Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In het spoor van Groen van Prinsterer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In het spoor van Groen van Prinsterer

“Aan beginselen heb ik mijn leven gewijd”.

13 minuten leestijd

Toen een Tweede Kamerlid zich erop beroemde geen partijman te zijn, antwoordde Groen zijn collega: “Ik wèl. In den strijd der beginselen, die Europa en Nederland verdelen, heb ik eene keuze gedaan: aan beginselen heb ik mijn leven gewijd”. Zijn beginselen en zijn leven zijn zo op elkaar betrokken, dat ik het waag zijn levensloop te schetsen aan de hand van zijn bekendste ‘leuzen’.

1. Tegen de Revolutie - het Evangelie

“Ook ik heb lange tijd tot de vrijzinnigen behoord”, zo begint Groen zijn autobiografie. Wat hij met ‘vrijzinnig’ bedoelde blijkt uit het vervolg: “opgevoed in liberale dampkring, vooral op de Academie.” Zijn kerkelijke leermeesters, Dermout en Van der Palm, staan te boek als supra-naturalistisch, vaagorthodox, - zeg maar “midden-orthodox”. Politiek gesproken was hij liberaal. “De geschriften van Rousseau heb ik verslonden”. Hij prees de zegeningen van de Franse revolutie. Maar door de dichter Bilderdijk gaat hij twijfelen aan de juistheid hiervan. In heel Europa kwam destijds reactie op de Verlichting: de Romantiek. Door de “historische rechtsschool” in Duitsland gaan zijn vriend Thorbecke en hij “organisch” over de geschiedenis denken. Omdat Groen Bilderdijkiaan (= reactionair) zou zijn, ontging hem een professoraat in Leiden. Maar hij was het niet. Wèl had de doop van drie Joodse leerlingen van Bilderdijk in de Pieterskerk indruk gemaakt, maar in het spoor van Da Costa ging hij (nog) niet. Groen stond buiten het beginnend Réveil (in Amsterdam en Den Haag). Hij voelde zich nog thuis in de Haagse sfeer van opera, toneel, dans en kermis. De grote wending kwam in Brussel. Hij moest daarheen als secretaris van het kabinet des konings. “Te Brussel zou ik komen in de atmosfeer van de Revolutie, voor mij was het tegengif daar”, schreef hij later. Hier leert hij enerzijds het felle liberalisme kennen, anti-clericaal, Frans revolutionair, aan de vooravond van de Belgische opstand. Anderzijds leerde hij hier ook de hofprediker Merle d’Aubigné kennen en werd eerst zijn vrouw en toen ook hijzelf gegrepen door het internationale Réveil. De ernst der tijden, ja de eeuwigheidsernst gaat hen bezetten. ’t Was eerst een verandering van levensbeschouwing (Burke, de vader van het conservatieve denken wordt zijn vademecum) en levensstijl (niet meer dansen bijv.), maar teruggekeerd in Den Haag werd het door een persoonlijk appèl van De Clerq een verandering van hart. Aan de hand van zijn vrouw, en door een ernstige ziekte heen, kwam hij tot persoonlijk geloof in Christus. Op vakantie in Zwitserland bij de voor de revolutie gevluchte Merle d’Aubigné leerde hij het Zwitsers Réveil hoog waarderen. Zo heeft Groen zelf geleerd wat hij anderen wou leren: tegen de Revolutie - het Evangelie. Daarmee keurde Groen niet élke revolutie af: hij stond achter de Nederlandse, Engelse en Amerikaanse opstand. Met revolutie bedoelde hij eigenlijk: de afval. Wij zouden zeggen: de secularisatie. Dr. W. Aalders wijzigt dan ook de leus in: tegen de ideologie - het Evangelie. Hoe urgent in de 20e eeuw!

2. Er staat geschreven, er is geschied

Vóór alles voelde Groen zich historicus. Ook zijn dissertaties waren in feite historisch (Plato, Justinianus). Maar na zijn ommekeer verschuift zijn interesse. In 1833 wijdt hij zich aan het Koninklijk Huisarchief. De classicus gaat zich in de Vaderlandse Geschiedenis verdiepen: Willem van Oranje, de 80-jarige oorlog, de Reformatie-tijd (waar ook Merle zo door gegrepen was!). In het huisarchief is Groen Calvinist geworden (zo - en zo tolerant! - als zijn held Oranje). Die Reformatie was niet - zoals Roomsen en liberalen beweerden - voorloper van de revolutie, maar herontdekking van het Evangelie. Ingrijpen Gods in de geschiedenis. En uit die Reformatie is nu ook ons eigen Nederland geboren! Dat zegt geen fantast a la Bilderdijk. Dat zegt de man die met zijn consciëntieuze bronnenpublicatie (Archives de la Maison d’Orange-Nassau) de geschiedwetenschap zeer stimuleerde. Voor wie het niet lezen konden, schreef hij vervolgens zijn Handboek der geschiedenis van het Vaderland. Hierin belijdt hij zijn (reformatorische) partijdigheid en streeft hij intussen de grootst mogelijke onpartijdigheid na. Ons treft die harmonie tussen geloof en wetenschap bij Groen. Hij leert uit de geschiedenis, “dat op de belijdenis van het Evangelie, de opkomst en bloei, de verzaking van het Evangelie, de ondergang van Nederland, gevolgd is” en “dat de lotgevallen van het Vaderland de kracht der toezegging: ‘Die Mij eeren, zal Ik eeren’ hebben getoond en bevestigd”. Niet dat Groen dat altijd en overal kon aanwijzen! Hij spreekt over de sluier die God over de geheimenissen van het wereldbestuur gelegd heeft. Maar soms zie je lichtstralen! Over dat “duiden” kun je anders denken. En daarmee doet men o.i. dan geloofsuitspraken en geen wetenschappelijke uitspraken. Maar Groen grijpt hoger: hij heeft niet gemeend “in een wetenschap, tot getuigenis geven aan de gansche waarheid geroepen, de hoogste waarheid ter zijde te mogen stellen”! Dit doet hij expliciet in zijn boek Ongeloof en Revolutie (1847). Hierin noemt hij de geschiedenis ‘het vlammend schrift van de heilige God”! Is dit natuurlijke theologie? Is dit geloof of wetenschap? Of verwarring en kortsluiting tussen die twee? Ook wie dat onderzoeken, erkennen: dit is profetie. Zo ziet Groen – in lijnrechte tegenstelling tot het vooruitgangsgeloof van de 19e eeuw – Europa zijn ondergang tegemoet snellen. Wie Mij versmaden ...

3. Gereformeerde gezindheid

Groen noemde zich graag “issu de Calvin, enfant du Réveil”. Als men hem later Dordtse rechtzinnigheid verwijt, benadrukt hij dat het Réveil niet specifiek Calvinistisch, maar Evangelisch was. Wèl herkenden ‘Evangelisch’ en ‘reformatorisch’ elkaar spoedig. De Groens bouwden een brug tussen ‘Secrétan-christenen’ en ‘Molenaar-christenen’ in Den Haag. Het Réveil leefde ook gespannen mee met de Afscheiding van 1834, al ging zij niet mee. Stel u voor dat Da Costa was overgegaan! Groen bleef hervormd op rechtsgronden: niet de eigenaar van een huis, maar de inbreker moet weg. Hij verdedigde de vervolgde Afgescheidenen ook op rechtsgronden: hun kritiek op leervrijheid was terecht. Beschermt de grondwet alleen bestaande gezindheden, dan vallen de Afgescheidenen niet buiten, maar binnen de gereformeerde gezindheid. Zo is die term ontstaan en bedoeld: Gereformeerde Gezindte is bij Groen de historische kerk der Reformatie. Overigens miste Groen bij de Afgescheidenen de ‘Evangelische’ gezindheid van de Zwitserse ‘Momiers’, zo schreef hij in particuliere correspondentie. Maar wat deed hij nu zelf in de Hervormde Kerk? Toen het adres-Moorrees in 1841 de synode om handhaving van de belijdenis vroeg en de synode antwoordde dat dit toch “in geest en hoofdzaak” gebeurde, kwam hij tussenbeide: dit gebeurde níet! De Groningse school behelsde in feite weer de dwalingen van Arius, Pelagius en Socinus.

Men verweet Groen dat hij de rust verstoorde in de kerk. Maar hij antwoordde: niet ik heb Israël beroerd, maar gij. Na de Groningse richting kwam het Leidse modernisme op. Nu viel niet alleen het klassieke belijden der kerk weg, maar ook de H. Schrift als het Woord van God. Dit maakte de strijd voor kerkherstel nog dringender. Groen wilde hiervoor het Réveil mobiliseren, maar tevergeefs. Hij organiseerde in 1848 een soort ‘kerkedag’ en pleitte voor “Het Recht der Hervormde gezindheid”. De kerk moest haar belijdenis handhaven, zei Groen, onbekrompen tegenover star confessionalisme, en ondubbelzinnig tegenover het beleid van de synode. Toen Den Haag een vrijzinnig predikant kreeg en de ethische Gunning nóg geen tucht wenste, richtte Groen de Confessionele Vereniging op met als doel “de kerkrechtelijke uitdrijving van de Modernen” (1864/66).

Het is niet eenvoudig om van Groen een juist beeld te krijgen. De rooms-katholieke kerkhistoricus Fiolet zegt in zijn dissertatie dat Groen de richtingenstrijd verscherpt heeft en trekt de lijn door naar de Gereformeerde Bond. Gereformeerde kerkhistorici als Nauta en Puchinger benadrukken dat het toch echt “om geest en hoofdzaak” ging. Zo stond hij persoonlijk achter de Dordtse Leerregels, maar wilde hij daar geen breekpunt van maken in de Réveilkring. Hij bleef de band bewaren met Ethischen én Afgescheidenen. Sinds Pierson spreekt men van Groens “vrijwillige blindheid”. Wilde hij de verschillen tussen broeders niet zien? Of zag hij een hogere synthese? Want visie had hij. Zijn worsteling om kerkherstel beoogde mede de terugkeer van de Afgescheidenen. Waar vind je dat tegenwoordig nog? Groen deed ook van harte mee met de (Europese) Evangelische Alliantie. Eens werd hem hier in vier talen tegelijk toegezongen: “Dat ’s Heeren zegen op u daal”. Hij zocht een synthese tussen ‘Evangelicals’ en het Calvinisme, in internationaal perspectief. Die gedachte is tegenwoordig weer herleefd! Dat moet kunnen: geen rijkdommen inleveren, maar die inbrengen en elkaar bevruchten.

4. Een staatsman niet, een Evangeliebelijder

Vanaf 1849 is Groen volksvertegenwoordiger. Men zei dat hij maar een fractie van het volk vertegenwoordigde. Hij antwoordde: “Deze fractie evenwel is meer dan een fragment. Zij is (in verband tot volksgeloof en volkshistorie) volkskèrn”. Daarom durfde hij beweren “lid der Tweede Kamer of niet, vólksvertegenwoordiger te zijn”. Hij betreedt de kamer uitgerekend na de historische wending van 1848 (de grote liberale grondwetswijziging onder invloed van het revolutiejaar) en uitgerekend zijn studievriend Thorbecke, de schepper van deze grondwet, vindt hij als eerste minister tegenover zich. ’t Wordt een stelselmatige, maar nobele oppositie. Eens was Groen progressiever dan Thorbecke (1840), vervolgens waren ze even progressief (1844), maar de liberale koker waaruit Thorbecke’s voorstellen kwamen, was hem verdacht, en het revolutiejaar 1848 dreigde Groen conservatief te maken, conservatiever dan Da Costa, die wèl voor rechtstreekse verkiezingen was. Groen zag overal de gevreesde volkssoevereiniteit achter. Toch was ook Thorbecke niet voor dat woord. Thorbecke is juist bekend geworden als de man van het dualisme, dat wil zeggen: de kroon (koning en kabinet) zelfstandig tegenover de kamer. Thorbecke was dus tegen het parlementaire stelsel (in die zin). Groen vond hem net zo autocratisch als koning Willem I was! En hij verdedigde het parlement. Gelukkig heeft Groen zich niet in conservatieve netten laten vangen. De aprilbeweging tegen Thorbecke en Rome keurde hij af. Tegen het conservatieve ministerie- Van Hall voerde hij dezelfde principiële oppositie. Inzake de schoolstrijd lieten de conservatieven hem ook evenzeer in de steek. In de strijd om de zgn. koninklijke kabinetten

(1866 ev.) staat Groen aan de zijde der liberalen! En zo koos hij ook tegen de koloniale politiek van de conservatieven. Van Lennep zei:

“Kunt gij, Mijnheer, het raadsel mij verklaren,

Dat Groen zijn stem den liberalen bood?

Zie in den tuin, Mevrouw! Bij ’t vallen van de blaren

Wordt wat tot dusver groen was, rood”.

Men kan stellen, dat door Groens principiële optreden voorkomen werd dat er hier in Nederland een conservatieve partij geformeerd is zoals men die in Engeland kent. Wij kregen de christelijke partijformatie(s). Geen staatsman?! Wel degelijk! Maar niet zoals liberalen en conservatieven. Een Evangeliebelijder – in ’s lands vergaderzaal. Eén ding is nodig, zeker. “Maar wanneer wij dat ééne bezitten, moet de vrucht ervan openbaar zijn in alles” – ook in de politiek. Geen staatsman?! Nee, een kabinet-Groen is er niet gekomen. In 1857 werd het zijn vriend Van der Brugghen. Wat liberalen en conservatieven niet hadden gekund, moest Van der Brugghen gaan doen: een onderwijswet brengen. Volgens Groen was de politieke constellatie gunstig, meer dan ooit. Zijn idee was: ‘facultatieve splitsing’ van de openbare school. Groens ideaal was namelijk de openbare school met de bijbel (zoals dat sinds de Gouden Eeuw eigenlijk was). Maar voor rooms-katholieke en Joodse kinderen kon er ruimte gemaakt worden door splitsing waar nodig. Liberalen en conservatieven echter wilden de gemengde school, liefst zonder Bijbel. En wat gebeurt? Van der Brugghen doet hun zin! Voor Groen verbijsterend. Hij bedankt als kamerlid. Kon Groen niet weten dat zijn vriend geen heil zag in de christelijke staat, in een christelijke staatsschool, in christelijke politiek? Inderdaad. Maar ook Van der Brugghen kon weten hoe Groen dacht: echt theocratisch! Hij kon niet anders. Maar moest hij zich lenen om de aftakeling te helpen versnellen?! Was Groens facultatieve splitsing eigenlijk zo irreëel? Als er toen algemeen kiesrecht had bestaan - zegt Mr. H.W.J. Mulder – was Groens plan erdoor gekomen! In 1857 was de grote ontkerkelijking nog niet gekomen. Een eeuw later (1947) zelfs koos nog 72% in ons land voor christelijk onderwijs. Maar het censuskiesrecht gaf de liberale minderheid de meerderheid in de kamer.

Groens protest is dat van de Evangeliebelijder. Hij voorziet de ontkerstening en ontkerkelijking. Hij heeft ook hier iets van de profeet. En profeten vindt men vooral rond een ballingschap. Na enkele jaren keert hij terug in de kamer, met gewijzigde koers. Hij moet de ontkerstening de facto aanvaarden. Hij strijdt nu voor het bijzonder christelijk onderwijs. Van de liberale Thorbecke verwachtte hij steun. Maar ook dat viel tegen. Zoals in zijn leven zovelen tegenvielen, ook vele vrienden. Menselijk gezien is zijn levensloop van een grote tragiek. Maar niet volgens Groen zelf. “Te midden van de ontzettende Godslastering onzer dagen” doet hij een ontroerend appèl op alle Christenen in het land: “Zeg en herzeg hun dat ik, niet als staatman, niet als het hoofd eener partij, maar als belijder van het Evangelie, hun geloovig Amen op mijne belijdenis in de Tweede Kamer te gemoet zie”! Die klank heeft het adagium dus: hij kan geen staatsman meer zijn, want de afval is gekomen. Dan kan de beste staatsman alleen nog getuigen. En de broeders kunnen alleen nog maar Amen zeggen. Zó existentieel is dat: een staatsman niet – een Evangeliebelijder. Wat maakte de vermoeide strijder zo onvermoeibaar? Het Evangelie! Na de teleurstelling van 1857 is het 1 Cor. 15:58 dat hem zegt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig in het werk des Heeren te zijn. Hij mag weten dat zijn arbeid niet ijdel is in de Heere. En op zijn sterfbed schrijft hij zijn amen bij Openb. 7:14. Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen....

5. In ons isolement ligt onze kracht

Eerst moest Groen een uiterst pijnlijke breuk beleven met zijn ethische vrienden. In het Réveil ging het over de kerk (1854), in de politiek over het christelijk onderwijs (1857), in de kerk over de tucht (1864) en in het bijzonder christelijk onderwijs over de openbare school (1869). Toen volgde in de politiek weer een breuk met (tot dan antirevolutionaire) conservatieven: Groen adviseerde bij de verkiezingen alleen te stemmen op principiële christenen (een drietal, onder wie dr. Abraham Kuyper). Shibboleth was de steun voor de christelijke school. Hier klonk zijn laatste leus: “In ons isolement ligt onze kracht”. “Of wilt ge liever een hollandsch woord?”, legt hij zelf uit, “in onze zelfstandigheid, in onze beginselvastheid ligt onze kracht”. Hij bedoelt beslist geen “afsluiting en politieke kluizenarij”. En met kracht bedoelt hij ook: werfkracht. “Tweederlei kracht: die afstoot en aantrekt”. Groen bleef intussen wel bereid bij verkiezingen samen te werken met anderen, maar met handhaving van eigen beginsel. Zo legde ook Kuyper, later minister-president geworden, deze leus uit: zij sluit die samenwerking (“niet door fusie, maar federatief ”) niet uit, maar in.

Wat is er na Groen veel gebeurd! Wij hebben het neo-Calvinistisch reveil van Kuyper zien opgaan, blinken ... en verzinken. De secularisatie is over ons land gegaan. Het isolement van het nageslacht is doorgebroken. Waar zou Groen nu staan? Samen op weg? CDA? Of met kleinere kerken en partijen in het isolement? Ik denk dat Groen zich verscheurd zou voelen, zoals de Groen-herdenking in 1976 verscheurd was. Of beleven we toch iets van een Evangelisch-Reformatorisch réveil sinds de jaren ’70? Intussen is het christelijke volksdeel, op zijn ruimst genomen, een minderheid in het land geworden. En de kerk der Reformatie wordt links door vervlakking ondermijnd en rechts door versplintering verlamd. Wie zal ons van die ban in het leger verlossen? Wie zal het verlossende woord spreken? In afwachting daarvan doen we er goed aan, de beginselen van Groen niet te verloochenen.


Onder de leden van Vereniging Protestants Nederland wordt Guillaume Groen van Prinsterer gezien als een van de belangrijkste gereformeerde voorvaderen in Nederland. Op 5 maart 1980 hield drs. C. Blenk, Hervormd predikant in Oudewater, tijdens de jaarvergadering van de afdeling Gouda een lezing over Groen en diens visie op de gereformeerde gezindheid en beginselen, die ondanks tegenwerking voor hem onopgeefbaar waren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2023

Protestants Nederland | 76 Pagina's

In het spoor van Groen van Prinsterer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2023

Protestants Nederland | 76 Pagina's