Vriend der Waarheid, ds. Charles John Bryce
Ds. Charles John Bryce, een man van het Friese Réveil, zet zich in voor de Vereniging van Vrienden der Waarheid in Friesland. Het langst dient hij de Hervormde gemeente van ’s-Gravenhage.
Charles John Bryce wordt op 19 augustus 1831 geboren te Amsterdam. Zijn vader Alexander Bryce – meubelmaker van beroep – is afkomstig uit Schotland, maar vestigt zich tijdens het bewind van Napoleon in Amsterdam en trouwt met Wilhelmina van Benschop. Hun zoon Charles John blijkt goed te kunnen leren en ontvangt onderwijs in de klassieke talen van dr. P. Epkema. Hij zit in de schoolbanken met onder meer Allard Pierson. In 1848 wordt hij theologisch student in Utrecht en in het najaar van 1853 doet hij zijn proponentsexamen bij het Utrechts Provinciaal Kerkbestuur.
Zijn eerste gemeente is Sintjohannesga in Friesland. Kort voor zijn bevestiging en intrede, die plaatsvinden op 26 maart 1854, treedt Charles John in het huwelijk met Maria Hendrika Benschop. Het huwelijk wordt gezegend met een drietal kinderen: Alexander Charles, in Sintjohannesga geboren op 17 mei 1856, Anna Maria te Vreeland op 22 april en Wilhelmina Johanna op 20 januari 1861 te IJlst.
Sintjohannesga dient hij tot 12 oktober 1856. Daarna staat hij in Vreeland van 2 november 1856 tot februari 1859 en in IJlst van 20 februari 1859 tot 22 februari 1863. Vervolgens vertrekt hij naar Aarlan-derveen, waar hij van 8 maart 1863 tot 30 juli 1865 predikant is. Op 13 augustus wordt hij predikant van het nabijgelegen Alphen aan den Rijn, van welke gemeente hij afscheid neemt op 5 mei 1869 wegens vertrek naar de Residentie. Dat is zijn laatste gemeente, op 9 mei 1869 wordt hij er bevestigd; 12 mei daaropvolgend doet hij intrede, om de Haagse Hervormde gemeente bijna veertig jaar te dienen.
Bekering
In de periode te Sintjohannesga komt ds. Bryce tot bekering. Eens preekt hij in het nabijgelegen Delfstrahuizen en na de dienst blijft een boer in de bank zitten. De ouderlingen staan nog even met de dominee in het doophek te praten als ze zeggen: ‘Wat moet hij daar nog?’ Bryce gaat het aan hem vragen en de man antwoordt: ‘Om u te zeggen, dominee, dat het vanmorgen met uw preek niet in de haak was, om het plat te zeggen: u hebt ons niet het Evangelie verkondigd.’ Hoewel de dominee boos wordt naar aanleiding van wat er tegen hem gezegd wordt, voelt hij zich na deze terechtwijzing toch niet op zijn gemak. Een stem in zijn ziel drijft hem een paar dagen later naar de boer toe. Een gevolg van het gesprek is dat hij sindsdien het Evangelie naar de Schrift verkondigt.
In Sintjohannesga ontvangt hij een beroep naar Vreeland, waarvoor hij volgens een krantenbericht bedankt. Maar weldra gaat hij toch naar Vreeland. Daar arbeidt hij met vreugde, maar het is voor hem moeilijk de vruchten op zijn arbeid te zien. Hij ontvangt al spoedig meerdere beroepen: Rinsumageest, Longerhouw, Woerden, nogmaals Longerhouw en Scheveningen. In 1858 volgen Garijp en Suawoude, Overschie, Hijlaard en IJlst. Friesland is hem nog niet vergeten en hij neemt het beroep van de laatstgenoemde gemeente aan.
Friese Vrienden der Waarheid
In de gemeente IJlst raakt Bryce betrokken bij het werk van de Vrienden der Waarheid in Friesland. Deze Hervormden strijden voor kerkherstel, waarbij zij de kerk oproepen tot het handhaven van haar belijdenis. Na het vertrek van ds. J.W. Felix uit Friesland wordt ds. Bryce er zelfs voorzitter van. Namens de Friese vereniging bezoekt hij op 23 april 1863 samen met Solko Tromp uit Woudsend de eerste algemene vergadering van het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs die op 23 april 1863 te Amsterdam gehouden wordt. Het doel is om te komen tot oprichting van christelijke scholen.
Op 21 augustus 1861 wordt het achtste jaarfeest van de Vereniging van Vrienden der Waarheid in Friesland gehouden. Voorzitter Bryce verklaart ‘dat hij steunende op hulp én raad én ervaring van leraars in en buiten Friesland, bij de schreiende nood der gemeenten, niet alleen hoopte te vragen wat er gedaan moest worden, maar ook aan te geven, wat er gedaan kon worden, en, als God wil, ook gedaan zal worden’.
Hij voegt de daad bij het woord: in de maand september roept hij de getrouwe leraren in Friesland in Leeuwarden bijeen om de treurige toestand van de Nederlandse Hervormde Kerk te bespreken. Daarvoor wordt een commissie opgericht, bestaande uit de predikanten W.A. Becking te Oosterend, J.H. Guldenarm te Oosthem, W. Sypkens te Hijlaard, C.J. Bryce te IJlst en de heer Jan Piers Eringa te Edens. Doel is de feiten te verzamelen waarop de rechtmatige klacht van zovelen tegen de bestaande orde in de kerk gestoeld is. Men hoopt een middel in de hand des Heeren te mogen zijn om een eind te maken aan de bestaande toestand. In het Kerkelijk Maandblad van de Vrienden der Waarheid geeft Bryce aan dat de vrienden elkaar in mei 1862 te Utrecht weer zullen ontmoeten. In deze beweging treedt ds. Bryce overigens niet verder meer op de voorgrond, wellicht ook door zijn vertrek uit Friesland in 1863.
Ook in IJlst ontvangt hij beroepen: in 1860 Zeerijp en Ee, in 1861 Wester- en Heiligerlee en Harderwijk. In 1862 volgen roepstemmen uit Loosduinen, Wijk (bij Heusden), Oudewater, Wemeldinge en Aarlanderveen.
Vliegend blaadje
Ds. Bryce neemt in 1860 het initiatief voor de uitgave van het Vliegend blaadje, een serie brochures uitgegeven door de Vereniging van Vrienden der Waarheid in Friesland. Een serie waaraan ook de predikanten J.W. Felix, W. van den Bijtel, W. Sijpkens, J.C. Eijkman en A. MacPherson medewerking geven. Bryce schrijft naar aanleiding van Psalm 102 vers 15: ‘Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis’ het volgende: ‘Maar laat mij nu eens wijzen op het ware beginsel, waaruit uw liefde voor Israël behoort voort te vloeien, indien gij knechten zijt die een welgevallen hebt in S ions stenen, en medelijden met haar gruis. Mij dunkt wij behoren voor alles medelijden te hebben met ons zelven, onze eigen zielstoestand te hebben, en eigen nood te kennen. Want wanneer eigen nood niet wordt gekend, hoe zal dan de nood der Kerk en het belang van Israël ons ter harte gaan?’ Hij vervolgt: ‘Ach, zovelen zijn er in onze dagen die waarlijk, hoewel zij veel spreken, hun eigen zielennood niet kennen en geheel blind voor zichzelven zijn, en daarom is het, dat er maar zeer weinigen zijn, die waarlijk de nood der Kerk gevoelen, haar droeve toestand voor God beklagen en bewenen. En staat het nog zo niet met ons, dan kan er geen oprecht belang in Israëls nood gesteld worden.’
In 1862 levert ds. Bryce een bijdrage over Openbaring 2 vers 9, met als titel Zijt gij rijk? De serie wordt onder leiding van ds. W. van den Bijtel onder de vlag van de Confessionele Vereniging voortgezet en zal eind 1876 beëindigd worden.
Publicaties
Verschillende leerredenen van ds. Bryce verschijnen in druk. De eerste gedrukte preek, De groote genade van den Heere Jezus Christus aan zondaren betoond, ziet in 1856 het licht en wordt geplaatst in het negentiende twaalftal van uitgever G. van Peursem te Amsterdam. Ook zijn afscheidsrede van Vreeland en zijn intrede te IJlst worden gedrukt. Over zijn komst in IJlst zegt hij: ‘Hoe weinig toch hadden wij het kunnen denken, dat wij, na nog zo kortgeleden dit gewest verlaten te hebben, wederom zo spoedig naar Friesland zouden zijn overgekomen, ten einde in een van ’s Heeren gemeenten in deze Provincie als dienaar van Christus werkzaam te zijn. En toch, door samenloop van velerlei omstandigheden ertoe gebracht, wordt thans verwezenlijkt wat wij ons niet zo spoedig voorstelden. Werd mij gedurende korte tijd meer dan tienmaal de gelegenheid aangeboden naar elders te vertrekken, toen ik nog in mijn vorige gemeente werkzaam was, voor deze gemeente was het weggelegd mij in haar midden als gezant van Christus te zien optreden. O, dat wij het duidelijk mogen leren zien dat dit het werk des Heeren is.’
Men neemt aan dat ook zijn afscheidsrede van A lphen aan den Rijn in druk verschenen is. Echter, dit geschrift heb ik niet kunnen achterhalen.
In 1863 wordt ds. Bryce gevraagd een bijdrage te leveren aan de bundel Feest-Preeken. Hij stuurt een leerrede voor de Hemelvaartsdag op met als tekst Handelingen 5 vers 31. Ds. J.J. Knap schrijft er ‘een woord vooraf’ in. Eind 19e eeuw verschijnt er ook een dagboek waaraan Bryce zijn bijdrage levert: Uw Woord is een lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad. Dr. Ph.J. Hoedemaker en ds. C.B. Oorthuys behoren mede tot de scribenten. Verder ziet in 1867 de Handleiding bij de Aardrijkskunde van de landen, die buiten Palestina in den Bijbel voorkomen het licht.
Aarlanderveen en Alphen aan den Rijn
Ds. Bryce komt in 1863 naar Aarlanderveen en is bekend met de aanwezigheid van een groep Réveil-christenen daar en de bijzondere school van schoolhoofd H.J. Lemkes. Bij aankomst blijkt dat de school dicht bij Alphen aan den Rijn staat en veel Réveil-vrienden daar ook wonen. Kerkelijk hoort dit deel tot de Hervormde gemeente Aarlanderveen, maar bestuurlijk valt het onder Alphen aan den Rijn. Dit deel, dat Lage Zijde heet, ligt op een uur lopen van het dorp Aarlanderveen. Een tegenvaller dus. Ds. Bryce houdt zich aan zijn woord – hij weet zich predikant van heel de gemeente – en arbeidt met veel toewijding in Aarlanderveen. Ook al komen er snel beroepen: Berkel en Rodenrijs (november 1863) Bodegraven (januari 1864), Harderwijk (april 1864), Ridderkerk (september 1864) en Rotterdam-Kralingen (november 1864), hij blijft Aarlanderveen trouw. Hij sticht er ook een Christelijke school, ondanks heftige tegenstand van verschillende dorpsgenoten. Na twee jaar vertrekt Bryce naar het nabijgelegen Alphen aan den Rijn. Hij doet op 13 augustus 1865 intrede met de tekst uit Romeinen 1 vers 14: ‘Beiden Grieken en Barbaren, beiden wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar.’
De Hervormde gemeente Alphen is jarenlang gediend door ds. R.W. van Rossum en de hulpprediker A.A.C. Sels. De colleges van kerkvoogden en notabelen en de kerkenraad werden in zijn tijd beheerst door veelal liberale leden. Er heerste om die reden veel onvrede in de gemeente: een aantal gezinnen scheidde zich in 1834 en 1835 af. Daarnaast ontbrandde er een strijd om een tweede predikantsplaats, die naar de mening van velen rechtzinnig moest zijn, een strijd die men in 1856 verloor. Uit onvrede ontstond er een groep Alphense Vergadering der Gelovigen. Deze broeders voelden zich nauw verwant aan het internationale Réveil. Isaac da Costa schreef in 1857 daarover aan Groen van Prinsterer ‘dat zich schier het beste deel der gemeente van het lidmaatschap wil laten schrappen’.
Tegenstand ondervindt ds. Bryce na zijn komst van de kant van de notabelen van de Hervormde gemeente. Hij bestrijdt het modernisme fel. Duidelijk wordt dat hij een Réveilman is, evangelisch-bewogen. In 1868 stimuleert hij een diaken tot oprichting van een zondagsschool, hij wekt de gemeente op trouw ter kerke te gaan en onderhoudt contacten met ds. W. Diemer, de voorganger van de Christelijke Afgescheiden Gemeente. Ook bezoekt hij de bidstonden van de Broedergemeente en neemt zelfs deel aan hun broodbrekingen.
Ds. Bryce neemt al snel een aantal maatregelen in de gemeente: huwelijksinzegeningen vinden niet meer op zondag plaats; zij die belijdenis willen afleggen worden voorafgaand onderzocht naar kennis, belijdenis en leven. Aan sommige lidmaten wordt vanwege zondige levenswandel de toegang tot het Heilig Avondmaal ontzegd. In Alphen aan den Rijn bepleit hij de noodzaak van Christelijk onderwijs, het gewone openbare onderwijs is ‘onvoldoende en ongeoorloofd voor kinderen die in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes gedoopt zijn’.
In oktober 1868 geraakt ds. Bryce in conflict met ouderling Van Bork. De aanleiding is de kerkvisitatie te Utrecht, door dr. A. Kuyper op de spits gedreven. Een brochure daarover gaat rond onder de leden van de kerkenraad in Alphen, en ouderling Van Bork schrijft in de kantlijn dat zij als oproerkraaiers de grens over zullen worden gejaagd. Tijdens de kerkenraadsvergadering stelt ds. Bryce de houding van zijn ouderling aan de orde. Hij verklaart het bezwaarlijk te vinden om met Van Bork aan het Avondmaal te zitten omdat hij broeders, met wie zij zich verbonden voelen, de oorlog verklaard heeft. De kerkenraad stelt zich in meerderheid achter de Utrechtse kerkenraad, ouderling Van Bork besluit een maand later te bedanken.
De kerkenraad steunt ook de meerderheid van de kerkenraad in ’s-Gravenhage, vanwege het optreden van de vrijzinnige dr. J.C. Zaalberg. De overige predikanten weigeren lidmaten te bevestigen die bij Zaalberg catechese gevolgd hadden. Op voorstel van ds. Bryce betuigt de kerkenraad van Alphen adhesie. Daarnaast stelt de kerkenraad van Alphen zich achter het voorstel van de kerkenraad van Rotterdam om dopelingen van wie twijfelachtig is of zij de echte Christelijke Doop ontvangen hadden in een apart register te vermelden. Het gaat hier om een doop waarbij uitgesproken werd ‘in geloof, hoop en liefde’ en niet een doop in de Naam van een drie-enig God.
Tegen het beroep dat ds. Bryce later ontvangt uit ’s-Gravenhage wordt door een aanhanger van dr. Zaalberg bezwaar gemaakt, omdat dr. Zaalberg niet uitgenodigd was voor de vergadering waarin het beroep is uitgebracht. Dit bezwaar is even later weer op aandringen van dr. Zaalberg ingetrokken. De weg ligt dan open om naar de Hofstad te vertrekken. Op 5 mei 1869 neemt hij afscheid van Alpen aan den Rijn. Voor eerdere beroepen naar Waarder (augustus 1867), Wissenkerke (oktober 1867) en Vlissingen (september 1868) had hij bedankt.
De Hofstad
Doordat men ook in ’s-Gravenhage voor een kiescollege kiest, spreekt de gemeente zich in ruime mate uit voor een prediking naar Schrift en belijdenis. Dit college kiest ouderlingen en diakenen en beroept ook predikanten. Het bestaat uit kerkenraadsleden en uit door de leden van de gemeente gekozen gemachtigden. In de vacature ds. Pas – het beroepingswerk is door de vorming van het kiescollege ernstig vertraagd – worden achtereenvolgens beroepen uitgebracht op V.J. Koningsberger te Velp en ds. J.W. Felix te Utrecht. Nadat Felix bedankt heeft valt het oog op ds. C.J. Bryce, die samen met dr. A. Kuyper te Utrecht en J.P. Nonhebel uit Middelburg op een door het kiescollege gevormd drietal wordt gezet. Bryce neemt het beroep aan. De Haagse predikant dr. J.H. Gunning schrijft aan Groen van Prinsterer: ‘Tegenover de flauwen en halven komt nu in de kerkenraad de rechte, trouwe held. Felix zou het zijn, doch toen het nabij kwam, zag men iets anders. Welnu, thans lere men van de toekomst!’
Dr. G.H. Lamers bevestigt de nieuw beroepene op 9 mei 1869 in de Grote Kerk met de woorden uit 1 Korinthe 9 vers 19 en schrijft boven de preek: ‘Vrij en toch een dienaar’. Enkele dagen later – op 12 mei – houdt ds. Bryce zijn intrede in de Grote Kerk met de tekst Handelingen 18 vers 9 en 10: ‘En de Heere zeide tot Paulus door een gezicht in den nacht: Zijt niet bevreesd, maar spreek, en zwijg niet. Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen; want Ik heb veel volk in deze stad.’
In zijn preek geeft hij aan hoe hij zich tegenover zijn collega-predikanten – die niet allen van gereformeerde richting zijn – wil verhouden: ‘De broederhand wil ik u gaarne aanbieden, in zoverre ik kan en mag; in zoverre met een eerlijke, voor God bestaanbare gemeenschap in Jezus Christus, kan geschieden. Kan het niet, mag het niet, ik wens tegenover u te staan, liever dan op oneerlijke wijze kunstmatig vast te houden, wat toch niemand onzer bevredigt en de goedkeuring des Heeren niet kan verwerven. Ik wil een man des vredes zijn, mits mij de gelegenheid worde geschonken, met behoud van eerbied voor uwe personen, in uw midden mij steeds uit te spreken overeenkomstig de aanwijzing van Gods heilig Woord. De belijdenis der N.H. Kerk is mij lief en dierbaar, haar uit te spreken zolang ik die kerk dien, is mijn heilig voornemen.’
Zo heeft ds. Bryce zijn positie duidelijk gemaakt en hij laat zich direct kennen als een irenisch maar ook als een principieel predikant. Hij is bij zijn komst de jongste predikant van de gemeente en weldra ook scriba van de kerkenraad.
Moeilijke periode
Ds. Bryce komt in Den Haag tijdens een moeilijke periode voor de Hervormde gemeente aldaar. Had de komst van de vrijzinnige dr. Zaalberg veel beroering gebracht, in september 1867 legt deze wegens gezondheidsklachten zijn ambt neer, maar ruim een jaar later – op 15 november 1868 – in de Willemskerk houdt hij weer zijn eerste dienst. Het is tegen deze achtergrond waar ds. Bryce zijn woorden kiest tijdens de intrededienst. Hij zal zelf in de geest van de overleden ds. Dirk Molenaar naar Schrift en belijdenis zijn dienst in ’s-Gravenhage gaan vervullen.
Tijdens kerkvisitatie op 23 mei 1869 wordt een adres gericht tegen handhaving van dr. Zaalberg, dat getekend is door 29 leden en aan de kerkenraad overhandigd met het verzoek dit door te zenden naar de Algemene Synode. Daarin staat onomwonden: ‘Dr. Zaalberg is voor ons de vertegenwoordiger van het modernisme en dit staat principieel buiten de Christelijke Kerk.’
Het jaar daarop richt de grote meerderheid van de kerkenraad zich opnieuw tot het Classicaal Bestuur. Dit keer ook met het oog op het werk van ds. W. Hoevers, een medestander van dr. Zaalberg. Er ontstaat een conflict over een aanstaand lidmaat die bij ds. Hoevers onderwijs heeft gevolgd. De kerkenraad weigert hem in te schrijven. Ds. Hoevers richt zich tot het Classicaal Bestuur en krijgt vervolgens gelijk. Twaalf ouderlingen, met een adhesiebetuiging van ds. Bryce, schrijven een protest, dat in druk verschijnt.
Onthulling gedenkteken
De prediking van ds. Bryce wordt door het kerkvolk goed ontvangen. Eenvoud en ernst typeren hem in de verkondiging. Als hij op 21 november 1869 in de Willemskerk voorgaat, ziet hij terug op het eerder die week onthulde gedenkteken van Neêrlands verlossing op Plein 1813 en neemt hij Jeremia 3:20-25 als uitgangspunt voor zijn rede. Hij spreekt ‘een woord van weemoed na zwijgende feesttonen, een klaagzang boven feestmuziek te kiezen en een roepstem, die de weg tot het ware en duurzame vrijheidsfeest bereidt’. Verder zegt hij nog: ‘Ik heb gestaan met een uwer leraars voorleden woensdag aan de voet van ginds gedenkteken; de gedachten werden ons daar vermenigvuldigd, maar onder die velen speelden deze drie de grootste rol: die doorbrekende zonnestralen als beeld van het Evangelielicht en de Evangeliestem tot Nederland te brengen; Nederland in nevelen van ongeloof, schuld en schande gehuld; die Evangeliestem: Keert weder, gij afkerige kinderen, en Ik zal uw afkeringen genezen. En dan dit, dat het laatste woord gesproken in het namiddaguur bij het onthuld gedenkteken en het laatste feestlied gezongen aan die avond, tot ons kwam door Evangelieboden, onzen Van Oosterzee en Beets, mannen van wien wij weten dat zij geen vijanden van het kruis Christi zijn.’ Deze preek verschijnt in druk bij H.J. Gerretsen te ’s-Gravenhage.
Arbeid in de gemeente
Groot is de kring van mensen die onder de prediking en de Bijbellezingen van ds. Bryce opkomen. Die wordt gekenmerkt door een diepgravende Schriftbehandeling van het tekstwoord. Dr. Van Gheel Gildemeester omschreef zijn prediking als die ‘van een Nieuwtestamentische Israëliet’ en voegde eraan toe: ‘Dat hij van Israëlitische afkomst was, houden velen voor uitgemaakt; maar hoe dit zij, zijn prediking was stellig van Israëlitische afkomst. Hij had iets wat aan Da Costa herinnerde; in zijn tekstkeuze, zijn beelden, vele uitdrukkingen en zijn gebeden vooral, was het eigenaardige Oud-Testamentische dat niemand kan nadoen.’
Ds. Bryce is herder en leraar. In de prediking, maar ook in huisbezoek en het geven van catechisatie ligt zijn hart. Ds. A.J.A. Vermeer – een van zijn collega’s – typeerde hem als een merkwaardig, een eigenaardig en bovenal een sympathiek man, want die drie eigenschappen kenmerkten hem: zijn oprechtheid, zijn nauwgezetheid en zijn ijver. Dr. E.J.W. Posthumus Meyjes gaf in een levensschets over ds. Bryce aan dat hij wars was van alles wat niet oprecht was, zeker waar het de dienst des Heeren betrof. Hij toornde tegen onwaarheid en valse schijn. Hij was nauwgezet in geheel zijn optreden, ook in het kleine. Vooral in de vervulling van zijn ambt. Hij was meelevend in de kring van zijn ambtgenoten, belangstellend op het gebied van godgeleerdheid en wetenschap, ook al gaf hij zelf niet veel in druk uit.
Het is dr. J.H. Gunning JHz. die het een en ander heeft meegedeeld aangaande de predikanten die hij in zijn jeugd in ’s-Gravenhage hoorde, waar zijn vader van 1861 tot 1882 predikant was. Hij schreef: ‘Bryce was meer bevindelijk, Knottnerus praktikaal en evangeliserend, Gerth van Wijk degelijk en trouwhartig, v.d. Flier hartstochtelijk-oratorisch.’
Gunnings moeder hield erg veel van de preken van ds. Bryce, van wie haar zoon meedeelde dat hij de enige was van de Haagse predikanten die tegen het dragen van een toga was.
In ’s-Gravenhage ontvangt ds. Bryce in juni 1875 nog één beroep: dat van Amsterdam. Hij verhuist niet naar de Hoofdstad maar blijft verbonden aan de Hervormde gemeente van de Hofstad.
Mevrouw Bryce richt zich op liefdadigheid. Samen met mevrouw Quarles van Ufford wordt het Huis van Barmhartigheid opgericht, waar wezen en verwaarloosde kinderen liefdevol de hulp krijgen die zij nodig hebben. Ds. Bryce spant zich in voor de zending, hij wordt agent in Zuid-Holland voor de Nederlandsche Zendings-Vereeniging.
Begrafenis
In de morgen van dinsdag 23 mei 1876 is ds. Bryce met velen aanwezig op de begraafplaats ‘Ter navolging’ in Scheveningen. Vier dagen eerder, op 19 mei, is Mr. G. Groen van Prinsterer overleden. Nadat zijn lichaam bij de groeve is gebracht, opent ds. Bryce de begrafenisplechtigheid met gebed. Zelf spreekt hij bij de groeve: ‘De kerkenraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente van ’s Hage, die in mij, als zijn voorzitter, zich aan het graf vertegenwoordigt, en in dien kerkenraad geheel onze Haagsche Gemeente, is diep doordrongen van het geleden verlies, maar ook ootmoedig dankbaar voor het voorrecht van zulk een man in het midden der gemeente te hebben zien wonen. Ja waarlijk, hij woonde in het midden tot het einde, hij deelde met ons lief en leed. Wij zagen hem zich zo dikmaals nederzetten onder de openbare Evangelieprediking; delend in die zegen, zagen wij hem zo den jongste Goede Vrijdag aan de Avondmaalsdis, toen onze grijze Moll voorging. Op de Tweede Paasdag, in de Grote Kerk, onder leiding van onze Gunning, alwaar ik het voorrecht had aan zijn zijde te zitten en het laatst hem mocht ontmoeten, o, met welk een kinderlijke vreugde drukte hij mij de hand, wijzende op die talrijke schare: Hoe velen nog, die met ons ons in de verrezen en eeuwig levende Heiland geloven, wij winnen toch, goede vriend! Dat was het laatste woord waarmede wij van elkander gingen.’
Doleantie
Op 21 mei 1885 vergadert de Algemene kerkenraad over de aanvraag om de Kloosterkerk af te staan voor een bidstond waarin dr. A. Kuyper zal voorgaan voor de Vereniging voor Hoger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag – de Vrije Universiteit. De predikanten Moll, Gerth van Wijk en Rademaker en ds. Bryce zijn voor het afstaan van de Kloosterkerk. Het gaat echter niet door omdat met 22 stemmen tegen 9 de kerkenraad te kennen geeft niet aan het verzoek te willen voldoen. Wel is er in de Hervormde gemeente ’s-Gravenhage een kring die sympathiseert met deze beweging, maar binnen de kerkenraad vindt zij geen steun. Diepingrijpend is het bedanken van jhr. Mr. P.J. Elout van Soeterwoude die na de afzetting van de geschorsten in Amsterdam zijn bedanken in een ‘Adres’ aan de gemeente te kennen geeft.
Vanuit de kerkenraad wordt een vlugschrift opgesteld om het ‘Adres’ te beantwoorden. Vervolgens verlaat een groot aantal leden de gemeente. Zij stichten een Dolerende gemeente. Voor ds. Bryce is het heengaan van veel broeders en zusters, met daaronder veel oud-catechisanten, een droevige zaak. Het is voor hem pijnlijk daarover te spreken omdat hij zich geestelijk verwant voelt met hen die doleren.
Laatste jaren
In 1885 sticht ds. Bryce de wijkvereniging Uw Koninkrijk kome. Er komt een wijkgebouw aan de Koningin Emmakade, dat hij op 17 oktober 1890 mag openen.
Op 18 augustus 1886 – een dag voor zijn verjaardag – overlijdt plotseling zijn vrouw Maria Hendrika Benschop. Hij blijft als weduwnaar alleen in zijn woning over, de beide dochters en zijn zoon zijn dan al het huis uit. Hij draag het verlies als een man des geloofs met zijn God.
Vreugde geeft de bouw en ingebruikname van de Zuiderkerk, die op 23 september 1888 door ds. C.E. van Koetsveld in gebruik wordt genomen. Ds. Bryce had zitting in de kerkenraadscommissie om de bouw voor te bereiden. Ook beleeft hij vreugde aan het werk voor het Huis van Barmhartigheid, de stichting voor verwaarloosde en half verweesde kinderen.
Ds. Bryce maakt in ’s-Gravenhage drie keer een ambtsjubileum mee: een 25-jarig, 40-jarig en 50-jarig ambtsjubileum. Bij het 40-jarig jubileum ontvangt hij het Ridderkruis van de orde van Oranje Nassau. Het 50-jarig ambtsjubileum viert de predikant op 24 maart 1904. Deze dag ontvangt hij veel meeleven vanuit de gemeente. De zondag erna gaat ds. Bryce voor in de Willemskerk en preekt hij over het woord tot Maria en Johannes. In deze dienst zegt de jubilaris, die in zijn ambtsbediening veel heeft meegemaakt: ‘Ik heb het geloof behouden.’
Lichamelijk gaat ds. Bryce achteruit, het lopen valt hem moeilijker. Emeritaat wil hij echter niet aanvragen. Op 11 juni 1908 ondergaat hij een noodzakelijke zware operatie. Op zondagavond 14 juni ontslaapt ds. Bryce in vrede in zijn God en Zaligmaker.
Begrafenis
De begrafenis vindt plaats op woensdag 17 juni. Vooraf wordt een korte dienst gehouden in het Rode Kruis Ziekenhuis, waarbij ds. G.J. van der Flier voorgaat. Deze preekt uit 1 Korinthe 15 en bidt met de kinderen en vrienden. De begrafenisstoet gaat naar de Algemene Begraafplaats, waar op wens van de overledene ds. Vermeer, de voorzitter van de kerkenraad, spreekt. De krant Land en Volk 17 juni 1909 doet verslag van de plechtigheid: ‘Groot was de belangstelling bij de teraardebestelling van het stoffelijk hulsel van ds. C.J. Bryce, oudsten predikant bij de Ned. Herv. Gemeente alhier op de Algemene Begraafplaats. Honderden uit alle standen der maatschappij, waren aanwezig onder wie werden opgemerkt de antirevolutionaire Minister A.S. Talma en de oud-Minister J.Ch. de Marez Oyens. Toen de lijkkist in de groeve was neergedaald, trad ds. Vermeer uit de wijde kring naar voren en ving zijn lijkrede aan met eraan te herinneren, dat het de uitdrukkelijke wens van ds. Bryce was, dat aan zijn graf geen toespraken zouden worden gehouden, doch dat alleen de voorzitter van den kerkenraad een kort woord zou spreken. Spreker schetste daarna de overleden prediker als een man, die liefhad eenieder die met hem arbeidde en met hem in nadere aanraking kwam.’ Ds. Bryce was verder ‘een oprecht man, een nauwgezet man en een man, vurig van geest’: ‘Eenvoud was een der treffendste kenmerken van de man, wiens begrafenis mede getuigenis aflegt, waar hij geen redevoeringen, geen bloemen wenste. Velen zullen hem met dankbaarheid herdenken. Groot was zijn ijver, zijn plichtsbetrachting als dienaar van het Evangelie.’
Nadat ds. Vermeer gebeden heeft, zingt de menigte, overeenkomstig de laatste wens van ds. Bryce, gezang 130: ‘Jezus, Uw verzoenend sterven.’
De zoon van de overledene dankt voor de betoonde belangstelling. Daarmede is de plechtigheid geëindigd. De talrijke aanwezigen zijn diep onder de indruk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2024
Oude Paden | 64 Pagina's