonende zoon dus nog geld in het laatje bracht in het vaderloze gezin. Het geeft ook de angst en spanning weer die er ook bij de thuisblijvers was. Dat verklaart ook dat moeder De Ligt zo aan Kees dacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2018

Oude Paden | 48 Pagina's

Uit het leven van een arme zondares

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2018

Oude Paden | 48 Pagina's