Te midden van zo donkere tijden
Uit het leven van ouderling Cornelis Terlouw
In Hervormd Ameide gingen in het midden van de negentiende eeuw nog maar weinig mensen naar de kerk. In die tijd vestigde Cornelis Terlouw zich in het plaatsje aan de Lek. Hij wordt er tot zegen gesteld voor de kerk en de samenleving. Ds. M. van Grieken, zijn laatste predikant, schrijft in het nawoord van de uitgegeven bekeringsgeschiedenis van Cornelis Terlouw: ‘Als kind van God, als kind des lichts, als discipel van Jezus Christus heeft Terlouw in het midden van onze Gemeente, te midden van zoo donkere tijden geleefd en zooveel moeilijke dagen moeten doormaken, daarbij ervarende: In de wereld zult gij verdrukking hebben.’
Afkomst en jeugd
De geboorteplaats van Cornelis Terlouw is Meerkerk, om precies te zijn: Meerkerkbroek, een buurtschap tussen Ameide en Meerkerk. Hij is het zesde kind van uiteindelijk negen kinderen (zes zoons en drie dochters) uit het huwelijk van Gerrit Terlouw en Jannigje van Genderen. Van zijn voorgeslacht heeft Cornelis niet vernomen dat er waren die een arm zondaar geworden waren voor God: ‘Ze zijn allen gestorven, zoals zij geboren waren, en behoorden tot dat geslacht, waarvan de Schrift zegt: in zonde ontvangen en geboren en alzo kinderen des toorns. Uit zulk een geslacht ben ik ter wereld gekomen, vervreemd van God, liggende onder het oordeel van vloek en toorn. Geboren 2 januari 1825, ben ik opgegroeid zonder bepaalde lichaamsgebreken en de Heere had mij begiftigd met een vlug verstand. Hoewel ik niet lang school gegaan ben, had ik in die tijd toch zoveel geleerd van lezen, schrijven en rekenen, dat ik verkregen had, wat ik in het maatschappelijk leven, voor mijn stand, nodig had.’
Overlijden van broer Jan
Cornelis moet al vroeg gaan werken, wat ook betekent dat hij in aanraking komt met het wereldse leven. Hij gaat daar steeds meer in op en krijgt van huis uit geen vermaning of waarschuwing. Zo gaat het door tot zijn negentiende levensjaar. Hij wordt echter opgeschrikt door het overlijden van zijn vijf jaar oudere broer, die op 28 november 1844 plotseling ziek is geworden. Op zaterdagmorgen 2 december 1844 sterft hij. In de nacht van vrijdag op zaterdag was er iets bijzonders met zijn broer gebeurd. In deze nacht voor zijn sterven spreekt hij meermalen over bruiloftsklederen. Zijn wakende zus vraagt: ‘Jan, welke klederen moet ik je dan halen?’ Waarop hij antwoordt: ‘Och kind, daar weet je niet van! Ik moet bruiloftsklederen hebben.’ Hij vraagt nog om beschuit en thee en neemt afscheid van de familie en zegt daarbij: ‘Ik wens, dat gij allen moogt komen, waar ik heen ga. Want de Heere heeft het mij in deze nacht geopenbaard.’ Hij wil nog afscheid nemen van zijn jongste broer, die de dokter is gaan halen, maar geeft aan daar niet op te kunnen wachten. Hij vouwt zijn handen samen en blaast de laatste adem uit. Dit sterven wordt door de Heere gebruikt om Cornelis uit de valse rust op te schrikken, hij gaat nadenken over dood en eeuwigheid en voelt dat hij met het leven dat hij leidt niet in de hemel kan komen. Hij weet dat zijn leven moet veranderen, maar vervalt van tijd tot tijd toch weer in zijn vorig leven.
Lexmond
Zijn ouders verhuizen op 1 mei 1846 naar Lexmond. Cornelis gaat met hen mee. Hij hoopt dat verandering van woonplaats zal meewerken om los te komen van de dienst der zonde. De Heere gebruikt in die dagen Éfeze 5 vers 5: ‘Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God.’ Een woord dat Cornelis buitensluit, hij erkent dan ook dat hij aan vele zonden schuldig staat. In plaats dat na de verhuizing verbetering optreedt, wordt hij echter steeds meer verleid: veel mensen komen de familie Terlouw opzoeken, wat hem verleidt tot de werelddienst. Spoedig is Cornelis’ voornemen om beter te gaan leven verdwenen, hij denkt ook niet meer aan dood en eeuwigheid.
Echter, de Heere laat Cornelis niet los. Op ruim 22-jarige leeftijd treft hem een ernstige ziekte, die hem lang op bed doet liggen, waardoor de gedachte aan de dood weer terugkomt. Hij krijgt het benauwd, want Cornelis ziet in dat hij vanwege zijn zonden strafwaardig was. ‘En toen begon ik tot de Heere, Die ik niet kende, te roepen, vragen dat Hij mij weer mocht komen oprichten, belovende dat ik, weer gezond zijnde, niet meer zou zondigen.’ De Heere richt Cornelis weer op en hij bewandelt de weg die hij beloofd had te zullen gaan. Maar ook dit is voor een korte tijd, want Cornelis keert al snel bij zijn oude vrienden terug en vergeet zijn gelofte.
‘Op zekere avond naar bed gaande, zonder enige gedachte aan iets bijzonders, hoorde ik plotseling op mijn legerstede neerliggend, een gedruis in de verte, als van een geweldig gedreven wind. ’t Was of alles verging. En snel aankomend, was het mij, als zou ik verpletterd worden door de kracht van de storm. Toen hoorde ik een stem – en ik weet niet ooit zulk een stem gehoord te hebben. Die stem zeide: Gij moet sterven!’ Cornelis was als een dode. Nu kwam de Heere met dezelfde tekst Éfeze 5 vers 5. Het veroordeelde hem vanwege de zonde en ongerechtigheid. Op 23-jarige leeftijd legt Cornelis belijdenis des geloofs af in de Hervormde Gemeente Lexmond, waarvan hij schrijft dat hij dat in blindheid gedaan had, hoewel hij een vast voornemen had om in Gods wegen te wandelen. Predikant is daar van 1845 tot 1865 ds. Johannes Wisgéri François, die bij zijn intrede aangaf niet te behoren bij de moderne richting. Hij preekte tijdens de dienst waarin Cornelis belijdenis doet uit 1 Korinthe 1 vers 23a: ‘Doch wij prediken Christus den Gekruisigde.’
Cornelis houdt zich na zijn belijdenis verre van zijn vrienden en kerkt tweemaal op een zondag, wat hij een half jaar volhoudt. Want de vrienden trekken hem weer, waardoor de Satan hem weer in zijn macht heeft. Zijn geweten spreekt wel, maar de Satan maakt Cornelis wijs dat wanneer hij niet uitverkoren is, het hem niets zou baten, ook al wil hij zich elk ogenblik bekeren. ‘Ik leefde naar de begeerten mijns harten en naar de lusten des vleses, zo voortgaande in de weg des verderfs tot mijn 25 ste levensjaar.’
Breuk met de zondedienst
De Heere echter wil toch Zijn hand naar Cornelis uitstrekken: ‘Half januari in de kerk zijnde – want hoewel ik in een weg van zonde wandelde, ging ik toch geregeld elke zondag tweemaal ter kerk – schoot de Heere een pijl van Zijn Woord in mijn hart en wel het woord dat Izaäk eenmaal sprak: ‘Ik weet den dag mijns dood niet.’ Die dag wist ik ook niet. Maar één ding wist ik wel, dat ik eeuwig verloren zou zijn, wanneer ik moest sterven, zoals ik geleefd had, waarbij Éfeze 5 vers 5 mij voor de geest kwam.’ Het brengt hem in grote benauwdheid, hij krijgt in te zien dat hij zichzelf niet verlossen kan. Hij blijft in die benauwdheid en ziet dat het rechtvaardig is als de Heere naar hem niet hoort en hem in zijn zonden laat omkomen. Hij wordt jaloers op die mensen die van hun zonden verlost zijn. ‘Zo werd ik her- en derwaarts geslingerd, onder veel benauwdheid en met veel strijd van binnen, wat zo bleef tot Pinkstermaandag. Toen beschikte de Heere het middel, dat ik tot een besliste overtuiging kwam en tot een besliste keuze en tot een breken met de zondedienst.’ Dit middel is het zenden van zijn neef Jan Terlouw, met wie hij spreekt over de rampzalige dienst der zonde en de droevige gevolgen daarvan en over het zalig voorrecht van hen die zich aan de dienst des Heeren mochten overgeven. Zij gaan die avond samen naar een gezelschap waar gesproken wordt over de dingen van het Koninkrijk der hemelen. ‘Daar werd mijn hart geheel mee ingenomen en bemoedigd ging ik naar huis.’
‘Enkelen van mijn vroegere kameraden achtervolgden mij met hoon en spot en lach, dat ik fijn wilde worden, maar daardoor voelde ik mij met blijdschap aangedaan, daar ik om de zaak des Heeren bespot werd en ik ging met blijdschap mijn weg naar huis. Ik was vol van overdenking van de goedheid Gods, want het was mij of ik in een nieuwe wereld was gekomen; want nu zag ik de grootheid en de goedertierenheid des Heeren, en als ik daarover dacht, dan zou ik alles te hulp geroepen hebben om met mij de Heere te loven en te prijzen, en zonk dan ook daarbij in eigen niet weg.’ De dag erna is hij in stille overdenking daarover in het veld en raakt de Heere zijn hart aan met Zijn liefde, zodat hij buiten zichzelf raakt en in een gezicht ziet dat de Heere Jezus tot hem komt als die sterke Held, bij Wie de Heere hulp besteld heeft om de Satan te binden en hem zijn vaten te ontnemen.
‘Zo zag ik mijzelf liggen als een gebonden slaaf in het huis van die sterke gewapende. Maar de Heere Jezus kwam tot mij en verbrak die banden en maakte mij los en trok mij uit het huis van die sterk gewapende en nam mij in Zijn liefde aan, zodat ik mij geheel overwonnen gevoelde. Met een volkomen overgave gaf ik mij aan de Heere, dat Hij met mij mocht doen naar Zijn welbehagen. Met een vrijwillige keuze verbond ik mij aan de dienst des Heeren voor tijd en eeuwigheid. De Heere had mij nu uit de stad des verderfs uitgeleid en mij overgebracht op de weg die naar Sion leidt.’ Op een bijzondere wijze krijgt kennis aan een vrouw. ‘Zij was een persoon, die nooit aan wereldse vermaken had meegedaan en die er groot genoegen in stelde, dat ik nu mijn afkeer betoonde aan al de ijdelheden van de wereldse vermakelijkheden. De Satan maakte hem wijs dat het huwelijksleven in strijd is met de heiligheid Gods, en daarom neemt Cornelis zich voor om zijn twee jaar jongere vriendin los te laten. Dit gebeurde niet, want de Heere laat hem zien dat het huwelijk een instelling Gods is. Na twee jaar omgang trouwt Cornelis Terlouw op 28 januari 1852 met Annigje van Bezooijen.
De strijd is echter nog niet voorbij. Satan port Cornelis aan tot het misbruiken van Gods Naam, zodat het hem zeer aangrijpt en waarop hij denkt te bezwijken, waarbij ook nog de macht van de vleselijke wellust komt. Het komt zover dat hij eerder wenst door de dood weggenomen te worden dan dat hij tot zijn vorig zondig leven wil terugkeren. Als hij in de hel geworpen zou worden, dan zou Cornelis nog verkondigen dat de Heere recht is. De Heere geeft hem echter niet over in de macht der zonde. Na een bange en lange worsteling tegen de zonde geeft de Heere verlossing. De ijver tegen de eigen zonde wordt in Cornelis hoe langer hoe sterker. Daarbij bestrijdt hij ook de zonden bij zijn broers en zussen, waardoor hun vijandschap tegen hem begon ‘los te barsten’. Zijn broer Nijs verklaart hem zelf voor half gek. Maar drie maanden later wordt Nijs een medestander op het moment dat de Heere hem krachtdadig aangrijpt en door de Heilige Geest bewerkt, zodat hij een levend lidmaat wordt van het lichaam van Christus. In hem vindt Cornelis sterke steun, zodat de vijandschap van broers en zussen verbroken is. ‘Evenwel’ – schrijft Cornelis – ‘bleef het van binnen altijd nog onrustig vanwege het gemis van de Heere Jezus.’
Bezoek op zondag
Even later komt Cornelis Terlouw opnieuw in een grote verzoeking op het moment dat er familie op zondag op het erf van de boerderij komt om vee, boomgaard en het land te bezien. Satan verwijt hem dat hij willens en wetens gezondigd had. Drie weken lang heeft Cornelis hier dag en nacht om geleden. Hij denkt dat er voor deze zonde geen vergeving is. De afgrond ziet hij voor zich geopend en hij voelt zich in de macht van de boze. Echter als een Esther waagt Cornelis het om tot de Koning te gaan met de gedachte: Kom ik om, dan kom ik om. ‘De Heere opende mijn ogen, dat ik mocht zien, dat ik wel wetens, maar niet willens gezondigd had. Want ik mocht gedenken, hoe bang en benauwd ik het had, toen ik met de familie meeging; maar ik was als een gevangen man en moest tegen mijn wil mee. Toen ik dat helder inzag, verloor satan veel van zijn aanklacht en de Heere kwam mij daarbij verwarmen met Zijn lieflijke zonnestralen, om mij licht te geven en te doen aanschouwen, dat ik in de hand des Heeren was, die bezig was om mij te leren en te onderwijzen. Toen mocht ik ervaren, dat de Heere Jezus tot mij gekomen was en mij lieflijk omhelsde, zodat ik met de bruid uit het Hooglied moest uitroepen: Mijn Liefste is mijne en ik ben Zijne. Ja, toen mocht ik mij in de liefdearmen van de Heere Jezus als verslonden gevoelen.’ Zo mag Cornelis onverdiend de vrije genade van God de eer toebrengen. De Heere leidt hem nadien in de grazige weiden van Zijn Woord en de Heilige Geest geeft Cornelis verlichte ogen des verstands, zodat hij van tijd tot tijd meer kennis krijgt van zonde en schuld, waarbij hij diep gevoelt dat hij zich vrijwillig in zulk een staat had geworpen en dat het rechtvaardig was dat de Heere met tijdelijke en eeuwige straffen – naar lichaam en ziel – zou bezoeken. ‘Maar ik kreeg ook een oog om te zien, dat de Heere een weg heeft willen openbaren om zondaren te redden en te verlossen, waartoe Hij Zijn eigen lieve Zoon had voorgekend, dat Deze Zichzelven als Borg en Middelaar zou stellen en dat Hij in de volheid des tijds zou komen om alles te volbrengen wat God de Heere van ons zondaren eiste. En zo is de Heere Jezus gekomen en heeft alles betaald wat wij schuldig waren, want Hij heeft uitgeroepen aan het hout des kruises: Het is volbracht. In al deze dingen gaf de Heere mij met een heilbegerig hart en met genieting van Zijn liefde onderwezen te worden, zodat ik in het licht van Zijn Woord leven mocht met veel genoegen en blijdschap, waarbij ik de genademiddelen, die de Heere nog wilde schenken, hoogschatte en volgaarne gebruik maakte van de verkondiging van Zijn Woord.’
Kerken in Schoonrewoerd
In deze tijd komt ds. I.C. (Isaac Cornelis) de Vijver naar Schoonrewoerd, waar hij van 1850-1852 deze gemeente dient. Bijna elke zondag is Cornelis daar en hij mag er met veel genoegen kerken. Want de Heere geeft Zijn zegen onder de verkondiging van Zijn Woord door deze predikant. ‘Het volk kwam van heinde ver om de prediking bij te wonen en er was leven onder het volk! Wij gingen dan ook geregeld van Lexmond naar Schoonrewoerd, mijn broer Nijs en ik, W. Scherpenzeel met zijn broer Harmen en nog anderen, die van tijd tot tijd met ons meegingen. Ook uit Heijcop gingen de oude Leendert Vuurens en W. Schrij en zijn vrouw en F. Pesselse en zijn vrouw. En zo hadden wij een genoeglijk gezelschap, ’t welk op Schoonrewoerd aangroeide met mensen uit Asperen, Leerdam en Schoonrewoerd, zodat we daar ’s middags soms met 25 à 30 bij elkander waren. Dan werd er besproken wat de Heere aan onze zielen gedaan had, zodat ik nu wel eens met jaloersheid kan vervuld worden, wanneer ik nog eens aan die tijd mag terugdenken, daar het toen niet ging over kerkvormen, zoals thans, nu ik dit schrijf. Maar de gesprekken gingen over hetgeen noodzakelijk was tot verheerlijking van Gods Naam en het heil onzer onsterfelijke zielen.’ ‘Zo gebeurde het op zekere zondag, dat ik onder de prediking van ds. De Vijver zat, toen hij sprak over Romeinen 5 vers 12, waarbij hij voorstelde, dat wij vanwege de val van Adam, ons verbondshoofd, in wie wij allen in de zonde gevallen zijn, ook onder de vloek der wet en onder de toorn Gods zijn gekomen, terwijl men nu bij die belijdenis verloren kon gaan, wanneer de liefde Gods niet in het harte werd uitgestort. En nu had ik geen kennis Gods, dat die liefde in mijn hart was uitgestort, waarbij ik op dat ogenblik een gezicht kreeg op een rol, die van de hemel tot de aarde reikte, waarop al mijn zonden, van mijn kindsheid af tot nu toe, geschreven waren en wel de zonden van mijn gedachten en overleggingen, zowel als die van mijn woorden en daden. En zó klaar zag ik het register van mijn zonden, alsof het met een pen op papier geschreven was en als een lijst was opgetekend. Daar zag ik mij dus in mijn vuile kleren voor God staan, met al die zonde en schuld beladen en zo keerde ik, als onder die last bezwijkende, huiswaarts. Het was zo donker in mijn ziel geworden en ik voelde de toorn Gods zo op mij drukken, dat ik met de profeet Jesaja wel moest uitroepen: Wee mij, ik verga, want mijn ogen hebben den Heere der heirscharen gezien, dewijl ik geheel melaats en onrein ben. En zo ben ik thuis gekomen, terwijl dit gezicht en die last van zonden en schuld van zondag tot donderdagmorgen duurde, waarbij ik dacht, dat ik zou moeten omkomen. Geheel vond ik mijn toestand in het eerste en tweede vers van de 77 ste Psalm uitgedrukt:
Mijn geroep uit angst en vrezen,
Klimt tot God, het Opperwezen,
God, Die, in mijn ongeval,
D’ oren tot mij neigen zal.
‘k Zocht Hem in mijn bange dagen;
‘k Bracht de nachten door met klagen;
‘k Liet niet af, mijn hand en oog
Op te heffen naar omhoog, enzovoort.
‘Zo brak de donderdagmorgen aan en toen werd ik gedagvaard om voor de Rechter van hemel en aarde te verschijnen en ik werd opgetrokken als in een visioen, staande in mijn vuile klederen tegenover de Rechter. De boeken werden geopend. Het boek der Wet en het boek van Gods alwetendheid en het boek mijner consciëntie. Toen werd het vreselijk vonnis over mij uitgesproken, dat ik des doods schuldig was en ik heb ook dat vonnis ondertekend, dat het rechtvaardig was. Daarna werd er bevel gegeven: Bind hem handen en voeten en werp hem in de buitenste duisternis. Zo werd ik weggedragen en de toorn Gods drukte mij zó, dat ik gevoelde verpletterd te worden. Zo kwam ik voor de deur van de afgrond en hoorde duidelijk het knersen der tanden en het gekerm dergenen, die daar in waren en ik dacht: Dit is ook mijn lot, dat voor eeuwig bereid is.
Maar o! wonder van Gods eeuwige liefde, daar verscheen mij op eens zulk een hemels licht en ik zag de Heere Jezus als het gekruiste Lam voor mij staan en ik hoorde een stem als uit de hemel: ‘Niet om iets, dat in u is, geef Ik u Mijn geliefde Zoon, maar om de eeuwige liefde die Ik tot u had van voor de grondlegging der wereld, geef Ik u Hem tot Profeet en Hogepriester en Koning!’
Wat ik toen mocht ondervinden, is beter te gevoelen dan te bespreken. Maar ik was boven het stof verheven en mocht een ongekende vrede en grote zaligheid smaken in mijn ziel, daar ik door de Zoon werd gedragen in de armen des Vaders en door de Vader werd omhelsd met kussen Zijner liefde, waarbij de Heere Jezus met Zijn volmaakte zoen-offeranden voor het aangezicht Zijns Vaders verscheen tot voldoening van mijn zonden. Toen zag ik de noodzakelijkheid van de Heere Jezus te mogen bezitten in alle drie Zijne ambten. Het was een Thabor!’
Dit alles wordt nog wel heftig bestreden door de satan, die hem hoogmoedige gedachten influistert, namelijk dat hij nu boven alle andere mensen geplaatst is. Een andere keer wordt hij bevangen met de gedachte dat alles wat hij beleefd had, gestolen is. Daarna komt Cornelis in een ondraaglijke toestand en ligt hij in het verborgene te kermen en te smeken om redding en verlossing. Dan komt de Heere over met deze woorden: ‘God heeft één ding gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord, dat de sterkte Godes is’ Psalm 62:12. ‘En daarmee ging er licht in mijn ziel op en de Heere toonde mij dat Hij mij in de eeuwige vrederaad had overgegeven om mij te verlossen; waarbij de Heere mij kwam terug leiden om nog eens te doen zien de bijzondere zorg die de Heere aan mij ten koste had gelegd van het ogenblik af dat ik in het leven was gekomen, van mijns moeders schoot af, al de dagen mijns levens.’
Verhuizing naar Ameide
In de loop van 1862 verhuist het gezin Terlouw – zij hadden toen zes kinderen – van Lexmond naar Ameide, waar hij een boerderij gaat pachten aan de Prinsengracht. Cornelis verdient eerst zijn geld met het braken van hennep, waarbij de vezels werden gescheiden van de houtachtige stengels. Van de vezels maakt men touw, garen en zeildoek. Het apparaat dat hij hanteert heet de hennepbraak. In Ameide gaat Cornelis zich meer toeleggen op de veeteelt. Ook handelt hij in fruit. Hij is dan wel geen eigenerfde boer, maar weet in maatschappelijk opzicht toch wel op te klimmen.
In Ameide breidt het gezin Terlouw zich verder uit: tot in totaal twaalf kinderen. Een aantal van hen bereikt niet de volwassenheid: twee zoons en een dochter overlijden op jonge leeftijd. Ook overleeft Cornelis zijn dochters Maria – zij werd 21 jaar – en Jannigje, die op 47-jarige leeftijd overlijdt.
In zijn autobiografisch verslag over zijn bekering vermeldt Cornelis niets over de kerkelijke situatie van Ameide. In een naschrift schrijft ds. M. van Grieken – van 1902 tot 1910 predikant te Ameide – daar wel over. Hieruit valt op te merken dat Cornelis niet kerkt bij ds. Willem van Beuningen, die van 12 november 1854 tot aan zijn emeritaat op 29 oktober 1882 te Ameide stond. Van Beuningen was een liberaalvrijzinnig predikant en lid van een vrijmetselaarsloge in Utrecht. Deze man was politiek actief en stond regelmatig in contact met de liberale voorman J.R. Thorbecke. Naar de kerk gaan in Ameide kon Cornelis niet. Hij komt in de timmerwerkplaats van Willem Verheij met een aantal vrienden en hun familie – waar onder Teunis van Vliet en Louw Pieters van Lomwel – gezelschappelijk samen. Hier wordt gesmaakt dat de Heere goed is. Maar het geeft geen voldoening. De gesprekken gaan ook over de toestand in de gemeente, in de kerk, op de catechisatie en dan wordt het benauwd in deze kring. Mocht de leugenleer onbestreden blijven? Jong en oud mochten toch niet in handen vallen van ongeloof, onverschilligheid, wereldgezindheid, goddeloosheid en spotternij? Terlouw vertelt later aan ds. Van Grieken: ’t Was ons of wij in een boot zaten, die zacht dobberde op het water, waarbij wij hoe langer hoe meer gingen opmerken, dat wij met één riem roeiden, zodat we wel ronddraaiden, maar niet vooruitkwamen.’ De eer des Heeren luistert zo nauw, het was niet voldoende om het zelf naar de ziel goed te hebben, maar het moest gaan om het bevel Gods. Van Grieken schrijft: ‘En toen werd er gebeden; toen werd er beraadslaagd; toen werden er plannen gemaakt. En de Heere was er kennelijk bij tegenwoordig. Met dát gevolg: dat de timmermanswinkel tot kerk gemaakt werd; zondag aan zondag evangelisten en predikanten kwamen om daar te preken, waarbij de luisterende schare zó toenam, dat men niet zelden plaats te kort kwam.’ Hoe men aan de voorgangers kwam? Willem Verheij laat in 1863 een advertentie zetten in De Heraut. Zij brachten hem in contact met in dat jaar opgerichte Nederlandse Vereniging van Vrienden der Waarheid.
In Ameide richtte men na voorlichting van evangelist Nicolaas Bakker (de vader van de hervormde ds. N.C. Bakker) een afdeling op voor Ameide en Tienhoven. De opkomst is wisselend. Een van de evangelisten meldt in 1879 echter dat het getal der toehoorders op een zondag zo groot is, dat de schuur te klein is om de menigte te bevatten. Men legt planken op blokken, zodat de buitenstaanders op de werf een zitplaats hebben. Het aantal bezoekers neemt toe tot een honderdtal. En dat, terwijl het aantal bezoekers in de Hervormde Kerk van Ameide soms op de vingers van één hand te tellen is.
Zondagsschool en catechisatie
Cornelis Terlouw en zijn vrouw beginnen ook kinderen op hun boerderij op zondagmiddag te vertellen uit de Bijbel. In juni 1864 besluiten Terlouw, Verheij en Van Lomwel om ook op zondagmiddag in de timmerschuur zondagsschool te gaan houden. De evangelisten Van de Water uit Asperen en Bakker uit Utrecht staan hen hierin bij. Men start met dertig kinderen, in 1879 zijn dit er honderdtwintig. De jonge kinderen leren zo weer psalmverzen en Bijbelteksten! In 1875 start men met het geven van catechisatie in het huis van Willem Verheij. Er komen ongeveer twintig jongeren naartoe. De evangelisten van de Vrienden der Waarheid gaven het onderwijs. Uit een verslag in Maandblad van de Evangelisten uit 1879: ‘Deze catechisatiën met de meerder ontwikkelden zijn zeer aangenaam; zowel leerlingen als voorgangers verlangen naar het bestemde uur. Er wordt bij de behandeling der vragen tevens gesproken over de noodzakelijkheid des geloofs en der bekering.’
Nu ook de kansel
Maar de vrienden zijn nog niet tevreden: De Waarheid naar Gods Woord moet ook weer op de kansel worden verkondigd. Op hun verzoek wordt door de kerkvoogdij van Tienhoven het kerkgebouw ter beschikking gesteld. Maar dit duurt niet lang, want mogelijk door druk vanuit de liberale kerkenraad wordt dit teruggedraaid. In 1867 mag men voor het eerst aangeven of de kerkenraad gemachtigd was zichzelf aan te vullen, of dat er een kiescollege in het leven geroepen zou worden of niet. Terlouw en Verheij hadden veel werk gedaan om tot voldoende mannen te komen die zouden komen stemmen: zij richten een kerkelijke kiesvereniging op onder de naam Waarheid en Recht. Zij bezoeken daarvoor de mannelijke lidmaten om ze bekend te maken met hun plannen. Op de eerste vergadering wordt een bestuur gekozen, dat een lijst met kandidaten opstelt, twaalf voor Ameide en zes voor Tienhoven. Op 20 april 1881 valt het besluit om een kiescollege in te voeren, 37 stemmen voor en 35 tegen. De kerkenraad wacht heel lang met het uitschrijven van een stemmingsvergadering voor het kiescollege. En op 28 december 1881 mogen de mannelijke lidmaten stemmen voor de 18 gemachtigden. Alle achttien kandidaten van Waarheid en Recht worden gekozen, nadat de dag daarvoor de kandidaten van de tegenpartij zich hadden teruggetrokken. De vrienden Terlouw, Van Lomwel en Verheij worden onder meer gekozen.
Inmiddels heeft ds. Van Beuningen emeritaat aangevraagd en neemt hij afscheid. In januari 1883 ontstaat er een vacature voor ouderling, waarvoor eerst Willem Verheij wordt gekozen, maar die heeft daar geen vrijmoedigheid voor. Vervolgens benoemt het kiescollege Cornelis Terlouw, die zijn benoeming aanneemt. Op zondag 15 april 1883 is het een gewichtige dag voor Cornelis Terlouw en de gemeente: consulent ds. T.J. Ringeling van Lexmond leidde de bevestigingsdienst. Tot nu toe was er nog geen handopening ontvangen voor het beroepen van een nieuwe predikant. De legger voor de nieuwe predikant - een overzicht wat hij aan inkomsten kon verwachten - was zoekgeraakt! Veel heeft Terlouw, in samenwerking met kerkvoogd A. van Kekem, hieraan gewerkt om het toch in orde te maken. Op 30 april 1884 brengt het kiescollege, dat aangevuld wordt met de kerkenraad, een beroep uit op ds. E.A. Lazonder te Zegveld, maar hij bedankt. Vervolgens beroept men G. Vlug te Nijkerk en C. Hattink te Nieuw-Vennep en P.S. Bartstra te Wassenaar.
De ambachtsheer van Ameide werkt daarin mee. De beroepen zijn tevergeefs. Op 21 november beroept men Pieter Bongers, kandidaat te Nieuw-Lekkerland, die tot blijdschap van allen die de waarheid liefhebben de roepstem aanneemt. Op 12 april 1885 houdt Bongers zijn intrede met de woorden uit Romeinen 1 vers 16: ‘Want ik schaam mij des Evangelies van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek.’ Voor Cornelis Terlouw en zijn vrienden een dag van grote blijdschap. Er is ook blijdschap over het feit dat de zondagsschool van de kerk gebruik mag maken, het aantal kinderen groeit door tot het aantal van 300! Een jaar nadat ds. Bongers gekomen is, vindt de Doleantie plaats. Ook in Ameide zijn er enkele gemeenteleden die tot de reformatie der kerk over willen gaan. Deze mensen komen bij Terlouw, en volgens overlevering moet hij gezegd hebben: ‘De kerk hebben we na veel moeite veroverd, een jaar hebben we hem nou, en nu er weer uitgaan, daar heb ik geen zin in, dat vind ik …. zónde. Het werk is gezegend, we hebben jarenlang strijd geleverd, en op een wonderlijke wijze is ineens de overwinning gekomen met dat kiescollege – wonderlijk liep dat! – en nu weer zeggen nu gaan we eruit? Dat doe ik niet.’ Zijn schoonzoon Kees de Kruijk, één van de bezoekers van de timmermansschuur, kiest wel voor doleren. Een aantal gezinnen sluit zich vooralsnog aan bij omliggende gemeenten, totdat omstreeks 1900 er samenkomsten gehouden worden in Ameide. Pas op 16 december 1928 wordt de Gereformeerde Kerk te Ameide geïnstitueerd.
School met den Bijbel
Ds. P. Bongers vertrekt na drie jaar naar Eemnes-Buiten. Het kiescollege, aangevuld met kerkenraad, start het beroepingswerk op. Een commissie voor het beroepingswerk van zeven personen stelt men aan om een aantal predikanten te gaan beluisteren. De ambachtsvrouwe, mevrouw Nierstrasse van Tienhoven, geboren Donker Curtius draagt haar collatierecht van instemming over aan de scheidende predikant ds. Bongers. Cornelis Terlouw maakt deel uit van de commissie, hij krijgt daarbij de meeste stemmen. Op 21 mei 1888 doet Terlouw verslag van het beluisteren van ds. J. Bolkestein te Ter Aar. Hij wordt op een tweetal gezet met ds. P. Deetman uit Amsterdam. Het beroep wordt uitgebracht op ds. Bolkestein, maar hij bedankt. Vervolgens beroept men ds. W. de Lange te Bruchem en Kerkwijk en ds. J.F. de Klerk te Dirksland. Laatstgenoemde geeft aan de roepstem wel gehoor. De bevestiging en intrede vindt plaats op 2 december 1888.
Het jaar daarop maakt men onder leiding van ds. De Klerk plannen voor de oprichting van een School met den Bijbel. Terlouw en zijn vrienden kunnen het niet aanzien dat aan gedoopte kinderen zes dagen in de week, bij al het onderwijs op de Openbare School de Naam des Heeren verzwegen werd en hun Gods Woord onthouden werd. Een voorlopig bestuur onder voorzitterschap van ds. De Klerk wordt opgericht, Cornelis Terlouw maakt er ook deel van uit. Er wordt veel werk verzet, zoals het huis aan huis collecteren, het werven van leden en het in contact treden met financiers. Op 1 mei 1890 startte de School met 80 kinderen, een jaar later zijn dat er 120! In 1891 kiezen de leden van de schoolvereniging haar bestuur. Het gehele voorlopig bestuur wordt gekozen.
OP 25 oktober 1892 vertrekt ds. J.F. de Klerk naar Onstwedde. In zijn afscheidsrede zegt de scheidende predikant: ‘Ik moest in deze gemeente, die bij mijn komst sinds korten tijd deelde in het bezit van een rechtzinnige prediking, voortzetten wat door mijn geachten voorganger was begonnen. Ik moest hier overtuiging doen ingang vinden, dat eene rechtzinnige prediking niet genoeg is maar dat de beginselen van Gods Woord ook op het terrein van het gemeentelijk-, ons maatschappelijk en staatkundig leven moesten worden toegepast.’ Over de tegenstand van liberale zijde zegt ds. De Klerk: ‘Ja, doordat wij op een beleven van Gods Woord aandrongen, ontstond er vanzelf strijd. Verzet bij hen, die vreesden dat de toepassing daarvan voor hun vrijheid van denken schadelijk en lastig was.’
Na het vertrek van ds. De Klerk beroept het kiescollege ds. W. Zijlstra van Lage Vuursche, P. Deetman van Amsterdam, A. ten Have te Polsbroek en E.S. Postma te Jutphaas. Eise Sippos Postma wordt op 18 juni 1893 door zijn voorganger ds. De Klerk bevestigd. Eerder diende hij enkele christelijke gereformeerde gemeenten en ging toen over naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Postma is de predikant die de begrafenis leidt van Annigje van Bezooijen, de vrouw van Cornelis Terlouw, die op 73-jarige leeftijd op 24 januari 1900 overlijdt. Lang blijft Postma niet in Ameide en Tienhoven, hij vertrekt in 1901 naar Blauwkapel.
Getuigend op ziek- en sterfbed
Opnieuw maakt Cornelis Terlouw deel uit van de beroepingscommissie en opnieuw wordt het collatierecht overgedragen aan de kerkenraad. Er volgen beroepen op kandidaat G.H. Beekenkamp, W. Zijlstra te Kesteren, J.C. Klomp te Hyte-Eeuwijk en tenslotte op M. van Grieken te Nieuwerkerk aan den IJssel. Ds. Van Grieken is de laatste predikant bij wie Cornelis Terlouw als ouderling mag dienen. Hij wordt een goede vriend van Cornelis, de predikant ziet in hem een leesbare brief van Christus te midden van de gemeente. Van Grieken maakt het sterven van Cornelis Terlouw op 3 april 1908 mee en schrijft daarover: ‘Zoals zijn leven, is ook zijn sterven aanschouwd door zeer velen, en zijn leven en sterven was Christus! Blijmoedig, toegerust met een helderen geest, mocht hij den Heere dienen, zolang de Heere hem het leven spaarde. En die hem op 83-jarigen leeftijd mochten kennen, getuigden: ‘Hij is een boom, geplant aan waterbeken, die zijne vrucht geeft op zijnen tijd en welk blad niet afvalt.’ In volle verzekerdheid des geloofs mocht hij meermalen op zijn ziekbed liggen om ook te midden van vreselijke pijnen van Zijn Heiland en Borg te getuigen. En die hem op zijn sterfbed bezochten, zeiden: Hij gaat naar Huis, naar Boven, waar Christus is, om te ontvangen die onverderfelijke en onbevlekkelijke erfenis, die voor Sion in de hemelen bewaard wordt.’
Het is ds. Van Grieken die ‘met instemming en genot en niet geheel zonder zegen’ de bekeringsgeschiedenis van Cornelis Terlouw leest, overschrijft en in druk laat verschijnen. Hij zelf schrijft er een voor- en nawoord bij. Uitgever is weduwe T. van Vliet – boekhandel te Ameide. De Bekeerings-geschiedenis van Cornelis Terlouw, in leven ouderling te Ameide kost 15 cent. In het naschrift schrijft ds. Van Grieken: ‘Als mens, als huisvader, als ouderling, als kerkvoogd, als onderwijzer der zondagsschool, als voorganger der gemeente in dagen van vacature, als bestuurslid der school met den Bijbel, enz. enz. heeft Cornelis Terlouw Paulus mogen nazeggen: ‘Ik schaam mij des Evangelies van Christus niet, want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft. Onder veel moeite en verdriet heeft hij mogen vasthouden aan zijn God, Die hem vasthield als de God des eeds en des verbonds, Die trouwe houdt tot in eeuwigheid. Van veel kon hij verhalen. Maar telkens was het weer: Mijn mond zal den prijs des Heeren uitspreken en alle vlees zal Zijnen heiligen Naam loven in der eeuwigheid en altoos.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2018
Oude Paden | 64 Pagina's